Sector Handel en Kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 294774 / HA ZA 10-2189
Vonnis van 28 september 2011
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.R. Beversluis te Deventer,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONADVOC BV,
gevestigd te [vestigings[woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. [A] te Utrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MR. [gedaagde sub 2] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. [A] te Utrecht,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3] BV,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. [A] te [woonplaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 4] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. L.A.M.J. Putz te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres], Conadvoc BV c.s. (gedaagden 1 tot en met 3 gezamenlijk), [A] (gedaagde 1), [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] genoemd worden. De aanduidingen [eiseres], [A], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] zullen zowel voor de praktijkvennootschap als voor de natuurlijke persoon worden gebruikt. Uit de context zal blijken welke van de twee bedoeld wordt.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 januari 2011
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie van [gedaagde sub 4] van 16 februari 2011
- de conclusie van antwoord in reconventie van [eiseres] van 23 mei 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 23 mei 2011
- de brief van mr. Pütz van 7 juni 2011
- de brief van mr. [A] van 10 juni 2011
- de brief van mr. Pütz van 28 juni 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Partijen zijn de praktijkvennootschappen van de fiscalist/advocaat [eiseres] en de advocaten [A], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4].
2.2. [eiseres], [A], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] zijn door middel van hun praktijkvennootschappen lid geweest van de maatschap [maatschap] (hierna: VMW). Hun winstgerechtigdheid als vennoten van VMW was in 2007 als volgt: 80 ([eiseres]), 80 ([A]), 100 ([gedaagde sub 2]) en 70 ([gedaagde sub 4]). In april 2008 hebben zij zich van VMW afgesplitst. De afspraken die zij hebben gemaakt met de vennoten die VMW hebben voortgezet zijn neergelegd in een vaststellingsovereenkomst van 25 april 2008. In deze vaststellingsovereenkomst, waarin [eiseres], [A], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] zijn aangeduid met [gedaagde sub 2] c.s. en de vennoten die VMW hebben voortgezet met VMWN, staat het volgende:
“IN AANMERKING NEMENDE HET NAVOLGENDE:
[…]
3. […] Het totaal aantal winstpunten van [gedaagde sub 2] c.s. in 2007 bedraagt 330. Het percentage van de gezamenlijke winstgerechtigdheid van [gedaagde sub 2] c.s. bedraagt 17,8 en dat van VMWN 82,2. Bedoelde percentages zullen gehanteerd worden voor toerekening van nader te noemen kosten.
[…]
Splitsing per 1 januari 2008
1.1
De overeenkomst van maatschap [maatschap], advocaten belastingadviseurs notariaat te Utrecht Amsterdam Rotterdam, verder: de Overeenkomst, eindigt terzake van [gedaagde sub 2] c.s. met terugwerkende kracht per 31 december 2007. [gedaagde sub 2] c.s. zijn per 1 januari 2008 een overeenkomst van maatschap aangegaan onder de voorlopige naam [gedaagde sub 2] c.s. VMWN zet vanaf 1 januari 2008 de maatschap voort. VMWN en [gedaagde sub 2] c.s. voeren ieder voor eigen rekening en risico met ingang van 1 januari 2008 hun praktijk […].”
2.3. [eiseres], [A], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] hebben hun maatschap Benvalor genoemd (hierna door de rechtbank te noemen Benvalor I). [gedaagde sub 3] is per 1 mei 2008 toegetreden tot Benvalor I. Haar winstgerechtigdheid voor 2008 werd gesteld op 47,5 punten en voor 2009 op 57 punten.
2.4. In een e-mail heeft [eiseres] op 29 oktober 2008 aan [gedaagde sub 2] geschreven:
“[gedaagde sub 4] [rechtbank: [gedaagde sub 4]] en [gedaagde sub 3] [rechtbank: [gedaagde sub 3]] zijn totaal verschillend in denk- en werkwijze en [gedaagde sub 4] begrijpt [gedaagde sub 3] in het geheel niet. […]
Kortom: hij begrijpt de chaos van [gedaagde sub 3] niet en daarom vertrouwt hij hem ook niet. […]
We moeten er beslist iets aan doen, nu het nog te plooien is; anders gaat het doorzeuren en wordt het echt een probleem van de hele organisatie.[…]”
2.5. Op 7 november 2008 heeft [eiseres] in een e-mail aan [A] geschreven:
“Deze week is het prachtige bouwproces van Benvalor gestokt. Ik heb slechts enkele declarabele uren kunnen noteren deze week omdat ik ernstig ben geschrokken van de tendensen die ik heb gehoord uit de mond van [gedaagde sub 4] vanaf zondagmiddag. […]
Voor mij zijn een paar zaken heel duidelijk:
a) ik wil die weg naar beneden niet inslaan; of we keren het proces nu, of we nemen afscheid van elkaar. […]”
2.6. Op 9 december 2008 heeft [A] in een e-mail aan de vennoten van Benvalor I meegedeeld dat hem is gevraagd een maatschapscontract te ontwerpen en heeft hij voorgesteld om vast te leggen dat partijen vanaf 1 mei 2008 met elkaar in maatschap samenwerken onder dezelfde voorwaarden als opgenomen in de maatschapsovereenkomst van VMW. Bij e-mail van 29 december 2008 heeft [gedaagde sub 4] meegedeeld dat hij niet instemde met het voorstel van [A]. Hierop heeft [A] in een schriftelijke reactie aan [gedaagde sub 4] geschreven:
“Wat de overeenkomst van maatschap betreft overigens het volgende: je hebt aangegeven de samenwerking anders te willen regelen dan in het maatschapscontract VMW; dat betekent dat de compagnons voorshands samenwerken op basis van de normen van de wet en die zijn aanzienlijk minder ‘vrijblijvend’ dan regelingen in overeenkomsten van maatschap plegen te zijn.”
2.7. Op 30 december 2008 heeft [A] in een e-mail aan [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 4], [eiseres] en [gedaagde sub 3] geschreven:
“Ik heb zelf erg veel tijd besteed aan privé besognes (wij hebben zoals je misschien weet in familieverband een grote herstructurering van het vermogen doorgevoerd en het beheer in onrustige tijden heeft ook tijd gevreten). Daarnaast is het bewust beleid dat ik mijn netwerk probeer over te dragen aan de volgende generatie, zowel aan mijn compagnons als aan [B]. Mijn persoonlijke omzet is voor de beslissing over de toetreding van [B] niet relevant. Als die beneden de maat is vertaalt zich dat in de winstverdeling.”
2.8. Op 6 februari 2009 heeft [eiseres] de door haar opgestelde notulen van de maatschapsvergadering van 2 februari 2009 aan [A] gezonden. In deze notulen staat:
“Er is gesproken over vastlegging maatschapsovereenkomst, waar [A] [rechtbank: [A]] bij email van 5 januari jl. een voorstel voor heeft gedaan waarop [gedaagde sub 4] bij email d.d. 7 januari heeft geantwoord. […]
[gedaagde sub 4] geeft opnieuw aan dat hij niet instemt met een maatschapsovereenkomst zoals voorgesteld door [A]. […]
[A] zegt dat bij ontstentenis van een schriftelijke overeenkomst het wettelijk systeem geldt […].”
2.9. In maart 2009 hebben de vennoten van Benvalor I besloten om naar aanleiding van de problemen met [gedaagde sub 4] een mediationtraject in te gaan onder leiding van mr. J.F.M.X. van Veggel, advocaat bij Stibbe (hierna: Van Veggel).
2.10. Op 6 mei 2009 heeft [eiseres] in een e-mail aan [gedaagde sub 2] geschreven:
“Het is ook daarom dat ik een gesprek met jou wezenlijk vind. Zoals het nu is, [gedaagde sub 2], moet ik constateren dat je niet met mij wilt en/of kunt samenwerken.”
2.11. In een brief van 17 juni 2009 aan alle vennoten van Benvalor I heeft Van Veggel geschreven:
“Aan het slot van onze bespreking op vijf mei jl. heb ik voorgesteld met jullie afzonderlijk te spreken teneinde na te gaan of er toch nog op enigerlei wijze een basis zou kunnen worden gevonden voor een vruchtbare samenwerking. Tijdens die bijeenkomst heb ik zelf vastgesteld dat het in ieder geval ontbrak aan het nodige onderlinge vertrouwen, mede gelet op enkele incidenten die we toen met elkaar hebben besproken. Na met vier van de vijf partners te hebben gesproken en na een zeer uitvoerig gesprek met [eiseres] en [gedaagde sub 4] gezamenlijk, moet ik zeer tot mijn spijt vaststellen dat de basis voor het noodzakelijke onderlinge vertrouwen te smal is om te kunnen zeggen dat er voldoende mogelijkheden aanwezig zijn voor een verdere vruchtbare samenwerking.”
2.12. Op 1 juli 2009 heeft [A] in een e-mail aan [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 4], [eiseres] en [gedaagde sub 3] geschreven:
“In die omstandigheden ligt het in de rede dat de hergroepering aldus geschiedt dat [gedaagde sub 4] c.s. huns weegs gaan (Mr [gedaagde sub 4] c.s.) en [gedaagde sub 2] [rechtbank: [gedaagde sub 2]], [B] [rechtbank: [B]] en ik een clubje vormen met [eiseres] [rechtbank: [eiseres]] en [gedaagde sub 3].”
