ECLI:NL:RBUTR:2011:BT6273

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-710678-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in woningen met levensgevaar voor bewoners

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 1 september 2011 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die betrokken was bij brandstichtingen in twee woningen. De verdachte heeft samen met medeverdachten op 11 januari 2011 brand gesticht bij een woning in Amersfoort, waarbij de brand zich tot in de woning uitbreidde en gemeen gevaar voor de aanwezige bewoners opleverde. De rechtbank oordeelde dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de brandstichting, ondanks de verdediging die aanvoerde dat het slechts een poging was. De verdachte ontving voor zijn daden € 1.000,00 per brand van medeverdachte [medeverdachte 1].

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet lijdende was aan een ziekelijke stoornis en dat hij volledig toerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte heeft herhaaldelijk brand gesticht, waarbij hij niet alleen goederen, maar ook levens in gevaar heeft gebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder deelname aan een gedragsinterventie.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van de brandstichtingen gehandhaafd. De uitspraak benadrukt de ernst van brandstichting en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/710678-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 september 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats].
Raadsvrouw mr. M.M. Helmers, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 18 augustus 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: Samen met anderen op 11 januari 2011 brand heeft gesticht bij een woning te Amersfoort.
Feit 2: Samen met anderen op 16 januari 2011 geprobeerd heeft brand te stichten in een woning te Amersfoort.
Feit 3: Samen met anderen op 15 januari 2011 brand heeft gesticht in een woning te Tiel.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan. Er is, ten aanzien van alle drie de feiten, voldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig, waaruit blijkt dat er een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen verdachte en zijn mededaders, zodat verdachte als medepleger van de aan hem ten laste gelegde feiten, dient te worden aangemerkt, aldus de officier van justitie.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van hetgeen onder 1 aan verdachte is ten laste gelegd. Hiertoe heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd:
Feit 1 is ten laste gelegd als een voltooide brandstichting. Uit het proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing d.d. 17 januari 2011, opgemaakt door [naam], volgt dat de brand uit zichzelf is gedoofd. Derhalve is er sprake van een poging tot brandstichting. Nu poging tot brandstichting niet ten laste is gelegd, dient verdachte van hetgeen onder feit 1 aan hem is ten laste gelegd, te worden vrijgesproken. Verder betoogt de raadsvrouw dat het om een relatief ondeugdelijke poging gaat en dat ook van de pogingsvariant zou moeten worden vrijgesproken.
Voor de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten is voldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig om tot een bewezenverklaring van deze feiten te kunnen komen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van feit 1
Ter terechtzitting van 18 augustus 2011 heeft verdachte verklaard dat hij op 11 januari 2011, samen met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] naar Amersfoort is gereden. [medeverdachte 1] had aan verdachte gevraagd om brand te stichten bij een woning in Amersfoort. Dit leverde verdachte € 1.000,00 op. [medeverdachte 3] had volgens verdachte de route op internet opgezocht en [medeverdachte 2] fungeerde als chauffeur. Aangekomen in Amersfoort is verdachte uit de auto gestapt en op aanwijzingen van [medeverdachte 1] naar de woning aan de [adres] gelopen. Hier heeft hij een meegenomen fles benzine voor de deur gezet en vervolgens deze fles aangestoken. Omstreeks 05.30 uur, d.d. 11 januari 2011, werd aangever [aangever 1], wonende aan de [adres] te Amersfoort, wakker van een rooklucht. Hij liep de trap af en zag dat zijn deurmat zwartgeblakerd en deels versmolten was. Ook zag hij dat er verschillende zwarte plekken aan de onderzijde van zijn deur zaten. Op de stoep zag hij een stuk onbekend verbrand materiaal liggen en hij zag voorts dat de voordeur aan de onderzijde en aan de zijkanten zwartgeblakerd was. Door de forensisch technische recherche werden, tijdens een sporen- en oorzaaksonderzoek, enkele verbrande resten van vermoedelijk een kunststof fles bij de voordeur aangetroffen. De buitenkant van de voordeur en kozijn waren beroet en de verf blaasvormig. Binnen werd brandschade aan de kozijnstijlen, onderaan en aan de vloer, in de hoeken aangetroffen. De deur was aan de binnenkant sterk beroet en de deurmat voor een deel verbrand. In de brandhaard werd een indicatie op het gebruik van brandversnellende middelen vastgesteld. Hierop is de brandhaard bemonsterd. In het monster werden vluchtige stoffen, afkomstig van motorbenzine, aangetroffen. Bij de brand was gemeen gevaar voor personen en/of goederen aanwezig, zo luidt de conclusie van de forensische opsporing.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte brand heeft gesticht bij de woning aan de [adres] te [woonplaats].
