ECLI:NL:RBUTR:2011:BT7151

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
292764 - HA ZA 10-1947
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van erfdienstbaarheid en schadevergoeding in burenzaak

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht is behandeld, hebben eisers, bestaande uit [eiser 1] en [eiser 2], een vordering ingesteld tegen gedaagden, waaronder [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3], met als doel de opheffing van een erfdienstbaarheid. De erfdienstbaarheid betreft een recht van overpad dat in 1922 is gevestigd en dat gedaagden in staat stelt om hun perceel te bereiken via het perceel van eisers. Eisers stellen dat het redelijk belang van gedaagden bij het gebruik van het pad ontbreekt, onder andere omdat gedaagden tot 2007 geen gebruik van het pad zouden hebben gemaakt en omdat er alternatieve routes beschikbaar zouden zijn. Gedaagden betwisten deze stellingen en stellen dat het pad essentieel is voor hun bedrijfsvoering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitoefening van de erfdienstbaarheid nog steeds mogelijk is en dat gedaagden een redelijk belang hebben bij het gebruik van het pad. De rechtbank heeft geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat gedaagden uit coulance minder gebruik hebben gemaakt van het pad, niet betekent dat hun belang bij de erfdienstbaarheid is komen te vervallen. De vordering tot opheffing van de erfdienstbaarheid is dan ook afgewezen.

Daarnaast hebben eisers schadevergoeding gevorderd van gedaagde 3, onder andere voor schade aan een auto en voor huurkosten van vervangend vervoer. De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde 3 aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan door het klemrijden van de auto van [eiser 2]. De vordering tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij gedaagde 3 is veroordeeld tot betaling van een bedrag van EUR 448,05. De overige vorderingen tot schadevergoeding zijn afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 292764 / HA ZA 10-1947
Vonnis van 27 juli 2011
in de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. O.C. Struif te Drachten,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. G. Bosma te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eisers]. (eisers gezamenlijk), [eiser 1], [eiser 2], [gedaagden] (gedaagden gezamenlijk), [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 november 2010;
- het proces-verbaal van comparitie van 2 maart 2011;
- de akte vermeerdering eis van [eisers].;
- de antwoordakte vermeerdering van eis van [gedaagden].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser 1] is eigenaresse van het perceel [adres] in [woonplaats], kadastraal bekend gemeente Doorn, sectie A, nummers [nummer] en [nummer]. [eiser 2] is de partner van [eiser 1] en verblijft regelmatig op haar adres.
2.2. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn broers. [gedaagde 3] is de zoon van [gedaagde 1]. [gedaagde 1] en [gedaagde 3] zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van het woonhuis met erf en tuin aan[adres]es] in [woonplaats], kadastraal bekend gemeente Doorn, sectie A, nummer [nummer]. [gedaagde 3] heeft zijn deel overgedragen gekregen van zijn oom, [gedaagde 2]. Tevens zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 3] ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de berging, stalling en schuur aan de [adres] in [woonplaats], kadastraal bekend gemeente Doorn, sectie A, nummer [nummer].
2.3. [gedaagde 1] en [gedaagde 3] hebben als eigenaren van het perceel [adres] krachtens een akte van 1922 een erfdienstbaarheid van weg ten laste van de percelen van [eiser 1], over het toen reeds bestaande spoor ter breedte van ten hoogste 4 meter door het hek om te komen en te gaan naar hun eigen perceel. In feite betreft dit een doorgang van het perceel van [gedaagde 1] en [gedaagde 3] waar hun woonhuis en de stallen staan over het pad van [eiser 1] naar het achterliggende weiland.
2.4. Omgekeerd heeft [eiser 1] krachtens dezelfde akte het recht van uitweg om via een pad te komen van en te gaan naar haar perceel over het erf van [gedaagde 1] en [gedaagde 3] naar de [adres].
2.5. In juni 2007 heeft [gedaagden] een vergunning aangevraagd voor het bouwen van een varkensstal op zijn terrein. [eiser 1] heeft bezwaar gemaakt op 9 juni 2007. Sedertdien rijdt [gedaagden] regelmatig met zware landbouwvoertuigen over het pad.
2.6. Op 7 oktober 2007 is de auto van [eiser 2] besmeurd met koeienmest.
2.7. Op 9 mei 2008 heeft [gedaagde 3] een tractor op het terrein van [eiser 1] geparkeerd, op zodanige wijze dat deze het pad volledig blokkeerde. Na een dag heeft [gedaagde 3] deze blokkade opgeheven.