2.13. Op 2 juli 2009 heeft [eiseres] in een e-mail aan [gedaagde sub 3] geschreven:
“Ik heb het gesprek met [A] goed afgesloten. […] Zoals verwacht, levert [A] dus niet de grootste problemen op. Ik heb uitgesproken dat ik erg veel zin heb om met jou, [B], [C], [D] en hem als off counsel Benvalor te laten floreren. […]
Met [gedaagde sub 2] ben ik nog niet klaar. Het kan echt niet zo zijn, dat ik na een periode van maandenlange non-communicatie en non-commitment gewoon verder ga alsof er niets aan de hand is.”
2.14. Tijdens een bijeenkomst op 2 juli 2009 van alle vennoten en het personeel van Benvalor I heeft [A] het personeel meegedeeld dat [gedaagde sub 4] en zijn medewerkers het pand moesten gaan verlaten en dat hij zich met [gedaagde sub 2] ging aansluiten bij [gedaagde sub 3] en [eiseres].
2.15. Op 20 augustus 2009 hebben [eiseres], [A], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en [B] een bijeenkomst met diner gehad in Huize Molenaar. Op de menukaart heeft een van hen de tekst ‘En avant ensemble’ geschreven, welke tekst door alle genoemde personen is ondertekend.
2.16. Op 21 augustus 2009 heeft [gedaagde sub 2] per e-mail aan [gedaagde sub 3], [eiseres] en [A] geschreven:
“Stuitend vind ik de mededeling van [eiseres] dat zij ook in de toekomst de verantwoordelijkheid voor onze mensen achter zal stellen bij haar eigen geluk. Het is mij nu duidelijk dat deze houding mede debet is aan de escalatie van het conflict tussen [eiseres] en [gedaagde sub 4] op een wijze waarop al onze medewerkers daarvan last hebben moeten ondervinden. Het is spijtig dat [eiseres] niet tot het inzicht is gekomen en zal komen dat wij een kleine onderneming hebben en met een kleine groep compagnons en een zware verantwoordelijkheid voor onze mensen.”
2.17. In reactie op deze e-mail heeft [eiseres] eveneens op 21 augustus 2009 aan [gedaagde sub 2] geschreven (cc aan [A] en [gedaagde sub 3]):
“Ik ben er kennelijk niet in geslaagd mijn punt hierover goed bij jou over te brengen en het is jammer dat mij de mogelijkheid werd ontnomen dat alsnog duidelijk te maken door je boos vertrek. […]
Wat opvalt, is dat de communicatie nog steeds ontzettend moeilijk is. Wij inclusief ons personeel hebben allemaal behoefte aan een [gedaagde sub 2], die zich positief opstelt in de nieuwe samenwerking. Naar mijn mening zullen we moeten werken aan onze onderlinge communicatie en hebben we daarbij geen tijd meer te verliezen.”
2.18. Vervolgens heeft [gedaagde sub 3] op 21 augustus 2009 naar aanleiding van haar e-mail van eerder die dag per e-mail aan [eiseres] geschreven:
“Goede reactie [eiseres]. Ik ben het helemaal met je eens!”
2.19. In de avond van 21 augustus 2009 heeft [B] in een e-mail aan [A], [gedaagde sub 2], [eiseres] en [gedaagde sub 3] geschreven:
“Hierbij van een relatieve buitenstaander enige beschouwingen over de bijeenkomst van gisterenavond. Gebleken is dat ten aanzien van de samenstelling en het profiel van Benvalor Nieuw eenstemmigheid overheerst: […]
Minder eenstemmigheid bestaat er ten aanzien van de kwestie [gedaagde sub 4]. […]
Een hardnekkig verschil van mening over een kwestie uit het verleden hoeft uiteraard niet aan het voortzetten van een samenwerking in de weg te staan, mits (i) je bereid bent een streep te zetten onder het verleden; en (ii) je ondanks de meningsverschillen uit het verleden vertrouwen in elkaar hebt voor de toekomst. [eiseres], [gedaagde sub 3] en [A] heb ik gisteravond het hierboven onder (i) en (ii) vermelde horen uitspreken. Van [gedaagde sub 2] heb ik dat vooralsnog niet gehoord. Het lijkt me niet verantwoord (ook niet tegenover je personeel) om de samenwerking voort te zetten voordat deze kwestie is uitgepraat en begraven.”
2.20. Op 31 augustus 2009 hebben [eiseres] en [gedaagde sub 3] ieder per e-mail aan de andere vennoten van Benvalor I de maatschap opgezegd tegen 31 december 2009. De inhoud van beide opzeggingsbrieven is vrijwel gelijkluidend. [eiseres] heeft in haar opzeggingsbrief geschreven:
“Helaas is onze samenwerking die wij per 1 mei 2008 aangingen, niet het succes geworden dat wij voor ogen hadden.
[…]
Verder acht ik het voor het personeel en de compagnons van de maatschap noodzakelijk dat er duidelijkheid bestaat over de status van de maatschap. Daar komt bij dat ik de handen vrij dien te hebben om mij te associëren in een nieuwe samenwerking vanaf 1 januari 2010, waar onder andere [B] deel van uit zal maken. Op dit moment kan de gewenste duidelijkheid en zekerheid slechts worden verkregen door de maatschap aan alle compagnons op te zeggen tegen ultimo 2009.
[…]
Daarom zeg ik met deze de maatschap […] Benvalor op tegen 31 december 2009.
[…]
Ik wens nadrukkelijk aan mijn opzegging het volgende toe te voegen. Ik zal mij onverminderd constructief blijven inzetten voor een snelle en soepele afwikkeling van de maatschap onder begeleiding van mr. Dulack. Bij het bereiken van een integrale minnelijke regeling wordt mijn opzegging wellicht achterhaald, in welk geval ik deze indien noodzakelijk weer in zal trekken.”
2.21. Per 1 november 2009 is [gedaagde sub 2] voor de duur van twee jaar deken geworden van de Orde van Advocaten te Utrecht.
2.22. Op 5 november 2009 heeft [eiseres] per e-mail aan [gedaagde sub 3] geschreven:
“Ik vrees dat jij niet voor mij kan beoordelen of mijn gevoel terecht is. Feit is dat ik er niet tegen kan, het is ook al langer een feit dat ik er niet aan ga beginnen als ik geen normaal gesprek met [gedaagde sub 2] kan voeren. […] Ik zwaai dus niet met een portefeuille, het gaat om het commitment van mij voor Benvalor II dat nog nooit voor 100% bevestigd is geweest, zeker niet na de clash bij Huize Molenaar. Dat weet je heel goed!”
2.23. Op 10 november 2009 (03.47 uur) heeft [eiseres] in een e-mail aan [gedaagde sub 3] en [B] geschreven:
“[…] wil ik jullie meegeven dat wat mij betreft, voordat ik ga nadenken of praten over een maatschapsovk of een offcounselregeling voor [A], eerst het verleden moet worden afgesloten.
Dat betekent wat betreft [A]:
dat er helderheid moet komen over zijn winstregeling 2008/2009. Ik merk aan [gedaagde sub 3] dat hij moeite heeft dit onderwerp te bespreken met [gedaagde sub 2] en [A], wellicht is een alternatief dat [A] zelf met een genereus voorstel komt, in de context van de performance van de anderen waarbij tevens de niet geringe inspanningen voor de creatie van het nieuwe kantoor in aanmerking worden genomen. [gedaagde sub 3] en ik bespraken dat hij toch wel 40 punten in zou moeten leveren om een beetje redelijk uit te komen. Ik heb er een zeer slecht gevoel over dat [A] dit op zijn beloop laat; we hebben immers de afspraak met hem gemaakt dat hij bij een mindere performance puntjes in zou leveren en hij komt daar niet op terug.
[…]
Het betekent wat betreft [gedaagde sub 2]:
dat het mij duidelijk is geworden dat [gedaagde sub 2] geen streep heeft gezet onder de pijnlijkheden uit het verleden, het speelt telkens op. […] Ik heb hem dit laten weten en hoop dat hier spoedig wat aan kan worden gedaan. Hans van Veggel is zo goed om hier zijn hulp nog eens aan te bieden, om dit weer ‘los’ te krijgen.
[…]
Maar vraag dus wel aan jullie om de dialoog over maatschapsovk en off counsel regeling uit te stellen tot het bovenstaande is opgelost. Voorbereidend werk kan natuurlijk al worden gedaan, ik hoop nog steeds op een goede afloop (maar mijn vertrouwen daarop is er zeker niet altijd).”
2.24. Op 10 november 2009 (11.26 uur) heeft [A] aan de overige vennoten van Benvalor I een voorstel voor de afwikkeling van de maatschap gezonden. In dit voorstel staat:
“Mijn arbeidsinspanning 2009 rechtvaardigt een reductie in punten. Ik moet ook voor mezelf nog uitmaken wat in dat verband vere dignum et justum is, maar ik denk aan 50 punten op basis van een de facto half time commitment […].”