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de volgende bewijsmiddelen:
- De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 18 augustus 2011.
- De aangifte van [aangever 1] d.d. 16 januari 2011.
- Proces-verbaal sporenonderzoek, opgemaakt door [verbalisant 1].
- Proces-verbaal van [verbalisant 2] d.d. 15 maart 2011.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de volgende bewijsmiddelen:
- De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 18 augustus 2011.
- De aangifte van [aangever 2] d.d. 15 januari 2011.
- Proces-verbaal sporenonderzoek, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], p. 264.
- Proces-verbaal van [verbalisant 2] d.d. 15 maart 2011.
Aanvullende bewijsoverwegingen
Feit 1 – voltooide brandstichting
Door de raadsvrouw is bepleit dat verdachte vrij dient te worden gesproken van hetgeen onder 1 aan hem is ten laste gelegd, nu voltooide brandstichting aan hem is ten laste gelegd en er slechts sprake is van een poging brandstichting.
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van de verdediging in strijd is met de bewijsmiddelen. Uit het proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing blijkt immers dat binnen in de woning van aangever brandschade aan de kozijnstijlen, en aan de vloer in de hoeken is aangetroffen. De binnenkant van de voordeur was sterk beroet en de deurmat was voor een gedeelte verbrand.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat er wel degelijk sprake is geweest van een voltooide brand aan de [adres] te [woonplaats] op 11 januari 2011 die gelet op de sporen niet alleen voor de woning maar ook in de woning heeft gewoed. Dat de brand uit zichzelf is uitgegaan en dat daarom de schade relatief beperkt is gebleven maakt dit niet anders.
Het medeplegen
Verdachte heeft verklaard dat hij in opdracht van medeverdachte [medeverdachte 1] de branden heeft gesticht. Hiervoor ontving hij van [medeverdachte 1] € 1.000,00 per brand. Bij de eerste brandstichting d.d. 11 januari 2011 te Amersfoort is [medeverdachte 1] met verdachte meegegaan naar Amersfoort om de betreffende woning aan te wijzen. Bij de branden op 15 januari 2011 te Tiel en 16 januari 2011 te Amersfoort ging deze medeverdachte niet mee, doch hij stond kort voor en na de branden wel in direct contact met verdachte. Uit het onderzoek naar de telecomgegevens blijkt immers dat er kort voorafgaande aan de branden veelvuldig telefonisch contact plaatsvond tussen verdachte en zijn mededader. Ook nadat de branden waren gesticht vond er veel telefonisch verkeer tussen beiden plaats.
Gelet op bovenomschreven handelswijze is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1].
Van een bewuste en nauwe samenwerking met een of meerdere mededaders die hem hebben vergezeld naar de plaatsen van het delict is eveneens sprake, nu uit de verklaringen van verdachte ook blijkt van een actief aandeel van anderen dan medeverdachte [medeverdachte 1].
Gemeengevaar voor goederen en/of levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat bij zowel de twee voltooide brandstichtingen als bij de poging tot brandstichting van feit 2 sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen. Redengevend hiervoor is onder meer dat de brandstichtingen en de poging daartoe alle plaatsvonden in woningen op voor de nachtrust bestemde tijdstippen en er telkens gebruik is gemaakt van brandbare vloeistoffen, te weten benzine.
Bij feit 1 heeft de brand zich tot in de woning uitgebreid, zo blijkt uit de schade. Door het uitgaan van de brand is de schade relatief beperkt gebleven, maar dit is een gelukkige omstandigheid geweest, die niet wegneemt dat het even zo goed anders had kunnen aflopen, in die zin dat de brand zich zou hebben uitgebreid tot over de hele woning. Aangezien de aangever op dat moment thuis was en lag te slapen trekt de rechtbank hieruit de conclusie dat met de brandstichting niet alleen gemeen gevaar voor goederen maar tevens levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor aangever is ontstaan.
