ECLI:NL:RBUTR:2011:BT7063

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-710511-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in woningen met levensgevaar voor aanwezigen

In deze strafzaak heeft de rechtbank Utrecht op 1 september 2011 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte brandstichting heeft gepleegd in woningen, terwijl daar mensen aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 januari 2011 in Amersfoort opzettelijk brand heeft gesticht en op 15 en 16 januari 2011 in Tiel en Amersfoort heeft geprobeerd brand te stichten. De verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte 1] opdracht gegeven om deze branden te stichten en heeft hem hiervoor telkens € 1.000,00 betaald. De rechtbank oordeelt dat er voldoende bewijs is voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, ondanks dat de verdachte niet fysiek aanwezig was bij de brandstichtingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden en heeft terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd, waarbij de verdachte zich moet houden aan aanwijzingen van de reclassering en zich klinisch moet laten behandelen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar is geacht door zijn zwakbegaafdheid en gebruik van drugs. De rechtbank benadrukt de ernst van de feiten en het gemeen gevaar dat de brandstichtingen met zich meebrachten voor de aanwezige personen en goederen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/710511-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 september 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1981] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Havenstraat te Amsterdam.
Raadsman mr. R.P.G. van der Weiden, advocaat te Amsterdam.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 18 augustus 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: Samen met anderen op 11 januari 2011 brand heeft gesticht bij een woning te Amersfoort.
Feit 1 subsidiair: Anderen heeft uitgelokt om op 11 januari 2011 brand te stichten bij een woning te Amersfoort.
Feit 1 meer subsidiair: Anderen de gelegenheid, (geld)middelen en inlichtingen heeft verschaft om op 11 januari 2011 brand te stichten bij een woning te Amersfoort.
Feit 2 primair: Samen met anderen heeft geprobeerd op 16 januari 2011 brand te stichten bij een woning te Amersfoort.
Feit 2 subsidiair: Anderen heeft uitgelokt om op 16 januari 2011 brand te stichten bij een woning te Amersfoort, welke brandstichting is mislukt.
Feit 2 meer subsidiair: Anderen de gelegenheid, (geld)middelen en inlichtingen heeft verschaft om op 16 januari 2011 brand te stichten bij een woning te Amersfoort, welke brandstichting is mislukt.
Feit 3 primair: Samen met anderen op 15 januari 2011 brand heeft gesticht bij een woning te Tiel
Feit 3 subsidiair: Anderen heeft uitgelokt om op 15 januari 2011 brand te stichten bij een woning te Tiel.
Feit 3 meer subsidiair: Anderen de gelegenheid, (geld)middelen en inlichtingen heeft verschaft om op 15 januari 2011 brand te stichten bij een woning te Tiel.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle primair aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan. Er is, ten aanzien van alle drie de primair ten laste gelegde feiten, voldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig, waaruit blijkt dat er een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen verdachte en zijn mededaders. Zodat verdachte als medepleger van de aan hem ten laste gelegde feiten, dient te worden aangemerkt, aldus de officier van justitie.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van hetgeen onder 2 en 3 primair aan verdachte is ten laste gelegd. Hiertoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd :
Er is voldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig om tot een bewezenverklaring van feit 1 primair te kunnen komen.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 speelde verdachte speelde echter enkel een rol op de achtergrond. Bij de feitelijke uitvoering, alsmede de uitvoeringshandelingen, was verdachte niet aanwezig. Verdachte heeft ook geen instructies voor de uitvoering gegeven. De feitelijke uitvoering was in handen van medeverdachte [medeverdachte 1], die op zijn beurt weer andere mensen inschakelde om hem behulpzaam te zijn. Verdachte was daarvan niet op de hoogte en stond daar buiten. Van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededader kan niet gesproken worden. Verdachte dient derhalve vrij te worden gesproken van hetgeen aan hem onder 2 en 3 primair ten laste is gelegd. Enkel uitlokking van deze 2 feiten kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van feit 1 primair baseert de rechtbank zich op de volgende bewijsmiddelen:
- De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 18 augustus 2011.