2.25. Op 13 november 2009 heeft [B] per e-mail een door hem opgesteld concept voor een maatschapsovereenkomst aan [eiseres], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] (cc aan [A]) gestuurd.
2.26. Op 18 november 2009 heeft [B] in een e-mail aan [A], [gedaagde sub 2], [eiseres] en [gedaagde sub 3] geschreven:
“Een dergelijke instelling helpt niet bij een vrij gecompliceerde doorstart van een maatschap waarbij de belangen van jullie allemaal op een andere manier betrokken zijn. Een aantal van jullie zal zich wel niet aangesproken voelen, maar dat is nu net het probleem. Dat je zo niet ver komt blijkt ook, want op alle belangrijke onderdelen van de doorstart (nieuwe maatschap, of-counsel regeling+ punten [A] en strategie richting [gedaagde sub 4]) komen jullie er niet uit.”
2.27. Op 25 november 2009 heeft [eiseres] in een e-mail aan [B], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] geschreven:
“Het is uitgesproken met eenieder van jullie dat ik nog immer een moeizame relatie met [gedaagde sub 2] heb, wat ook de aanleiding was voor nog een gesprek met Hans van Veggel. De wijze waarop dat gesprek plaatsvond heeft mij te meer duidelijk gemaakt dat het oud zeer nog immer de orde bepaalt tussen ons. […]
Juist omdat het voor [gedaagde sub 2] en mij in feite een derde zakelijk huwelijk betekent, is het van groot belang om van te voren zeker te weten dat de slagingskans van de samenwerking meer dan 90% bedraagt. Op dit moment heb ik dat gevoel niet. Overigens is dat gevoel mede terug te voeren op andere relevante omstandigheden: de moeizame opstelling van [A], de financiële consequenties van uitkoop van twee zware compagnons, het dekenaat, het niet oplossen van de afwikkeling claim VMW, het meerjarige commitment.”
2.28. Op 30 november 2009 heeft [gedaagde sub 3] per e-mail aan [eiseres] (cc aan [gedaagde sub 2] en [B]) geschreven:
“Ik vind dat we niet langer kunnen wachten met het aangaan van de maatschapsovereenkomst voor Benvalor II.”
2.29. In reactie hierop heeft [eiseres] eveneens op 30 november 2009 (cc aan [gedaagde sub 2] en [B]) geschreven:
“[…] ik doe het dus niet. […]
Het staat jullie vrij om een maatschapsovereenkomst te sluiten […].”
2.30. Eind 2009 vond onder begeleiding van mr. R. Dulack mediation plaats tussen enerzijds [gedaagde sub 4] en anderzijds de overige maten van Benvalor I. Een van de gespreksonderwerpen zag op de afwikkeling van het vertrek van [gedaagde sub 4] per 1 januari 2010, door er van uit te gaan dat Benvalor I en [gedaagde sub 4] met terugwerkende kracht vanaf
1 januari 2009 als kostenmaatschap hebben gefungeerd. Met betrekking tot deze mediation heeft [A] in een e-mail van 29 december 2009 geschreven:
“De voorstellen zijn voor mij overigens alleen aanvaardbaar als de overige compagnons overeenstemming hebben bereikt over de voortzetting van de tussen hen bestaande maatschap tot en met 31 maart, de gerechtigdheid tot het resultaat in die periode en mijn uittreden met ingang van die datum.”
2.31. Op 31 december 2009 vond een bespreking plaats tussen [gedaagde sub 2] enerzijds en [gedaagde sub 4] en diens raadsman anderzijds.
2.32. [A] heeft zijn praktijk eind 2009 beëindigd en zijn aandelen in Conadvoc BV verkocht aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]. Vanaf 1 januari 2010 hebben [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hun praktijken in maatschapsverband voortgezet onder de naam Benvalor (hierna ook te noemen: Benvalor II). [A] is sinds 1 januari 2010 ‘of counsel’ aan Benvalor II verbonden. Op 1 juli 2010 is [B] als vennoot tot Benvalor II toegetreden.
2.33. [eiseres] werkt sinds 1 januari 2010 voor eigen rekening. Tot 1 april 2010 heeft zij haar werkzaamheden verricht vanuit het kantoor van Benvalor II. Sinds 1 april 2010 heeft zij een eigen kantoor in [vestigingsplaats]. Zij heeft naar haar nieuwe kantoor een aantal (fiscaal-juridische) boeken uit de bibliotheek van Benvalor I meegenomen (productie 37 bij dagvaarding).
2.34. [gedaagde sub 4] heeft vanaf enig moment in 2009 op de aan zijn cliënten gezonden declaraties een eigen bankrekeningnummer vermeld en de daarop betrekking hebbende betalingen geïncasseerd. Per 1 januari 2010 is hij een eigen kantoor begonnen, met vier ex-werknemers van Benvalor I. Tot 5 maart 2010 heeft ook [gedaagde sub 4] zijn werkzaamheden vanuit het kantoor van Benvalor II verricht. Naar zijn nieuwe kantoor in Utrecht heeft hij de volgende, aan Benvalor I toebehorende, goederen meegenomen: vijf computers, enkele boeken, twee bureaulampen en vier mobiele telefoons met bijbehorende telefoonnummers.
2.35. Met uitzondering van de in 2.33 en 2.34 gemelde zaken zijn alle overige zaken en goederen van Benvalor I achtergebleven bij Benvalor II. Hieronder vallen alle roerende zaken (zoals de inventaris en niet op de balans geactiveerde kunstwerken), de handelsnaam Benvalor, de website, het recht op gebruik van de nummers van de vaste telefoonlijn en de e-mailadressen.
2.36. In 2009 heeft Benvalor I de huurovereenkomst voor de bedrijfsruimte aan het [adres] opgezegd met ingang van 1 april 2010. Benvalor II heeft een deel van die voormalige bedrijfsruimte met ingang van 1 april 2010 gehuurd en is in juni 2010 verhuisd naar een ander kantoorpand.
2.37. De afsplitsing van [eiseres], [A], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] van VMW in het voorjaar van 2008 is financieel nog niet afgewikkeld.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiseres] vordert, samengevat, dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
1) voor recht verklaart dat de gemeenschap van de in liquidatie verkerende maatschap Benvalor I is verdeeld op de door [eiseres] in de dagvaarding aangegeven wijze, althans dat de rechtbank gelast dat de gemeenschap wordt vereffend en dat de rechtbank de gemeenschap verdeelt,
2) Conadvoc BV, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] voor gelijke delen veroordeelt om aan [eiseres] wegens overbedeling een bedrag van EUR 253.417,-- te betalen, te vermeerderen met de contractuele rente van 5%, althans met de wettelijke rente, met ingang van 1 januari 2010 althans de datum van de dagvaarding,
3) Conadvoc BV, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] veroordeelt in de proceskosten.
3.2. Conadvoc BV c.s. voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres], althans tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding in conventie. In verband hiermee voert Conadvoc BV c.s. aan dat de maatschap niet met ingang van 1 januari 2010 is ontbonden maar dat [gedaagde sub 4] per die datum uit de maatschap is gestoten en [eiseres] op diezelfde datum uit de maatschap is getreden, terwijl [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] de maatschap per die datum hebben voortgezet. Van verdeling van de gemeenschap kan daarom volgens Conadvoc BV c.s. geen sprake zijn. De vordering van [eiseres] op [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] als voortzettende vennoten in verband met haar uittreding uit de maatschap bedraagt volgens Conadvoc BV c.s. EUR 190.109,64. Met betrekking tot deze vordering beroepen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zich op opschorting en verrekening in verband met hun reconventionele vordering tot schadevergoeding.
3.3. [gedaagde sub 4] voert verweer en concludeert eveneens tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres], althans tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van dit geding in conventie. [gedaagde sub 4] neemt net als [eiseres] het standpunt in dat de maatschap per 1 januari 2010 is ontbonden maar betoogt dat het onjuist is om er vanuit te gaan dat de gemeenschap al is verdeeld op de door [eiseres] aangegeven wijze. Eerst moet volgens [gedaagde sub 4] een boedelbeschrijving plaatsvinden door een deskundige die door de rechtbank wordt aangewezen, waarna de rechtbank tot verdeling dient over te gaan.
in reconventie (Conadvoc BV c.s. / [eiseres])
3.4. Conadvoc BV c.s. vordert dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
1) voor recht verklaart dat [eiseres] gehouden is aan Conadvoc BV c.s. de schade te vergoeden als gevolg van de niet nakoming van de op haar rustende verbintenis tot voortzetting per 1 januari 2010 van de maatschap met Conadvoc BV c.s., op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
2) [eiseres] veroordeelt tot betaling aan Conadvoc BV c.s. van een voorschot van EUR 100.000,-- op de door haar verschuldigde schadevergoeding, althans van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen voorschot,
3) voor recht verklaart dat [eiseres] gehouden is aan Conadvoc BV c.s. de schade te vergoeden als gevolg van haar weigering de met [gedaagde sub 4] bereikte materiële overeenstemming over de gevolgen van zijn uitstoting na te komen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
4) [eiseres] te veroordelen tot betaling aan Conadvoc BV c.s. van een bedrag van EUR 1.000,-- ter zake van de vervanging van de door haar ontvreemde boeken,
alle gevorderde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de conclusie van eis in reconventie (22 december 2010), met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding in reconventie.