2.8. Bij vonnis in kort geding van deze rechtbank van 3 april 2009 heeft de voorzieningenrechter [gedaagde 3] veroordeeld om aan [eiser 2] te betalen een bedrag van EUR 400,00 wegens – kort gezegd – het klem rijden van de auto van [eiser 2]. Voorts heeft de voorzieningenrechter [gedaagden] veroordeeld om aan [eiser 1] te betalen een bedrag van EUR 2.100,00 wegens – kort gezegd – de beschadiging van het pad en bestrating van [eiser 1]. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld.
3. Het geschil
3.1. [eisers]. vordert, na vermeerdering van eis, – samengevat – uitvoerbaar bij voorraad de bestaande erfdienstbaarheid ten behoeve van de percelen van [gedaagden] en ten laste van [eisers]. op te heffen. Daarnaast vordert [eisers]. veroordeling van [gedaagde 3] tot betaling van schadevergoeding van EUR 4.343,22 vermeerderd met rente en met veroordeling van [gedaagden], althans [gedaagde 3], in de kosten van dit geding.
3.2. [gedaagden] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Opheffing erfdienstbaarheid
4.1. [eisers]. vordert primair opheffing van de hiervoor onder rechtsoverweging 2.3 genoemde erfdienstbaarheid. [eisers]. doet een beroep op artikel 5:79 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). In dit artikel is bepaald dat de rechter op vordering van de eigenaar van het dienende erf een erfdienstbaarheid kan opheffen, indien de uitoefening daarvan onmogelijk is geworden of de eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening hiervan, en het niet aannemelijk is dat de mogelijkheid van uitoefening of het redelijk belang daarbij zal terugkeren. Gegeven het feit dat tussen partijen vaststaat dat uitoefening van de erfdienstbaarheid nog mogelijk is, ligt de vraag voor of [gedaagden] bij het gebruik van het pad (nog) een redelijk belang heeft, en zo nee, of het niet aannemelijk is dat het redelijk belang zal terugkeren.
4.2. [eisers]. heeft vier redenen aangevoerd op grond waarvan volgens haar het redelijk belang van [gedaagden] bij uitoefening van de erfdienstbaarheid niet langer aanwezig kan worden geacht. [eisers]. stelt in de eerste plaats dat [gedaagden] tot 2007 geen gebruik van het pad heeft gemaakt, waaruit volgens [eisers]. blijkt dat [gedaagden] het pad niet meer nodig heeft. [gedaagden] betwist dat dit het geval is.
Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt dat [gedaagden] tot 2007 wel degelijk gebruik heeft gemaakt van het pad, maar dat hij op verzoek van de familie [X] (de bewoners van het woonhuis aan de [adres] te [woonplaats]) uit coulance en wegens de goede verstandhouding zo min mogelijk van dit pad gebruik heeft gemaakt. Sinds [eisers]. bezwaar heeft gemaakt tegen de bouw van de varkensstal in 2007, is [gedaagden] niet langer bereid om om te rijden. Vanaf dat moment zijn de verhoudingen tussen partijen verslechterd. Partijen hebben over en weer melding gemaakt van verschillende incidenten. Nog daargelaten dat de juistheid van de stelling van [eisers]. dat [gedaagden] tot 2007 geen gebruik heeft gemaakt van het pad niet is komen vast te staan, brengt de enkele omstandigheid dat (uit coulance) niet of minder gebruik is gemaakt van de erfdienstbaarheid nog niet mee dat het redelijk belang van [gedaagden] (nu of in de toekomst) bij uitoefening van die erfdienstbaarheid ontbreekt.
4.3. Voor zover [eisers]. mede heeft willen betogen dat [gedaagden] misbruik maakt van de aan hem toekomende bevoegdheid, nu [gedaagden] volgens [eisers]. vanaf 2007 heeft geprobeerd [eisers]. zo veel mogelijk dwars te zitten met de uitoefening van de erfdienstbaarheid, overweegt de rechtbank dat de enkele omstandigheid dat [gedaagden] destijds uit coulance bereid is geweest om om te rijden en daartoe nu vanwege de verslechterde verhoudingen niet langer bereid is, geen misbruik van bevoegdheid oplevert.