- De bekennende verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1].
- De aangifte van [aangever 1] d.d. 11 januari 2011.
- Proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing, opgemaakt door [verbalisant 1] d.d. 17 januari 2011.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
Op 15 januari 2011 is in Tiel brand gesticht en op 16 januari 2011 is in Amersfoort geprobeerd bij een woning brand te stichting. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte 1] de opdracht heeft gegeven om op 16 januari 2011 bij de woning aan de [adres] te [woonplaats] brand te stichten. Medeverdachte [medeverdachte 1] kreeg hiervoor als beloning € 1.000,00 van verdachte. Ook met betrekking tot de brand op 15 januari 2011 bij de woning aan de [adres] te [woonplaats] heeft verdachte verklaard dat hij hiertoe aan medeverdachte [medeverdachte 1] de opdracht had gegeven. Verdachte gaf aan medeverdachte [medeverdachte 1] het adres, alsmede € 1.000,00 als beloning. Verdachte onderhield, naar eigen zeggen, steeds kort voor en na de brandstichting telefonisch contact met [medeverdachte 1].
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bevestigd dat hij mee is geweest naar de brandstichtingen in Amersfoort en Tiel. [medeverdachte 1] had op 16 januari 2011, toen hij naar Amersfoort ging een whiskyfles bij zich. Dit betrof een Red Label whiskyfles. Medeverdachte [medeverdachte 1] kreeg elke keer € 1.000,00 van verdachte voor een brandstichting. Verdachte had hem gezegd bij welk huis en welk huisnummer in Tiel brand gesticht moest worden. Er is daar benzine over de deur gegooid en dat is aangestoken. Zowel voorafgaand aan de brandstichting te Amersfoort op 16 januari 2011 en die in Tiel op 15 januari 2011, als kort nadat de brandstichting had plaatsgevonden, hebben verdachte en medeverdachte veelvuldig telefonisch contact met elkaar.
Omstreeks 00:30 uur, d.d. 16 januari 2011 in Amersfoort, hoorde aangever [aangever 1] een harde klap en zag hij een zee van vlammen bij zijn raam. Op het moment dat hij de gordijnen opende, zag hij veel rookontwikkeling aan de buitenzijde van het raam. Hierop heeft aangever zijn voordeur geopend en zag voor zijn woning op de grond een stuk onbekend verbrand materiaal liggen. Van het verbrande materiaal kwam veel rook af. Aangever zag dat er een grote ster in het midden van het raam zat en dat het kozijn van het raam zwart geblakerd was. Door de forensisch technische recherche werd, naar aanleiding van forensisch onderzoek naar sporen, geconcludeerd dat er een glazen Johnny Walker Red Label fles, mogelijk gevuld met benzine en een in benzine gedrenkte doek na het aanbrengen met open vuur, tegen het raam van de woning van aangever was gegooid. Hierdoor ontstond gemeen gevaar voor goederen en personen.
Aangever [aangever 2] heeft verklaard dat hij op 15 januari 2011 in Tiel, omstreeks 03:00 uur boven lag te slapen toen hij zijn vriendin heel hard ‘brand!’ hoorde schreeuwen. Hierop rende aangever naar beneden en zag dat er vuur onder de voordeur door kwam en dat het kozijn in brand stond. Ook stond er grijze rook in de woning. Toen hij de voordeur opende zag hij dat er op de voordeur en op de stoep een vloeistof lag en dat het rook naar benzine. Door de forensisch technische recherche werd, naar aanleiding van forensisch onderzoek naar sporen, geconcludeerd dat de brand zeer waarschijnlijk is ontstaan door het al dan niet opzettelijk aanbrengen of aan laten brengen van open vuur, al dan niet met gebruik van een brandversnellend middel, voor en/of tegen de voordeur van de woning. Hierbij was gevaar te duchten voor personen en/of goederen.
Aanvullende bewijsoverweging ten aanzien van het medeplegen van de feiten 2 en 3
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] steeds een nauwe en bewuste samenwerking bestond.