3.5. [eiseres] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Conadvoc BV c.s., althans tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van Conadvoc BV c.s. in de kosten van het geding in reconventie. Zij betoogt dat zij geen onvoorwaardelijke verbintenis tot samenwerking met ingang van 1 januari 2010 op zich heeft genomen en dat zij slechts de intentie heeft gehad om per die datum met bepaalde vennoten van Benvalor I en met [B] een nieuwe samenwerking aan te gaan. Omdat bestaande meningsverschillen niet konden worden overbrugd stond het haar vrij om af te zien van samenwerking per 1 januari 2010. Voorts voert [eiseres] aan dat Conadvoc BV c.s. en [gedaagde sub 4] geen perfecte finale regeling hebben bereikt en dat zij een tussen die partijen bereikt onderhandelingsresultaat niet heeft gefrustreerd.
in reconventie ([gedaagde sub 4] / [eiseres])
3.6. [gedaagde sub 4] vordert dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, een deskundige benoemt die met inachtneming van door de rechtbank te geven aanwijzingen een boedelbeschrijving zal vervaardigen van het te verdelen vermogen van de op 1 januari 2010 ontbonden maatschap Benvalor, in het kader waarvan de deskundige tevens de jaarrekeningen 2008 en 2009 van de maatschap dient op te stellen, dan wel dat de rechtbank beslist zoals zij in goede justitie meent te moeten beslissen en onder aanhouding van de procedure in afwachting van de door de deskundige uit te brengen boedelbeschrijving.
3.7. [eiseres] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde sub 4], met veroordeling van [gedaagde sub 4] in de kosten van het geding in reconventie. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde sub 4] geen belang bij haar vordering tot boedelbeschrijving.
in conventie en reconventie
4.1. Gelet op de verwevenheid van de conventionele en reconventionele vorderingen zal de rechtbank deze gezamenlijk bespreken.
4.2. De eerste vraag die moet worden beantwoord is of de maatschap Benvalor I met ingang van 1 januari 2010 is ontbonden als gevolg van de opzeggingsbrieven van [eiseres] en [gedaagde sub 3] (zie 2.20). Volgens [eiseres] en [gedaagde sub 4] is dit het geval. Conadvoc BV c.s. neemt het standpunt in dat de maatschap niet is ontbonden. In verband daarmee betoogt zij dat de bepalingen van de maatschapsovereenkomst van VMW de voortgezette samenwerking zijn blijven beheersen voor zover daarvan door de vennoten van Benvalor I niet uitdrukkelijk is afgeweken. Dit brengt volgens Conadvoc BV c.s. mee dat de regeling in de maatschapsovereenkomst van VMW met betrekking tot opzegging door of aan een vennoot van toepassing is op Benvalor I. Op grond hiervan hebben bij opzegging door een vennoot de overige vennoten het recht om de maatschap voort te zetten en het aandeel van de opzeggende maat, behoudens zijn persoonlijke goodwill, over te nemen, onder de verplichting om het saldo van zijn kapitaalrekening en rekening-courant uit te keren.
4.3. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Artikel 7A:1683 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een maatschap wordt ontbonden door opzegging van een vennoot aan de andere vennoten. Dit brengt mee dat door opzegging de maatschap niet alleen ten aanzien van de opzegger maar ten aanzien van alle vennoten in haar geheel wordt ontbonden, tenzij voorafgaand aan de opzegging voortzetting door de anderen is overeengekomen. Vast staat dat de vennoten van Benvalor I in de periode 2008-2009 geen maatschapscontract hebben opgesteld. Volgens [eiseres] en [gedaagde sub 4] hebben partijen niet afgesproken dat de bepalingen uit het maatschapscontract van VMW ook voor Benvalor I zouden gelden en hebben zij ook geen afspraak gemaakt over wat de situatie is bij beëindiging van de maatschap. Deze stelling van [eiseres] en [gedaagde sub 4] vindt steun in de stukken die zijn vermeld in 2.6 en 2.8. Daaruit blijkt dat [A] eind 2008 heeft voorgesteld om vast te leggen dat partijen vanaf 1 mei 2008 met elkaar in maatschap samenwerken onder dezelfde voorwaarden als opgenomen in de maatschapsovereenkomst van VMW en dat [gedaagde sub 4] dat voorstel heeft afgewezen. Tevens blijkt daaruit dat [A] de vennoten erop heeft gewezen dat als gevolg van deze afwijzing van [gedaagde sub 4] de wettelijke regeling van toepassing is. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de vennoten van Benvalor I niet zijn overeengekomen dat bij opzegging door een vennoot de overige vennoten het recht hebben om de maatschap voort te zetten met toedeling aan, dan wel overneming door, de voortzettende vennoten van het aandeel van de uitgetreden maat in de goederengemeenschap tegen betaling van een geldsom.
4.4. Ter onderbouwing van haar standpunt dat de maatschap niet per 1 januari 2010 is ontbonden betoogt Conadvoc BV c.s. voorts dat [A] en [gedaagde sub 2] tijdens het diner op
20 augustus 2009 in Huize Molenaar hebben bevestigd dat zij zich neerlegden bij de uitstoting van [gedaagde sub 4] en dat de aanwezigen toen overeenstemming hebben bereikt over voortzetting van de maatschap door [eiseres], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3], met toetreding tot de maatschap van [B] per 1 januari 2010 en met uittreding van [A] per diezelfde datum, die als ‘of counsel’ aan de maatschap verbonden zou blijven. Volgens Conadvoc BV c.s. hadden [eiseres] en [gedaagde sub 3] met hun opzeggingsbrieven van 31 augustus 2009 dan ook niet het oogmerk om de algehele ontbinding van de maatschap te bewerkstelligen maar alleen om een datum te fixeren waarop de uitstoting van [gedaagde sub 4] een feit zou zijn. [eiseres] betwist deze stellingen van Conadvoc BV c.s. Volgens [eiseres] is op 20 augustus 2009 geen overeenstemming bereikt over voortzetting van de maatschap en bestond daartoe bij haar slechts de intentie.
4.5. Hierover overweegt de rechtbank het volgende. Het kan zijn dat [gedaagde sub 3] met zijn opzeggingsbrief niet de algehele ontbinding van de maatschap maar de uitstoting van [gedaagde sub 4] heeft beoogd. [gedaagde sub 3] is immers per 1 januari 2010 met [gedaagde sub 2] doorgegaan onder de naam Benvalor, tot welke maatschap [B] op 1 juli 2010 ook is toegetreden. Ten aanzien van [eiseres] ziet de rechtbank dit echter anders. Uit de overgelegde e-mails blijkt dat [eiseres] in de loop van 2008 een conflict kreeg met [gedaagde sub 4] over diens bejegening van [gedaagde sub 3] (zie 2.4 en 2.5). In het mediationtraject onder leiding van Van Veggel, welk traject in mei en juni 2009 plaatsvond, is gebleken dat de vertrouwensbreuk tussen [eiseres] en [gedaagde sub 4] onherstelbaar was (zie 2.11). Dit heeft ertoe geleid dat [eiseres], [A], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] begin juli 2009 hebben besloten dat [gedaagde sub 4] de maatschap moest verlaten (zie 2.12 en 2.14). Intussen was echter ook tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] een conflict ontstaan. Dit blijkt uit de e-mails van [eiseres] van 6 mei 2009 en 2 juli 2009 (zie 2.10 en 2.13). [eiseres] was van mening dat er geen goede samenwerking en communicatie tussen haar en [gedaagde sub 2] was. In de avond van 20 augustus 2009 vond het diner plaats in Huize Molenaar. [B] heeft in zijn e-mail van 21 augustus 2009 geschreven dat hij [eiseres], [gedaagde sub 3] en [A] die avond heeft horen uitspreken dat zij bereid waren om een streep te zetten onder het verleden, maar dat hij dat van [gedaagde sub 2] vooralsnog niet had gehoord (zie 2.19). Niet gesteld of gebleken is dat deze observatie van [B] onjuist is. Reeds hierom faalt de stelling van Conadvoc BV c.s. dat partijen in de avond van 20 augustus 2009 overeenstemming hebben bereikt over voortzetting van de maatschap. De omstandigheid dat alle aanwezigen die avond op de menukaart hun handtekening hebben gezet onder de tekst “En avant ensemble”, maakt dit oordeel niet anders.