4.4. In de tweede plaats stelt [eisers]. dat de route onpraktisch en inefficiënt zou zijn, omdat de bocht voor [gedaagden] haast onneembaar is met landbouwmachines. In samenhang hiermee voert [eisers]. als derde reden aan dat er meerdere en betere alternatieve routes voorhanden zouden zijn. [gedaagden] betwist dat de huidige route onpraktisch of inefficiënt zou zijn. Daarnaast brengt [gedaagden] naar voren dat de alternatieve routes voor hem bezwaarlijker zijn dan de huidige route. De door [eisers]. aangeduide alternatieve wegen kosten meer tijd, omdat zij langer zijn (ruim 3 kilometer) en er hekken open en dicht moeten worden gedaan. Tevens zijn sommige paden slecht berijdbaar of niet verhard en twee van de door [eisers]. genoemde wegen zijn simpelweg te smal. Het gebruik van de alternatieve wegen zou meer brandstof kosten. De geopperde alternatieve route over het perceel van [gedaagden] langs de nieuwe stal loopt bovendien langs de voergang van de koeien. De huidige route is veruit de meest logische en kortste route, omdat zich op het perceel van [gedaagden] een afzuigpunt voor mest bevindt aan de kant van het pad.
Gelet op de uitvoerige uiteenzetting van [gedaagden] met betrekking tot de voordelen van de huidige route en de bezwaren die aan de door [eisers]. genoemde alternatieve routes kleven, heeft [eisers]. onvoldoende nader onderbouwd dat de huidige route inefficiënt en onpraktisch is en dat er meerdere en betere c.q. gelijkwaardige alternatieven voor [gedaagden] voorhanden zijn vergeleken met de huidige route. [eisers]. heeft zelfs het redelijk belang van [gedaagden] bij de huidige route ondersteund doordat zij heeft erkend dat een van de geopperde alternatieve routes langer is dan de huidige route.
4.5. Dat [gedaagden] geen belang (meer) heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid, zoals [eisers]. stelt, kan derhalve niet worden aangenomen. Tevens is in dit verband van belang dat [gedaagden] onweersproken heeft gesteld dat het recht van erfdienstbaarheid in 1922 is gevestigd ten behoeve van de bedrijfsvoering, om [gedaagden] de best mogelijke bereikbaarheid te bieden naar het land. Die uitgangspunten van destijds zijn nu niet veranderd. Twee van de door [eisers]. aangehaalde alternatieve routes, te weten de route via de Pittesteeg en de Gooierdijk, bestonden ook ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid en bleken destijds geen beletsel om de erfdienstbaarheid te vestigen.
4.6. Ten slotte stelt [eisers]. dat het belang van [gedaagden] bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid ontbreekt, nu de gemeente het gebruik van het pad bij brief van 17 maart 2009 heeft verboden wegens overschrijding van geluidsnormen. [eiser 1] stelt dat [gedaagden] op basis van de thans geldende vergunning geen gebruik mag maken van het pad. De rijroute over het pad is daarin niet vergund. [gedaagden] erkent dat het juist is dat de rijroute over het pad niet is meegenomen in de beide vergunningen uit 2003 en 2009, maar heeft gemotiveerd aangevoerd dat het voor hem wel degelijk mogelijk is om (in de toekomst) aan de geluidsnormen te voldoen. [gedaagden] heeft een aantal offertes aangevraagd voor een geluidsarme tractor en heeft onderzoek gedaan naar de subsidiemogelijkheden hiervan. [eisers]. heeft vervolgens een beroep gedaan op een StAb-rapport, waarin zou staan vermeld dat het niet mogelijk lijkt om met een stille tractor aan de geluidsnormen te voldoen. [eisers]. heeft dit rapport echter niet in het geding gebracht, zodat zij haar stelling, die door [gedaagden] is betwist, op dit punt onvoldoende nader heeft onderbouwd. De rechtbank gaat daaraan dan ook voorbij.
De rechtbank overweegt dat hoewel het thans op grond van een bestuursrechtelijk verbod niet is toegestaan om gebruik te maken van het pad, het evenwel mogelijk is dat het redelijk belang van [gedaagden] zal terugkeren, nu aangenomen moet worden dat [gedaagden] in de toekomst wel kan voldoen aan de (op dat moment geldende) geluidsnormen.
4.7. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het beroep op artikel 5:79 BW faalt. De vordering van [eisers]. tot opheffing van de erfdienstbaarheid zal worden afgewezen.