Tijdens de brand in Amersfoort op 16 januari 2011 en de brand in Tiel op 15 januari 2011 was verdachte dan wel niet feitelijk aanwezig zoals bij de eerste brandstichting op 11 januari 2011, doch stond hij wel steeds in direct contact met medeverdachte [medeverdachte 1]. Uit het onderzoek naar de telecomgegevens blijkt immers dat er kort voorafgaande aan de branden veelvuldig telefonisch contact plaatsvond tussen verdachte en zijn mededader. Ook nadat de branden waren gesticht vond er veel telefonisch verkeer tussen beiden plaats. Voorts was het verdachte die aan medeverdachte [medeverdachte 1] de opdracht verstrekte om de branden te stichten, betaalde hij hem € 1.000,00 per brand en wees de woningen aan waar de brand gesticht moest worden.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen verdachte en zijn mededader [medeverdachte 1] bij alle drie de incidenten. De rechtbank zal dan ook het medeplegen van de branden, zoals ten laste gelegd onder de feiten 2 primair en 3 primair, bewezen verklaren.
Gemeengevaar voor goederen en/of levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat bij zowel de twee voltooide brandstichtingen als bij de poging tot brandstichting van feit 2 sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen. Redengevend hiervoor is onder meer dat de brandstichtingen en de poging daartoe alle plaatsvonden in woningen op voor de nachtrust bestemde tijdstippen en er telkens gebruik is gemaakt van brandbare vloeistoffen, te weten benzine.
Bij feit 1 heeft de brand zich tot in de woning uitgebreid, zo blijkt uit de schade. Door het uitgaan van de brand is de schade relatief beperkt gebleven, maar dit is een gelukkige omstandigheid geweest, die niet wegneemt dat het even zo goed anders had kunnen aflopen, in die zin dat de brand zich zou hebben uitgebreid tot over de hele woning. Aangezien de aangever op dat moment thuis was en lag te slapen trekt de rechtbank hieruit de conclusie dat met de brandstichting niet alleen gemeen gevaar voor goederen maar tevens levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor aangever is ontstaan.
Voor feit 2 geldt dat een met open vuur in aanraking gebrachte fles benzine tegen het raam van de woning van aangever is gegooid, met kennelijk de bedoeling dat deze fles door de ruit zou gaan. De rechtbank is van oordeel dat deze poging gemeen gevaar voor goederen en ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van de in de woning aanwezige aangever opleverde, welk gevaar zich gelukkig niet verwezenlijkt heeft omdat het bij een poging is gebleven. Dit slechts omdat de fles uiteindelijk niet door de ruit is gegaan en de vlammenzee en de rookontwikkeling aan de buitenzijde van de woning zijn gebleven .
Ook voor feit 3 geldt dat aangever lag te slapen op het moment van de brand. Hij werd wakker rond ongeveer 3.00 uur ’s nachts omdat zijn vriendin, die nog wakker was “brand” schreeuwde. De brand heeft zich tot in de woning uitgebreid; aangever heeft gezien dat er vuur onder de voordeur uitkwam, dat het kozijn in brand stond en dat er grijze rook zich in de woning verspreidde . De rechtbank is van oordeel dat ook deze laatste brandstichting gemeen gevaar voor goederen en ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van de aangever en de andere in die woning aanwezigen opleverde, welk gevaar zich gelukkig niet verwezenlijkt heeft omdat nog niet alle aanwezigen lagen te slapen en de brand tijdig werd ontdekt en kon worden geblust.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
hij op 11 januari 2011 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres] aldaar, immers heeft verdachte zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk benzine, althans (een) brandbare
stof(fen) tegen de voordeur van voornoemde woning gegoten, en in brand gestoken
ten gevolge waarvan er brand is ontstaan tegen/in voornoemde woning, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of goederen/inboedel in voornoemde
woning te duchten was en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning aanwezige [aangever 1];
2.