4.6. Volgens [eiseres] is het diner bovendien geëindigd in een heftige botsing tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2]. Conadvoc BV c.s. heeft dit niet betwist, terwijl deze botsing bevestiging vindt in de e-mails die op 21 augustus 2009 verzonden zijn (zie 2.16 tot en met 2.19). [eiseres] heeft toen aan [gedaagde sub 2] geschreven (met een kopie aan [A] en [gedaagde sub 3]) dat zij moesten werken aan hun onderlinge communicatie en dat ze daarbij geen tijd meer te verliezen hadden. Onder de hiervoor beschreven omstandigheden had het voor alle betrokkenen duidelijk moeten zijn dat [eiseres] weliswaar de intentie had om in maatschapsverband door te gaan met [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en [B], maar tevens dat [eiseres] zich niet al op afdwingbare wijze aan die samenwerking had verbonden. Dit brengt mee dat [A], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] uit de opzeggingsbrief van [eiseres] van 31 augustus 2009 (zie 2.20) ook niet hebben kunnen afleiden dat deze alleen bedoeld was om een datum voor uitstoting van [gedaagde sub 4] te fixeren.
4.7. Niet gesteld of gebleken is dat er in de periode na 31 augustus 2009 mededelingen of gedragingen van [eiseres] zijn geweest op grond waarvan Conadvoc BV c.s. er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [eiseres] zich alsnog heeft verbonden aan voortzetting van de maatschap met ingang van 1 januari 2010. Door middel van haar e-mails aan [gedaagde sub 3] van 5 november 2009 en 10 november 2009 heeft [eiseres] blijkgegeven van het voortduren van haar twijfel aan verdere samenwerking met [gedaagde sub 2] (zie 2.22 en 2.23). [eiseres] en [gedaagde sub 2] hebben hierna nog wel met elkaar gesproken onder begeleiding van Van Veggel, maar op 25 november 2009 heeft [eiseres] aan [B], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] duidelijk gemaakt dat die twijfel ondanks de bespreking met Van Veggel niet was weggenomen (zie 2.27). Dat [eiseres] vervolgens op 30 november 2009 heeft laten weten definitief af te zien van verdere samenwerking met [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en [B] kan dan ook niet als een donderslag bij heldere hemel zijn gekomen. Onder de hiervoor beschreven omstandigheden stond het [eiseres] vrij af te zien van samenwerking met ingang van 1 januari 2010 en is zij niet tekortgeschoten in de nakoming van enige op haar rustende verbintenis tot voortzetting van de samenwerking. De daarmee samenhangende reconventionele vorderingen van Conadvoc BV c.s. zullen dan ook worden afgewezen.
4.8. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat als gevolg van de opzegging door [eiseres] de maatschap Benvalor I per 1 januari 2010 is ontbonden. Dit heeft tot gevolg dat de maatschap als personengemeenschap blijft bestaan totdat zij is vereffend en de goederengemeenschap is verdeeld. Op grond van artikel 3:189 lid 2 BW zijn op deze te verdelen gemeenschap de artikelen 3:190 tot en met 194 BW van toepassing, alsmede de artikelen 3:166 tot en met 188 BW voor zover daarvan niet is afgeweken in de artikelen 3:190 tot en met 194 BW. De vereffening van een maatschap is een vorm van beheer in de zin van artikel 3:170 lid 2, tweede zin BW. Nu een afspraak tussen partijen over het aanwijzen van een vereffenaar ontbreekt (zie artikel 3:168 lid 1 BW) geschiedt de vereffening door [eiseres], [A], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] gezamenlijk als deelgenoten van de goederengemeenschap.
4.9. Onder vereffening verstaat de rechtbank het verrichten van al die handelingen waardoor de activiteiten van de maatschap worden beëindigd en afgewikkeld en de goederengemeenschap in een zodanige staat wordt gebracht dat zij kan worden verdeeld. In het kader van de vereffening hebben partijen al diverse handelingen verricht. Van een aantal personeelsleden is het arbeidscontract beëindigd, waarna zij zijn overgestapt naar de nieuwe onderneming van [gedaagde sub 4]. Het overige personeel is meegegaan naar Benvalor II. De huur van het kantoorpand is al in 2009 met ingang van 1 april 2010 opgezegd. Alle in 2009 verrichte werkzaamheden zijn gedeclareerd en, naar de rechtbank aanneemt, inmiddels geïncasseerd dan wel (gedeeltelijk) afgeboekt.
4.10. De vereffening is echter nog niet afgerond. In verband daarmee vordert [gedaagde sub 4] op grond van artikel 3:194 lid 1 BW een boedelbeschrijving door een deskundige die door de rechtbank moet worden benoemd. Partijen verschillen van mening over een aantal onderwerpen, zodat de rechtbank daarover in het kader van de vereffening beslissingen zal moeten nemen. Het betreft de volgende onderwerpen, welke hieronder zullen worden besproken:
a) de jaarrekeningen over 2008 en 2009
b) de waarde van de door [eiseres] respectievelijk [gedaagde sub 4] respectievelijk [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] meegenomen zaken en goederen, waaronder de goodwill die samenhangt met de meegenomen cliënten
c) de vordering op dan wel schuld aan VMW van [eiseres], [A], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4]
d) de hoogte van de door [gedaagde sub 4] in 2009 gedeclareerde en op eigen bankrekening geïncasseerde bedragen
e) een voorziening voor het dekenaat van [gedaagde sub 2].
a) de jaarrekeningen over 2008 en 2009
4.11. De jaarrekeningen over 2008 en 2009 zijn nog niet vastgesteld. Conadvoc BV c.s. heeft hiervan door een accountant concepten laten vervaardigen. [gedaagde sub 4] betoogt dat Conadvoc BV c.s. de onderliggende stukken aan [eiseres] en hemzelf dient te verstrekken voordat deze jaarrekeningen kunnen worden vastgesteld. Voorts betwisten [eiseres] en [gedaagde sub 4] de juistheid van de jaarrekening over 2009, voor zover daaraan ten grondslag is gelegd dat [eiseres], [A], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] met [gedaagde sub 4] zijn overeengekomen dat Benvalor I en [gedaagde sub 4] met terugwerkende kracht per 1 januari 2009 een kostenmaatschap zijn aangegaan. Deze stelling kan niet los worden gezien van de reconventionele vordering van Conadvoc BV c.s. op [eiseres], inhoudende dat voor recht wordt verklaard dat [eiseres] gehouden is aan Conadvoc BV c.s. de schade te vergoeden als gevolg van haar weigering om de met [gedaagde sub 4] bereikte materiële overeenstemming over de gevolgen van zijn uitstoting na te komen, op te maken bij staat. Daarom zal de rechtbank nu eerst ingaan op de kwestie van de kostenmaatschap.
4.12. Conadvoc BV c.s. betoogt dat [gedaagde sub 2] mede namens [eiseres], [A] en [gedaagde sub 3] op 31 december 2009 materiële overeenstemming met [gedaagde sub 4] heeft bereikt over een regeling waarbij [gedaagde sub 4] geacht wordt met de overige vennoten in het jaar 2009 een kostenmaatschap te hebben gevormd. Volgens Conadvoc BV c.s. heeft [eiseres] de uitvoering van deze regeling gefrustreerd door haar medewerking aan afronding van de regeling te onthouden, waarop [gedaagde sub 4] vervolgens heeft meegedeeld zich niet langer daaraan gebonden te achten. Conadvoc BV c.s. stelt hierdoor schade te hebben geleden, in ieder geval bestaande uit de vertragingsschade bij de voldoening van het aan de voortzettende vennoten toekomende saldo. Tevens voert Conadvoc BV c.s. aan dat [eiseres] ook overigens de gang van zaken in de maatschap frustreert door medewerking te weigeren aan de vaststelling van de jaarrekeningen van de maatschap over 2008 en 2009, die zijn opgemaakt met inachtneming van de regeling met [gedaagde sub 4].
4.13. Volgens [eiseres] en [gedaagde sub 4] is er geen sprake van overeenstemming tussen de maatschap en [gedaagde sub 4] over een regeling waarin de maatschap en [gedaagde sub 4] met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2009 een kostenmaatschap zijn aangegaan. In verband hiermee voeren beiden aan dat [A] eind december 2009 een voorbehoud heeft gemaakt, verwijzend naar zijn e-mail van 29 december 2009 (zie 2.30). [eiseres] voert tevens aan dat zij aanvankelijk geen hindernis heeft opgeworpen aan het bereiken van een perfecte regeling op basis van de bespreking tussen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] op 31 december 2009, maar dat zij geen ruimte meer zag voor een afzonderlijke regeling met [gedaagde sub 4] nadat Conadvoc BV c.s. tegenover haar het standpunt had ingenomen dat zij tekort was geschoten in de nakoming van de op grond van de overeenkomst van 20 augustus 2009 op haar rustende verbintenis tot voortzetting van de maatschap en [eiseres] in verband daarmee een aanzienlijke schadevergoeding dient te betalen.
4.14. De rechtbank overweegt hierover dat onvoldoende is gesteld om de slotsom te rechtvaardigen dat de gestelde afspraak met [gedaagde sub 4] door de maten gezamenlijk is gemaakt. Conadvoc BV c.s. heeft niet (voldoende) gesteld dat [gedaagde sub 2] op 31 december 2009 met vertegenwoordigingsbevoegdheid van alle anderen afspraken met [gedaagde sub 4] heeft gemaakt. Dat is ook niet aannemelijk omdat de afspraken in de visie van [A] werden gemaakt onder het uitgangspunt dat de maatschap overigens zou worden voortgezet (en slechts [gedaagde sub 4] eruit ging) en dat wilde [eiseres] juist niet. Na medio 2009 was het conflict immers maatschapsbreed en resulteerde het op die voet in de opzegging door onder meer [eiseres]. Dat zij aan die algehele opzegging vasthield was bovendien eind december 2009 voor iedereen duidelijk. Ook is niet gesteld of gebleken dat alle maten zich na het bereiken van de gestelde afspraken daaraan hebben gebonden.