Schadevergoeding
4.8. [eisers]. heeft ter comparitie gesteld dat zij schadevergoeding vordert uit onrechtmatige daad ten bedrage van EUR 4.343,22 van gedaagde sub 3, [gedaagde 3].
Deze bedragen zijn als volgt opgebouwd:
Factuur Kraan Doorn 25 oktober 2007 EUR 466,72
Factuur Kraan Doorn 1 juli 2008 EUR 448,05
Offerte Hoogland bestratingen 4 juli 2008 EUR 2.963,10
Reparatie tuinafscheiding 28 april 2008 EUR 150,00
Reparatie hekwerk januari 2011 (akte vermeerdering eis) EUR 315,35
4.9. De eerste factuur van Kraan Doorn van 25 oktober 2007 betreft het herstellen van de lak van de auto van [eiser 2]. De auto van [eiser 2] is op 7 oktober 2007 met mest besmeurd, waardoor de lak van de auto ernstig is beschadigd. [eisers]. stelt zich op het standpunt dat dit door [gedaagde 3] is gedaan, of althans dat het niet anders kan zijn dan dat de mest afkomstig is van een koe van het erf van [gedaagden], zodat hij uit dien hoofde aansprakelijk is voor de ontstane schade. Van dit incident is aangifte gedaan en [gedaagde 3] is door de politie gehoord. [gedaagde 3] betwist dat hij de auto met mest heeft besmeurd en dat de mest afkomstig is van een koe van het erf van [gedaagden]
De rechtbank overweegt dat [eisers]. haar enkele stelling dat de schade is veroorzaakt door [gedaagde 3] niet heeft onderbouwd en dat dit wel op haar weg had gelegen, gelet op de betwisting door [gedaagde 3] van deze stelling. Zo heeft [eisers]. geen duidelijkheid verschaft over strafrechtelijke vervolging van [gedaagde 3] ter zake. Evenmin heeft [eisers]. haar stelling onderbouwd dat de schade is veroorzaakt door een dier waarvoor [gedaagde 3] aansprakelijk zou zijn. Dit gedeelte van de vordering zal derhalve worden afgewezen.
4.10. De tweede factuur van Kraan Doorn van 1 juli 2008 betreft de huur van een auto door [eiser 2], in de periode van 9 mei 2008 tot en met 13 mei 2008. Onder verwijzing naar het vonnis in kort geding van 3 april 2009 stelt [eisers]. dat [gedaagde 3] op 9 mei 2008 de auto van (onder meer) [eiser 2] met de tractor heeft klemgezet, waardoor [eiser 2] – mede in verband met een zakelijke afspraak – niet met zijn eigen auto de woning kon verlaten en het noodzakelijk was een auto te huren. Aangezien het Pinksteren was, kon [eiser 2] de auto slechts voor een periode van 5 dagen huren, in plaats van 1 dag. [gedaagde 3] betwist niet dat hij op 9 mei 2008 de auto van [eiser 2] heeft klemgezet, maar stelt dit te hebben gedaan omdat hij er zelf met de giertank niet langs kon. [gedaagde 3] doet een beroep op eigen schuld, op basis waarvan de schade geheel voor rekening van [eisers]. dient te blijven. Daarnaast betwist hij de noodzakelijkheid van de (hoogte van de) gemaakte kosten. Ten slotte stelt [gedaagde 3] dat hij nimmer in gebreke is gesteld en dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om schadebeperkende maatregelen te nemen.
De rechtbank overweegt dat [eisers]. onder verwijzing naar het vonnis in kort geding van 3 april 2009 onbetwist heeft gesteld dat [eiser 2] [gedaagden] heeft verzocht de tractor te verwijderen, maar dat men hiertoe niet is overgegaan, ook niet nadat de politie is langs geweest. Pas een dag later heeft [gedaagde 3] op verzoek van de buren de tractor verwijderd. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 3] met het doelbewust klem rijden van de auto, zodat [eiser 2] niet meer kon weg rijden, onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser 2] en dat hij dientengevolge aansprakelijk is voor de hierdoor ontstane schade. [eisers]. heeft haar schade voldoende onderbouwd middels overlegging van een factuur betreffende de huur van vervangend vervoer, zodat dit bedrag in beginsel voor toewijzing in aanmerking komt. Nu niet is gebleken dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eisers]. kan worden toegerekend, gaat het beroep op eigen schuld aan de zijde van [eisers]. niet op. Gelet op het bepaalde in artikel 6:83 sub b BW treedt het verzuim zonder ingebrekestelling in nu de verbintenis tot vergoeding van schade voortvloeit uit onrechtmatige daad. Dit gedeelte van de vordering zal derhalve worden toegewezen.