Primair
hij op 16 januari 2011 te Amersfoort, ter uitvoering van het door hem en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk brand te stichten in een woning gelegen aan de [adres] aldaar terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar, althans zwaar lichamelijk letsel voor de aldaar aanwezige [aangever 1] te duchten was, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, met dat opzet een (met open vuur in aanraking gebrachte) fles (Johnny Walker Whisky), gevuld met benzine, althans een brandbare stof, tegen een raam van voornoemde woning gegooid, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
Primair
hij op 15 januari 2011 te Tiel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres] aldaar, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk benzine, althans (een) brandbare stof(fen) tegen de voordeur van voornoemde woning gegooid, en in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan er brand is ontstaan tegen/in voornoemde woning, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of goederen/inboedel in voornoemde woning te duchten was en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning aanwezige [aangever 2], en voor anderen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 primair: Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Feit 2 primair: Medeplegen van een poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van een poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Feit 3 primair: Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch onderzoek pro justitia van 30 mei 2011 van drs. A.F.H. van Overveld, Gz-psycholoog. In dit rapport wordt – onder meer – het volgende geconstateerd:
Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van zwakbegaafdheid en een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven (PDD-NOS). Tevens wordt betrokkene gediagnosticeerd met cannabis- en cocaïnegebruik. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. Het ten laste gelegde gebeurde mede onder invloed van de gediagnosticeerde zwakbegaafdheid, PPD-NOS en cocaïne- en cannabismisbruik. Derhalve kan betrokkene ten aanzien van het ten laste gelegde als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd worden. Vanuit betrokkenes lichte zwakzinnigheid en pervasieve ontwikkelingsstoornis is de kans op recidive op lange termijn onverminderd hoog. Deze is gelegen in geringe intellectuele, introspectieve en empathische vermogens, voortvloeiende naïviteit, afwezigheid van probleeminzicht en een gering probleembesef, enkel egocentrische gerichtheid op eigen behoeftebevrediging, starheid, onvoldoende en inadequate copingsmechanismen en voorts gebrekkige impulscontrole bij oplopende frustraties. Cocaïne- en cannabisgebruik zal bij betrokkene zijn reeds beperkte impulscontrole verkleinen.
Betrokkene zijn sociaal netwerk is kwalitatief en kwantitatief beperkt; dit is onvoldoende om hem te ondersteunen. Hij heeft criminele contacten welke hem waarschijnlijk negatief beïnvloeden. Hij beschikt niet over een adequate dagstructuur en dagbesteding, heeft geen huisvesting en inkomen. Tevens kent betrokkene aanzienlijke financiële schulden. Deze factoren voortkomend uit de stoornis en externe factoren/condities beïnvloeden elkaar wederzijds.
De rechtbank wordt geadviseerd betrokkene een maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Voorwaarden kunnen daarbij inhouden controle op middelengebruik, een vorm van begeleid wonen, het onderhouden van een adequate dagbesteding en structurele gesprekken en hulpverlening. Geadviseerd wordt betrokkene in eerste instantie klinisch op te nemen op een Forensisch Psychiatrische Afdeling.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het psychiatrisch onderzoek pro justitia van 30 mei 2011 van drs. M.L.I.M. van Thiel, psychiater. In dit rapport wordt – onder meer – het volgende geconstateerd:
Betrokkene lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, in de zin van een lichte pervasieve ontwikkelingsstoornis. Tevens is er sprake van misbruik van cocaïne en cannabis. Als relevant kenmerk van de pervasieve ontwikkelingsstoornis kan worden genoemd zijn gebrekkige vermogen zich in de belevingswereld van een ander te verplaatsen (gebrekkige empathie).
Betrokkene lijdt voorts aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, in de zin van een ernstige zwakbegaafdheid. Deze gaat gepaard met een gebrekkig vermogen om door rationele controle impulsen te beheersen en om consequenties van eigen handelen te overzien. Voorts gaat genoemde verstandelijke beperking gepaard met een grotere beïnvloedbaarheid.
Bovengenoemde ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling waren aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde.