4.15. Het voorgaande brengt mee dat niet van [eiseres] en [gedaagde sub 4] gevergd kan worden dat zij meewerken aan de vaststelling van de jaarrekening over 2009 op basis van het in opdracht van Conadvoc BV c.s. opgestelde concept, nu dit concept ten onrechte uitgaat uit van een kostenmaatschap in het jaar 2009. Ook ten aanzien van de jaarrekening over 2008 is het gerechtvaardigd dat [eiseres] en [gedaagde sub 4] vooralsnog niet hebben meegewerkt aan de vaststelling daarvan, nu Conadvoc BV c.s. niet betwist dat zij de aan het concept van de jaarrekening ten grondslag liggende stukken nog niet aan [eiseres] en [gedaagde sub 4] heeft verstrekt. De reconventionele vordering van Conadvoc BV c.s. op [eiseres], inhoudende dat voor recht wordt verklaard dat [eiseres] gehouden is aan Conadvoc BV c.s. de schade te vergoeden als gevolg van haar weigering om de met [gedaagde sub 4] bereikte materiële overeenstemming over de gevolgen van zijn uitstoting na te komen, op te maken bij staat, zal dan ook worden afgewezen.
4.16. Voordat de gemeenschap kan worden verdeeld is het echter noodzakelijk dat de jaarrekeningen over 2008 en 2009 worden vastgesteld. De rechtbank zal dan ook de vordering van [gedaagde sub 4], tot benoeming van een deskundige die een boedelbeschrijving dient op te stellen, toewijzen. De deskundige zal in het kader van de boedelbeschrijving de jaarrekeningen moeten opstellen dan wel laten opstellen door een door de deskundige aan te wijzen derde.
b) de waarde van de zaken en goederen, waaronder de goodwill
4.17. Uitgangspunt in de vereffening en verdeling is dat van alle zaken en goederen eerst de waarde wordt vastgesteld en dat vervolgens de verdeling plaatsvindt, met compensatie van de overige deelgenoten in het geval van overbedeling van een van de deelgenoten, tenzij partijen daarover iets anders zijn overeengekomen. Feitelijk zijn de in 2.33 tot en met 2.35 vermelde zaken en goederen al verdeeld. Deze feitelijke verdeling kan wat alle partijen betreft in stand blijven. [eiseres] en Conadvoc BV c.s. nemen het standpunt in dat aan deze zaken en goederen geen waarde hoeft te worden toegekend terwijl volgens [gedaagde sub 4] wel een waardering moet plaatsvinden welke in de verdeling moet worden meegenomen. Gelet op het zojuist weergegeven uitgangspunt bij vereffening en verdeling en het standpunt van [gedaagde sub 4] ten aanzien van de in 2.33 tot en met 2.35 vermelde zaken en goederen zal de rechtbank de deskundige gelasten om in het kader van de boedelbeschrijving die zaken en goederen te waarderen per 1 januari 2010. Alle partijen zullen hieraan hun medewerking moeten verlenen.
4.18. Ten aanzien van de goodwill die samenhangt met de door [eiseres] respectievelijk Conadvoc BV c.s. respectievelijk [gedaagde sub 4] “meegenomen” cliënten betoogt Conadvoc BV c.s., anders dan [eiseres] en [gedaagde sub 4], dat deze moet worden gewaardeerd en in de verdeling moet worden betrokken, indien wordt geoordeeld dat de maatschapsovereenkomst van VMW niet op Benvalor I van toepassing is. [gedaagde sub 4] voert aan dat hij niet inziet waarom bij ontbinding van de maatschap de goodwill verrekend zou moeten worden. Volgens [eiseres] hebben de vennoten van Benvalor I stilzwijgend aangenomen dat zonder goodwillafrekening uiteen wordt gegaan.
4.19. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Voor de beantwoording van de vraag wat partijen in april/mei 2008, toen de maatschapsovereenkomst van Benvalor I mondeling werd gesloten, met betrekking tot goodwill zijn overeengekomen komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan deze maatschapsovereenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In verband daarmee kan worden geconstateerd dat het standpunt van [eiseres] (geen goodwillafrekening) steun vindt in de omstandigheid dat Conadvoc BV c.s. er zelf steeds vanuit is gegaan dat de bepalingen uit de maatschapsovereenkomst van VMW op Benvalor I van toepassing zijn geweest, terwijl uit haar in de eerste zin van de vorige alinea weergegeven stelling kan worden afgeleid dat op grond van de maatschapsovereenkomst van VMW geen goodwill zou worden verrekend bij ontbinding van die maatschap. Voorts is niet gesteld of gebleken dat partijen bij de oprichting van Benvalor I hebben gesproken over de inbreng van ieders klantenbestand en daarmee samenhangende activering van goodwill op de maatschapsbalans. Evenmin is gesteld of gebleken dat partijen hebben gesproken over goodwill en de verrekening daarvan na het feitelijk uiteenvallen van Benvalor I. Op grond van deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat partijen bij de start van de maatschap zijn overeengekomen dat bij ontbinding daarvan geen goodwill voor meegenomen cliënten dient te worden verrekend en dat zij daarover later ook geen (andere) afspraak hebben gemaakt. Op grond hiervan zal in het kader van de vereffening en verdeling van het maatschapsvermogen geen waardering/verrekening van de goodwill plaatsvinden.
c) de vordering op dan wel schuld aan VMW
4.20. De afsplitsing van [eiseres], [A], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] van VMW is financieel nog niet afgewikkeld en het is nog niet duidelijk of VMW een vordering op dan wel schuld aan [eiseres], [A], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] heeft. Ter zitting hebben [eiseres] en Conadvoc BV c.s. meegedeeld dat wat hen betreft die vordering/schuld wordt beschouwd als een onverdeeldheid die buiten het te verdelen maatschapsvermogen valt, omdat [gedaagde sub 3] geen vennoot van VMW is geweest. [gedaagde sub 4] neemt echter het standpunt in dat ook deze vordering/schuld deel uitmaakt van het maatschapsvermogen van Benvalor I en dat de omstandigheid dat [gedaagde sub 3] pas op 1 mei 2008 tot Benvalor I is toegetreden daaraan niets afdoet.
4.21. In april 2008 hebben [eiseres], [A], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] zich met terugwerkende kracht per 1 januari 2008 van VMW afgesplitst en hebben zij, eveneens met terugwerkende kracht, de maatschap Benvalor I gevormd. [eiseres], [A], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] zijn toen
- onder meer - met VMW overeengekomen dat zij aan VMW een vergoeding zouden betalen voor het gebruik van faciliteiten van VMW in de periode vanaf 1 januari 2008. Deze gang van zaken brengt mee dat een nog vast te stellen vordering op dan wel schuld aan VMW tot het maatschapsvermogen van Benvalor I behoort. Nu [gedaagde sub 4] niet bereid is om deze post te beschouwen als een onverdeeldheid die buiten het maatschapsvermogen valt dient deze in de vereffening en verdeling te worden betrokken. De deskundige zal de hoogte van deze vordering/schuld in de boedelbeschrijving dienen op te nemen. In verband daarmee zal Conadvoc BV c.s., namens wie [gedaagde sub 3] overleg voert met VMW, de deskundige zo spoedig mogelijk op de hoogte moeten stellen zodra deze vordering/schuld is vastgesteld en de daarop betrekking hebbende correspondentie met VMW aan de deskundige moeten verstrekken.
d) door [gedaagde sub 4] in 2009 gedeclareerde bedragen
4.22. Alle partijen zijn het erover eens dat [gedaagde sub 4] inzicht dient te geven in de hoogte van de door haar in 2009 gedeclareerde en op eigen bankrekening geïncasseerde bedragen. De rechtbank zal de deskundige gelasten om de hoogte hiervan vast te stellen. [gedaagde sub 4] zal hieraan haar medewerking moeten verlenen, waaronder in ieder geval moet worden verstaan dat zij de deskundige inzage verstrekt in alle relevante documenten en gegevensdragers en zonodig op adequate wijze uitleg geeft.
e) voorziening voor het dekenaat van [gedaagde sub 2]
4.23. Op 1 november 2009 is [gedaagde sub 2] voor de duur van twee jaar deken geworden van de Orde van Advocaten te Utrecht. Conadvoc BV c.s. voert in haar conclusie van antwoord in conventie aan dat partijen bij de start van Benvalor I hebben uitgesproken dat zij de aanvaarding van het dekenaat door [gedaagde sub 2] ondersteunden en dat hiermee de aanzienlijke last die de vervulling van het dekenaat in 2010 en 2011 voor het resultaat van de maatschap zou vormen uitdrukkelijk door hen is aanvaard en daarmee een last van de maatschap is geworden. In het kader van de reconventionele vordering op [eiseres], welke zoals hierboven uiteen is gezet zal worden afgewezen, betoogt Conadvoc BV c.s. dat de omzetderving van Benvalor II als gevolg van het dekenaat jaarlijks ongeveer EUR 250.000,-- bedraagt en de winstderving, na aftrek van de vergoeding van EUR 50.000,-- die [gedaagde sub 2] voor zijn werkzaamheden als deken ontvangt, ongeveer EUR 200.000,- per jaar.