4.11. De derde offerte van Hoogland bestratingen van 4 juli 2008 betreft reparaties aan de bestrating en het pad van [eiser 1]. [eisers]. stelt dat [gedaagde 3] de bestrating en het pad opzettelijk heeft vernield en verwijst daarbij naar het vonnis in kort geding van 3 april 2009. [eisers]. wijst verder op het proces-verbaal van 14 oktober 2007 waarin [gedaagde 3] bij de politie zou hebben verklaard dat hij de bestrating bij het pad heeft beschadigd. [gedaagde 3] betwist dat er sprake is van schade en, mocht er al schade zijn, dan betwist hij dat deze schade door hem is veroorzaakt. [gedaagde 3] heeft ter onderbouwing van deze stellingen een deskundigenrapport in het geding gebracht. In het rapport van 4 juni 2009, opgesteld door P. Smit van Generali Expertisedienst, constateert de deskundige dat de door [eisers]. geclaimde schade niet het gevolg is van gebruik van het pad door zware voertuigen. Zijns inziens is sprake van normale verandering (natuurlijke zakking) door invloeden als tijd, weer, bodemverandering door wortelgroei en dergelijke. [eisers]. heeft de inhoud van het (partij-)deskundigenrapport niet betwist.
De rechtbank is van oordeel dat [eisers]. haar stelling, dat de vermeende schade aan de bestrating en het pad is veroorzaakt door [gedaagde 3], onvoldoende heeft onderbouwd. [eiser 1] heeft slechts verwezen naar het vonnis in kort geding van 3 april 2009, waarin [gedaagden] is veroordeeld om met betrekking tot dit feit een voorschot aan [eiser 1] te betalen. [eisers]. heeft echter in de onderhavige procedure nagelaten de foto’s en het proces-verbaal van de politie van 14 oktober 2007 te overleggen op grond waarvan de voorzieningenrechter in genoemd vonnis in kort geding heeft geoordeeld dat genoegzaam is gebleken dat de schade is veroorzaakt door landbouwvoertuigen met grote wielen en aansprakelijkheid van [gedaagden] heeft aangenomen. Een nadere onderbouwing door [eisers]. van haar stelling, dat de schade aan het pad door [gedaagde 3] is veroorzaakt, had te meer op haar weg gelegen nu [gedaagden] deze stelling van [eisers]. in de onderhavige procedure uitgebreid heeft betwist middels overlegging van een deskundigenrapport. Nu [eisers]. dit heeft nagelaten, heeft zij haar stelling op dit punt onvoldoende onderbouwd en zal dit gedeelte van de vordering worden afgewezen.
4.12. [eisers]. vordert voorts schadevergoeding wegens reparatie van de tuinafscheiding en voert hiertoe slechts aan dat [gedaagde 3] in 2008 een hek en een tuinafscheiding zou hebben vernield. Nu [eisers]. onvoldoende feiten heeft gesteld die tot toewijzing van haar vordering kunnen leiden - zo heeft zij niet inzichtelijk gemaakt wanneer en hoe dit zou zijn gebeurd en hoe zij tot dit schadebedrag is gekomen -, zal dit gedeelte van de vordering reeds om deze reden worden afgewezen.
4.13. Ten slotte vordert [eisers]. schadevergoeding wegens reparatie van het hekwerk. [eisers]. stelt dat zij genoodzaakt was om ter afscheiding van haar erf een hekwerk te plaatsen en dat dit hek omstreeks januari 2011 is vernield, als gevolg van activiteiten bij [gedaagde 3]. Dit onderdeel van de vordering zal eveneens worden afgewezen bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing. Uit de door [eisers]. overgelegde foto’s blijkt enkel dat het hek kapot is. [eisers]. heeft in het geheel niet gesteld waaruit zij afleidt dat dit door (activiteiten bij) [gedaagde 3] is veroorzaakt.
Proceskosten
4.14. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen en bovendien de verhouding waarin partijen tot elkaar staan hiertoe aanleiding geeft, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde 3] om aan [eisers]. te betalen een bedrag van EUR 448,05 (vierhonderd achtenveertig euro en vijf eurocent),
5.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen-Coumou en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2011.
(