Bij het aanzetten of opdracht geven tot brandstichting was hij door zijn verstandelijke beperking in mindere mate in staat om agressieve impulsen te beheersen en de draagwijdte en consequenties van zijn handelen te overzien, terwijl bovendien ten gevolge van zijn pervasieve ontwikkelingsstoornis zijn handelen in mindere mate dan bij een normaal iemand werd afgeremd door invoelingsvermogen of medeleven met de ander, het al gebrekkige vermogen om opkomende agressieve impulsen te beheersen werd door het middelengebruik verder verzwakt. Betrokkene kan ten aanzien van het ten laste gelegde verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht.
Rapporteur geeft de rechtbank in overweging om betrokkene een tbs met voorwaarden op te leggen. In de voorwaarden dient te worden opgenomen dat hij zich laat behandelen en begeleiden en zich in eerste instantie laat opnemen in een daarvoor geschikte kliniek, zoals een FPA.
De rechtbank neemt de conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over uit deze rapporten en maakt deze tot de hare.
Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er zijn voorts ook geen andere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte TBS met voorwaarden op te leggen, te weten:
- dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering haar geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde;
- dat verdachte zich klinisch laat behandelen in een intramurale inrichting, te weten Hoeve Boschoord, dan wel een soortgelijke door het IFZ te indiceren instelling;
- dat verdachte zich houdt aan de afspraken met behandelaars en begeleiders;
- dat verdachte de medicijnen, als die worden voorgeschreven, op de voorgeschreven wijze inneemt;
- dat verdachte de behandeling niet zonder overleg met behandelaars en zonder toestemming van de Reclassering onderbreekt of beëindigt;
- dat de behandeling van verdachte zich richt op de acceptatie van en omgang met de verstandelijke handicap en de autistische stoornis. Daarnaast richt de behandeling zich op middelengebruik;
- dat de Reclassering zich op de hoogte houdt van de voortgang van de behandeling door wekelijkse contacten met de behandelkliniek en door aanwezigheid bij alle behandelgesprekken;
- dat verdachte na de afloop van de behandeling meewerkt aan de voorgeschreven nazorgbehandeling, ook als dat een ambulante behandeling of een behandeling bij een andere instelling inhoudt;
- dat verdachte zich gedurende de opname aan de huisregels van het behandelinstituut;
- dat verdachte zich met betrekking tot zijn persoonlijke vrijheden aan de afspraken houdt die hij met zijn behandelaars en begeleiders van de kliniek of beschermde woonvorm maakt;
- verlofafspraken buiten de kliniek worden in overleg met de reclassering gemaakt;
- dat verdachte zich gedurende de looptijd van de tbs niet buiten de landsgrenzen van Nederland begeeft;
- dat verdachte na de klinische behandeling een beschermde woonvorm accepteert;
- dat verdachte geen contacten heeft met mensen uit het criminele circuit;
- dat verdachte toestemming geeft aan de reclassering om contact op te nemen met mensen uit zijn sociale omgeving, ook wanneer dit vooraf niet met hem besproken is;
- dat verdachte geen soft- en harddrugs gebruikt;
- dat verdachte geen alcohol gebruikt;
- dat verdachte controles op middelengebruik accepteert;
- dat verdachte na zijn behandeling een vaste en passende dagbesteding heeft;
- dat verdachte in overleg met behandelaars en begeleiders en de reclassering betaalde werkzaamheden mag verrichten;
- dat verdachte vaste contactmomenten met een vaste reclasseringsbegeleider heeft. Tevens zal er een tweede reclasseringsbegeleider zijn;
- de gesprekken met de reclassering omvatten in principe alle mogelijke onderwerpen, echter in het bijzonder zal worden toegezien op een goed verloop van de tbs;
- de frequentie van de contacten na behandeling hangt af van de persoonlijke situatie van verdachte, maar is in principe eenmaal per week;
- dat verdachte zich in de contacten met de reclassering open over zijn doen en laten toont. Hij houdt niets achter, dat een goed toezicht op de voorwaarden bemoeilijkt of niet goed mogelijk maakt;
- alle schendingen van de voorwaarden worden gemeld aan de verantwoordelijke officier van justitie en het Ministerie van Veiligheid en Justitie, afdeling Plaatsing Forensische Zorg te Den Haag;
- wanneer door schendingen van de voorwaarden sprake is van serieuze dreiging en van direct recidivegevaar zal de reclassering omzetting naar dwangverpleging adviseren.