4.24. Bij conclusie van antwoord in reconventie betoogt [eiseres] dat partijen al voor de bijeenkomst in Huize Molenaar (20 augustus 2009) zijn overeengekomen dat substantiële niet declarabele nevenactiviteiten van vennoten die mede ten goede komen aan het kantoor, als hoofdregel voor de helft door het kantoor en voor de helft door de betreffende vennoot worden gedragen. Voorts stelt zij dat [gedaagde sub 2] in lijn daarmee ermee heeft ingestemd dat hij, bij een verwacht tijdsbeslag van 50% voor het dekenaat en rekening houdend met de vergoeding van de Orde van Advocaten van EUR 50.000,--, 20 winstpunten zou inleveren en dus van 100 naar 80 winstpunten zou gaan. [eiseres] raamt de winstderving van Benvalor II op EUR 40.000,-- per jaar, als volgt berekend:
Omzetvermindering [gedaagde sub 2]: 1200 uur x EUR 300,-- = EUR 180.000,--
Af: hogere omzet medewerkers 40.000,--
Af: vergoeding van de Orde van Advocaten 50.000,--
omzetderving Benvalor II EUR 90.000,--
Af: door [gedaagde sub 2] toegezegd winstoffer (EUR 250.000 x 20%) 50.000,-
winstderving per jaar Benvalor II EUR 40.000,--
Ter onderbouwing van de hogere omzet van medewerkers voert [eiseres] aan dat aangenomen moet worden dat medewerkers van [gedaagde sub 2] of andere kantoorgenoten een hogere omzet hebben doordat zij het werk doen dat [gedaagde sub 2] anders had gedaan.
4.25. In het kader van de reconventionele vordering van Conadvoc BV c.s. betoogt [eiseres] dat, ingeval zou worden geconcludeerd dat zij tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting om de maatschap voort te zetten, het voor haar rekening komende aandeel in de winstderving EUR 12.800,-- zou bedragen in 2010 en EUR 9.950,-- in 2011. [eiseres] stelt voorts dat [gedaagde sub 2] bij wijze van schadebeperking zijn dekenaat had moeten beperken tot 1 jaar, zodat voor een vergoeding over 2 jaar geen rechtvaardiging bestaat.
4.26. [gedaagde sub 4] is (in zijn conclusie van antwoord in conventie) niet ingegaan op deze kwestie, naar de rechtbank aanneemt omdat hij buiten de reconventionele vordering van Conadvoc BV c.s. op [eiseres] staat. Ook ter zitting is dit onderwerp niet aan de orde geweest. Pas in de brief van [A] van 10 juni 2011 aan de rechtbank voert Conadvoc BV c.s. aan dat indien ervan moet worden uitgegaan dat de maatschap in liquidatie is getreden en het maatschapsvermogen moet worden vereffend, voorzieningen moeten worden getroffen voor alle in de maatschap aangegane verplichtingen, waaronder de vervulling van het dekenaat door [gedaagde sub 2]. De rechtbank neemt aan dat hiermee wordt bedoeld een voorziening op de slotbalans van de maatschap per 31 december 2009. Uit het hiervoor weergegeven betoog van [eiseres] leidt de rechtbank af dat zij geen inhoudelijk bezwaar heeft tegen een dergelijke voorziening in verband met het dekenaat van [gedaagde sub 2], voor zover die voorziening het dekenaat betreft in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 oktober 2010 en uitgaande van de door haar genoemde cijfers. Voorts gaat de rechtbank er vanuit dat wat [eiseres] betreft het winstaandeel van [gedaagde sub 2] over de maanden november en december 2009 ook met 20 punten moet worden verminderd tot 80. Nu de stellingen van [eiseres] in dit verband duidelijk zijn, is er geen aanleiding om van [eiseres] een (nadere) reactie op de brief van Conadvoc BV c.s. van 10 juni 2011 te vragen.
4.27. Het beginsel van hoor en wederhoor brengt mee dat [gedaagde sub 4] wel in de gelegenheid moet worden gesteld om bij akte te reageren op de stellingen van Conadvoc BV c.s. met betrekking tot het opnemen van een voorziening voor het dekenaat van [gedaagde sub 2] in de balans per 31 december 2009 en de daarmee verband houdende standpunten die Conadvoc BV c.s. en [eiseres] in hun conclusie van eis in reconventie respectievelijk van antwoord in reconventie hebben ingenomen. In verband hiermee zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen.
4.28. Conadvoc BV c.s. zal in de gelegenheid worden gesteld om bij akte te reageren op de stellingen van [eiseres] dat [gedaagde sub 2] in het kader van zijn dekenaat heeft ingestemd met een winstaandeel van 80 in plaats van 100, dat een hogere omzet van de medewerkers van EUR 40.000,-- aannemelijk is en dat [gedaagde sub 2] de duur van zijn dekenaat tot 1 jaar had moeten beperken. De rolverwijzing vindt dus ook voor dit doel plaats.
Te benoemen deskundige(n)
4.29. Voordat de rechtbank overgaat tot het benoemen van een deskundige die een boedelbeschrijving zal dienen op te stellen, zal de rechtbank partijen de gelegenheid geven om zich uit te laten over het aantal en de hoedanigheid van de deskundige(n). De verwijzing naar de rol vindt dus ook in verband hiermee plaats. De rechtbank geeft partijen uitdrukkelijk in overweging om voorafgaand aan het nemen van hun akten met elkaar in overleg te treden teneinde te proberen overeenstemming te bereiken over het aantal en de hoedanigheid van de deskundige(n). Indien daarover overeenstemming wordt bereikt dienen partijen dat in hun akte aan te geven.
Gang van zaken na boedelbeschrijving
4.30. Na de boedelbeschrijving zullen partijen de gelegenheid krijgen om bij akte aan te geven hoe de verdeling van het maatschapsvermogen dient plaats te vinden. Op grond van artikel 3:185 lid 1 BW kan de rechtbank de wijze van verdeling gelasten of zelf de verdeling vaststellen. In het eerste geval is het mogelijk dat de rechtbank een bevel tot verdeling ten overstaan van een notaris geeft en, indien partijen het over de keuze niet eens zijn, een door de rechtbank aan te wijzen notaris benoemt (artikel 677 Rv).
4.31. In het kader van de verdeling verschillen partijen van mening over twee onderwerpen: de winstgerechtigdheid van [gedaagde sub 4] over de periode van 1 januari 2008 tot en met 30 april 2008 en de winstgerechtigdheid van [A] in de jaren 2008 en 2009. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank beide onderwerpen al in dit vonnis, vooruitlopend op de boedelbeschrijving, bespreken.
Winstgerechtigdheid van [gedaagde sub 4]
4.32. De winstgerechtigdheid van iedere vennoot wordt bij Benvalor I, net als bij VMW, bepaald door middel van een puntensysteem. De winstgerechtigdheid van de vennoten bij VMW was als volgt: 80 ([eiseres]), 80 ([A]), 100 ([gedaagde sub 2]) en 70 ([gedaagde sub 4]). Met ingang van 1 mei 2008 is [gedaagde sub 3] toegetreden tot Benvalor I. Partijen zijn het erover eens dat de winstverdeling in de periode van 1 mei 2008 tot en met 31 december 2008 als volgt was: 80 ([eiseres]), 80 ([A]), 100 ([gedaagde sub 2]), 100 ([gedaagde sub 4]) en 47,5 ([gedaagde sub 3]). [gedaagde sub 4] betoogt dat hij ook over de periode van 1 januari 2008 tot en met 30 april 2008 voor 100 punten gerechtigd is tot de winst van Benvalor I. Volgens hem heeft hij in april/mei 2008 met de overige vennoten van Benvalor I afgesproken dat hij vanaf de start van de maatschap 100 punten zou krijgen. En aangezien de maatschap Benvalor I op 1 januari 2008 van start is gegaan, zoals blijkt uit de vaststellingsovereenkomst (zie 2.2), heeft hij dus vanaf die datum recht op 100 punten, aldus [gedaagde sub 4].