De officier van justitie heeft gevorderd de TBS met voorwaarden uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, overeenkomstig artikel 38, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het opleggen van TBS met voorwaarden. Daarmee rekening houdende heeft de raadsman verzocht een gevangenisstraf voor de duur van maximaal 12 maanden aan verdachte op te leggen en de voorlopige hechtenis op te heffen zodra verdachte op kan worden genomen in Hoeve Boschoord.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich tot drie keer toe, in een zeer kort tijdsbestek, samen met zijn medeverdachte [medeverdachte 1] en anderen schuldig gemaakt aan brandstichting in woningen van mensen waarmee verdachte in het verleden een conflict heeft gehad. De feitelijke uitvoering heeft verdachte niet zelf verricht. Verdachte heeft zijn medeverdachte [medeverdachte 1] bewogen tot het feitelijk stichten van de branden door hem telkens € 1.000,00 per te stichten brand aan te bieden. Dit heeft erin geresulteerd dat drie maal brand is gesticht bij de door verdachte aangewezen woningen. Dit vond telkens in de nachtelijke uren plaats, terwijl in deze woningen telkens personen aanwezig waren. Gelet op de tijdstippen waarop de branden werden gesticht was te verwachten dat de bewoners lagen te slapen, waardoor de mogelijkheid bestond dat zij door de brand overvallen zouden worden. Hierdoor bestond niet alleen gevaar voor de goederen in de woningen, maar werden ook de personen die zich daarin bevonden in levensgevaar gebracht. Uit de verklaringen van de verdachten, zoals deze zich in het dossier bevinden, blijkt dat het niet erg was of zelfs de bedoeling was dat mensen het leven zouden laten bij de brandstichtingen.
Brandstichting is een delict met een groot gevaarzettend karakter en dient als een zeer ernstig strafbaar feit te worden gekwalificeerd. Het veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid niet alleen bij de betrokkenen maar ook in de omgeving. Verder veroorzaakt brandstichting doorgaans ernstige schade. Dat de schade in dit geval beperkt is gebleven, is niet aan verdachte te danken. In dit verband hecht de rechtbank er aan op te merken dat tot tweemaal toe is geprobeerd brand te stichten in de woning aan de [adres] te [woonplaats]. Kennelijk had de eerste brand niet het gewenste effect en had verdachte nog niet bij zinnen gebracht maar moest op zijn initiatief de klus nog afgemaakt te worden. Gebruik van drugs en drank vormt voor dit gedrag geen enkel excuus.
Een dergelijk misdrijf rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft acht geslagen op het pro justitia rapport van C.J.F. Kemperman d.d. 13 mei 2011, alsmede het pro justitia rapport van drs. M.L.I.M. van Thiel, psychiater d.d. 30 mei 2011, waaruit voortvloeit dat de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Voorts heeft de rechtbank gelet op een de verdachte betreffend reclasseringsadvies d.d. 16 augustus 2011, waarin wordt geadviseerd om verdachte TBS met voorwaarden op te leggen. Welk advies wordt ondersteund door de pro justitia rapporten.
Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder met justitie in aanraking is geweest.