4.33. [eiseres] en Conadvoc BV c.s. betogen het volgende. Feitelijk is de maatschap VMW uiteengevallen in april 2008. Uit praktische overwegingen is echter besloten om met terugwerkende kracht de splitsing per 1 januari 2008 in te laten gaan. Als gevolg hiervan kan dus gezegd worden dat Benvalor I vanaf 1 januari 2008 een van VMW afgescheiden vermogen heeft gehad, hetgeen betekent dat de maatschap Benvalor I op die datum (met terugwerkende kracht) is gestart. Dit laat echter onverlet dat tot en met 30 april 2008 door de vennoten van Benvalor I wel is gewerkt onder de vlag van VMW. Toen met [gedaagde sub 4] in april/mei 2008 is afgesproken dat hij in de nieuwe maatschap (Benvalor I) 100 punten zou krijgen, zijn [eiseres], [A], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] er steeds vanuit gegaan dat deze puntentoedeling een aanvang zou nemen op het moment dat feitelijk los van VMW zou worden gewerkt, dus met ingang van 1 mei 2008. Voor de periode 1 januari tot en met 30 april 2008 geldt volgens hen dat [gedaagde sub 4] recht heeft op het aantal punten dat hij in VMW-verband had, te weten 70.
4.34. Voor de vraag hoe de in april/mei 2008 gemaakte afspraak over de winstverdeling moet worden uitgelegd komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze afspraak mochten toekennen en op hetgeen zij wat dit betreft redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In verband hiermee overweegt de rechtbank het volgende.
4.35. [A] heeft op 9 december 2008 aan de vennoten van Benvalor I voorgesteld om in een maatschapscontract vast te leggen dat partijen vanaf 1 mei 2008 met elkaar in maatschap samenwerken (zie 2.6). In hun opzeggingsbrieven van 31 augustus 2009 verwijzen [eiseres] en [gedaagde sub 3] naar de samenwerking die zij per 1 mei 2008 aangingen (zie 2.20). Hieruit kan worden afgeleid dat [A], [eiseres] en [gedaagde sub 3] er vanuit zijn gegaan dat de maatschap Benvalor I feitelijk op 1 mei 2008 van start is gegaan. [gedaagde sub 4] heeft niet betwist dat de vennoten van Benvalor I tot en met 30 april 2008 feitelijk hebben gewerkt onder de vlag van VMW. De afspraak met VMW om de afsplitsing met terugwerkende kracht per 1 januari 2008 in te laten gaan is naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend gemaakt in het kader van de afrekening met VMW en niet in het kader van de nieuwe samenwerking.
4.36. Dit oordeel wordt ondersteund door het feit dat [eiseres], [A], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] op 25 april 2008 met VMW zijn overeengekomen dat kosten zouden worden toegerekend op basis van de gezamenlijke winstgerechtigdheid van 17,8 en 82,2. Deze verdeling is tot stand gekomen op basis van vergelijking van het aantal winstpunten van [eiseres], [A], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] enerzijds (330) en dat van de overige maten van VMW anderzijds (zie 2.2). Dit aantal van 330 is de optelsom van de winstpunten die zij hadden als vennoot van VMW. [gedaagde sub 4] had als vennoot van VMW 70 punten. Onder deze omstandigheden mochten [eiseres] en Conadvoc BV c.s. de winstdelingsafspraak met [gedaagde sub 4] zó begrijpen, dat hij tot 1 mei 2008 70 punten had en pas vanaf die datum 100 punten. Bij de verdeling van het maatschapsvermogen zal de rechtbank dan ook van deze puntenverdeling uitgaan. Dat Benvalor I en VMW in de loop van de onderhandelingen die volgden op het sluiten van de vaststellingsovereenkomst het uitgangspunt hebben verlaten om kosten toe te rekenen op basis van de verhouding 17,8 / 82,2 leidt niet tot een ander oordeel.
Winstgerechtigdheid van [A]
4.37. Bij de start van Benvalor I heeft [A] een winstaandeel gekregen van 80 punten, gebaseerd op een prestatie gedurende vier dagen per week. [eiseres] en [gedaagde sub 4] betogen dat in mei 2008 is afgesproken dat [A] in de winst zou delen op grond van zijn werkelijke performance. Volgens [eiseres] is toen ook afgesproken dat [A] het recht had zijn inspanningen terug te brengen tot een lager niveau dan vier dagen per week, maar dan tegen evenredige vermindering van het aantal punten. Conadvoc BV c.s. betwist dat deze afspraken zijn gemaakt.
4.38. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Op 30 december 2008 heeft [A] aan zijn mede-vennoten geschreven dat als zijn persoonlijke omzet beneden de maat is, zich dat in de winstverdeling vertaalt (zie 2.7). Niet valt in te zien dat een vennoot een dergelijke mededeling aan zijn mede-vennoten doet, zonder dat daarover een daartoe strekkende afspraak is gemaakt. Dit geldt ook voor de mededeling van [A] aan zijn mede-vennoten op 10 november 2009, dat zijn arbeidsinspanning in 2009 een reductie in punten rechtvaardigt (zie 2.24). Hieruit volgt dat [A] inderdaad in 2008 met de andere vennoten van Benvalor I heeft afgesproken dat hij in de winst deelt op grond van zijn werkelijke performance.
4.39. Volgens [eiseres] heeft [A] in 2008 26% parttime gewerkt en in 2009 36% parttime. Conadvoc BV c.s. heeft deze percentages niet betwist zodat de rechtbank van de juistheid hiervan uit zal gaan. In aanmerking nemend dat [A] in 2008 en 2009 enkele weken ziek is geweest rechtvaardigen deze cijfers volgens [eiseres] dat over 2008 aan [A] 35 winstpunten worden toegekend (35% in plaats van 80%) en 45 winstpunten over 2009 (45% in plaats van 80%). [eiseres] en [gedaagde sub 4] betwisten niet dat de omzetdaling van [A] in 2008 en 2009 gedeeltelijk het gevolg is van de overdracht van werkzaamheden aan [B]. De daaruit voortkomende omzetverhoging van [B], die toen nog geen vennoot was, zal aan de maatschap ten goede zijn gekomen. In verband met zijn arbeidsinspanning in 2009 heeft [A] aangegeven aan 50 punten te denken. Het is aannemelijk dat [A] hierbij zijn aan [B] overgedragen cliënten en de daaruit voortvloeiende omzet heeft verdisconteerd. Uit zijn e-mail van 30 december 2008 blijkt voorts dat [A] in 2008 veel tijd heeft besteed aan de herstructurering en het beheer van zijn familievermogen. Dit kan verklaren dat zijn omzet in 2008 lager was dan in 2009. Op grond van het voorgaande is het ten opzichte van [eiseres], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] gerechtvaardigd het aantal winstpunten van [A] over 2008 te stellen op 40 en over 2009 op 50. Bij de verdeling van het maatschapsvermogen zal dan ook van deze winstpunten worden uitgegaan.
Gebruik faciliteiten Benvalor II door [eiseres] en [gedaagde sub 4] in 2010
4.40. [eiseres] heeft van 1 januari tot 1 april 2010 voor eigen rekening gewerkt in het kantoor van Benvalor II. [gedaagde sub 4] heeft van 1 januari tot 5 maart 2010 voor eigen rekening in dat zelfde kantoor gewerkt. Beiden hebben toen gebruik gemaakt van diverse faciliteiten van Benvalor II. Ter zitting is namens Conadvoc BV c.s. het standpunt ingenomen dat [eiseres] en [gedaagde sub 4] moeten bijdragen in de kosten van Benvalor II, in verband met het gebruik van de faciliteiten. [eiseres] had al bij dagvaarding opgemerkt dat het redelijk is dat zij bijdraagt in de kosten, op de wijze zoals weergegeven in 8.1 van de dagvaarding. Ter zitting heeft [gedaagde sub 4] aangevoerd dat ook hij moet bijdragen in de hier bedoelde kosten.
4.41. Conadvoc BV c.s. heeft met betrekking tot dit onderwerp geen vordering ingesteld. In het kader van de vereffening en verdeling is dat ook niet nodig. Indien en voor zover de rechtbank echter bij eindvonnis een veroordeling tot betaling uitspreekt zou zij, indien partijen dat wensen, daarbij ook de vorderingen van Conadvoc BV c.s. op [eiseres] en [gedaagde sub 4] ter zake van het gebruik van de faciliteiten van Benvalor II kunnen betrekken. Dan is het wel noodzakelijk dat de rechtbank de hoogte van die vorderingen kan vaststellen. In verband hiermee krijgen partijen de gelegenheid om in hun akten aan te geven of en zo ja, op welke wijze, de rechtbank dit onderwerp in haar eindvonnis dient te betrekken, en op welk bedrag de vorderingen van Conadvoc BV c.s. op [eiseres] en [gedaagde sub 4] moeten worden gesteld. Conadvoc BV c.s. zal daarbij uiteraard in mogen gaan op haar vorderingen op zowel [eiseres] als [gedaagde sub 4], terwijl [eiseres] en [gedaagde sub 4] ieder alleen zal mogen ingaan op haar respectievelijk zijn schuld.
4.42. Alle overige beslissingen zullen worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie en reconventie
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 9 november 2011 voor het nemen van een akte
- door [eiseres] uitsluitend over hetgeen is vermeld onder 4.29 en 4.41
- door Conadvoc BV c.s. uitsluitend over hetgeen is vermeld onder 4.28, 4.29 en 4.41
- door [gedaagde sub 4] uitsluitend over hetgeen is vermeld onder 4.27, 4.29 en 4.41,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan,
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen, mr. J.K.J. van den Boom en mr. J.P.H. van Driel van Wageningen en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2011.