Zoals reeds aangegeven rechtvaardigen de feiten welke verdachte heeft gepleegd, de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Echter, bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank in het bijzonder rekening gehouden met de persoonlijke problematiek van verdachte, zoals naar voren gekomen in de reeds aangehaalde pro justitia rapporten. In dat licht acht de rechtbank het wenselijk om, in overeenstemming van de pro justitia rapporten en het reclasseringsadvies, een TBS met voorwaarden aan verdachte op te leggen. TBS met voorwaarden vormt een zware strafmodaliteit daar de totale duur van de maatregel niet in tijd is beperkt, terwijl verdachte bovendien de eerste tijd van de TBS zal zijn opgenomen in een FPA. Derhalve zal de rechtbank volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf welke lager is dan de eis van de officier van justitie. Deze lagere straf maakt het bovendien mogelijk dat over niet al te lange tijd met de behandeling van verdachte kan worden begonnen. Gelet op de noodzaak van behandeling en het gevaar voor recidive indien deze niet direct kan worden gestart na expiratie van de gevangenisstraf zal de rechtbank bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14d, 27, 38, 45, 47, 57, 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 primair: Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Feit 2 primair: Medeplegen van een poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van een poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Feit 3 primair: Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 (tien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte en stelt daarbij als voorwaarde:
* dat veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde;
* dat veroordeelde zich klinisch laat behandelen in een intramurale inrichting, te weten Hoeve Boschoord, dan wel een soortgelijke door het IFZ te indiceren instelling;
* dat veroordeelde zich houdt aan de afspraken met behandelaars en begeleiders;
* dat veroordeelde de medicijnen, als die worden voorgeschreven, op de voorgeschreven wijze inneemt;
* dat veroordeelde de behandeling niet zonder overleg met behandelaars en zonder toestemming van de Reclassering onderbreekt of beëindigt;
* dat de behandeling van veroordeelde zich richt op de acceptatie van en omgang met de verstandelijke handicap en de autistische stoornis en zich richt op middelengebruik;
* dat de Reclassering zich op de hoogte houdt van de voortgang van de behandeling door wekelijkse contacten met de behandelkliniek en door aanwezigheid bij alle behandelgesprekken;
* dat veroordeelde na de afloop van de behandeling meewerkt aan de voorgeschreven nazorgbehandeling, ook als dat een ambulante behandeling of een behandeling bij een andere instelling inhoudt;
* dat veroordeelde zich gedurende de opname aan de huisregels van het behandelinstituut;
* dat veroordeelde zich met betrekking tot zijn persoonlijke vrijheden aan de afspraken houdt die zijn behandelaars en begeleiders van de kliniek of beschermde woonvorm met hem maken;
* dat verlofafspraken buiten de kliniek in overleg met de reclassering worden gemaakt;
* dat veroordeelde zich gedurende de looptijd van de tbs niet buiten de landsgrenzen van Nederland begeeft;
* dat veroordeelde na de klinische behandeling een beschermde woonvorm accepteert.
* dat veroordeelde geen contacten heeft met mensen uit het criminele circuit en geen bemoeienis heeft met activiteiten in de escortbranche;
* dat veroordeelde toestemming geeft aan de reclassering om contact op te nemen met mensen uit zijn sociale omgeving, ook wanneer dit vooraf niet met hem besproken is.
* dat veroordeelde geen soft- en harddrugs gebruikt;
* dat veroordeelde geen alcohol gebruikt;
* dat veroordeelde controles op middelengebruik accepteert;
* dat veroordeelde na zijn behandeling een vast en passende dagbesteding heeft;
* dat veroordeelde in overleg met behandelaars en begeleiders en de reclassering betaalde werkzaamheden mag verrichten;
* dat veroordeelde vaste contactmomenten met een vaste reclasseringsbegeleider heeft. Tevens zal er een tweede reclasseringsbegeleider zijn;
* dat de gesprekken met de reclassering in principe alle mogelijke onderwerpen omvatten, echter in het bijzonder zal worden toegezien op een goed verloop van de tbs;
* dat de frequentie van de contacten na behandeling afhangt van de persoonlijke situatie van veroordeelde, maar in principe eenmaal per week is;
* dat veroordeelde zich in de contacten met de reclassering open over zijn doen en laten toont. Hij houdt niets achter, dat een goed toezicht op de voorwaarden bemoeilijkt of niet goed mogelijk maakt;
- dat alle schendingen van de voorwaarden worden gemeld aan de verantwoordelijke officier van justitie en het Ministerie van Veiligheid en Justitie, afdeling Plaatsing Forensische Zorg te Den Haag;
- dat wanneer door schendingen van de voorwaarden sprake is van serieuze dreiging en van direct recidivegevaar, de reclassering omzetting naar dwangverpleging zal adviseren.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is zodra de gevangenisstraf is geëxpireerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en mr. P.W.G. de Beer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 september 2011.