Voor feit 2 geldt dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat een met open vuur in aanraking gebrachte fles benzine tegen het raam van de woning van aangever is gegooid, waarbij het de bedoeling was dat deze fles door de ruit zou gaan. De rechtbank is van oordeel dat deze poging gemeen gevaar voor goederen en ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van de in de woning aanwezige aangever opleverde, welk gevaar zich gelukkig niet verwezenlijkt heeft omdat het bij een poging is gebleven slechts omdat de fles uiteindelijk niet door de ruit is gegaan en de vlammenzee en de rookontwikkeling aan de buitenzijde van de woning zijn gebleven.
Ook voor feit 3 geldt dat aangever lag te slapen op het moment van de brand. Hij werd wakker rond ongeveer 3.00 uur ’s nachts omdat zijn vriendin, die nog wakker was “brand” schreeuwde. De brand heeft zich tot in de woning uitgebreid; aangever heeft gezien dat er vuur onder de voordeur uitkwam, dat het kozijn in brand stond en dat er grijze rook zich in de woning verspreidde. De rechtbank is van oordeel dat ook deze laatste brandstichting gemeen gevaar voor goederen en ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van de aangever en de andere in die woning aanwezigen opleverde, welk gevaar zich gelukkig niet verwezenlijkt heeft omdat nog niet alle aanwezigen lagen te slapen en de brand dus tijdig werd ontdekt en kon worden geblust.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hij op 11 januari 2011 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres] aldaar, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk benzine, althans (een) brandbare stof(fen) tegen de voordeur van voornoemde woning gegoten, en in brand gestoken ten gevolge waarvan er brand is ontstaan tegen/in voornoemde woning, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of goederen/inboedel in voornoemde
woning te duchten was en / of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning aanwezige [aangever 1];
2.
hij op 16 januari 2011 te Amersfoort, ter uitvoering van het door hem en/of zijn
mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, opzettelijk brand te stichten in een woning gelegen aan de [adres] aldaar terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en / of levensgevaar, althans zwaar lichamelijk letsel voor de aldaar aanwezige [aangever 1] te duchten was, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met dat opzet een (met open vuur in aanraking
gebrachte) fles (Johnny Walker Whisky), gevuld met benzine, tegen een raam van voornoemde woning gegooid, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
hij op 15 januari 2011 te Tiel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
opzettelijk brand heeft gesticht tegen/in een woning gelegen aan de Papesteeg
52 aldaar, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar
opzettelijk benzine tegen de voordeur van voornoemde woning gegooid en vervolgens in brand gestoken, ten gevolge waarvan er brand is ontstaan in voornoemde woning, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of goederen/inboedel in voornoemde woning te
duchten was en / of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
voor de in die woning aanwezige [aangever 2], en voor anderen;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Feit 2: Medeplegen van een poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van een poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Feit 3: Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychiatrisch onderzoek pro justitia van 13 mei 2011 van C.J.F. Kemperman, psychiater. In dit rapport wordt – onder meer – het volgende geconstateerd.
Betrokkene is niet lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Ook ten tijde van het tenlastgelegde was er geen sprake van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Gelet op het ontbreken van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens kan men de toerekeningsvatbaarheid als onverminderd zien.
De rechtbank neemt de conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over uit dit rapport en maakt deze tot de hare.
Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er zijn voorts ook geen andere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen:
- dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet al zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet verdachte zich binnen 5 dagen volgend op het onherroepelijk worden van het vonnis melden bij de Stichting Reclassering Nederland op het adres [adres] te [woonplaats]. Hierna moet verdachte zich gedurende de door Stichting Reclassering Nederland bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Stichting Reclassering Nederland dat nodig acht;
- dat verdachte verplicht deelneemt aan de gedragsinterventie ‘Cognitieve vaardigheidstraining’.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft bepleit dat bij de strafoplegging rekening gehouden dient te worden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hiermee rekening houdend heeft de raadsvrouwe verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen met daarbij een voorwaardelijk deel bestaande uit een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden:
- dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet al zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet verdachte zich binnen 5 dagen volgens op het onherroepelijk worden van het vonnis melden bij de Stichting Reclassering Nederland op het adres [adres] te [woonplaats]. Hierna moet verdachte zich gedurende de door Stichting Reclassering Nederland bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Stichting Reclassering Nederland dat nodig acht;
- dat verdachte verplicht deelneemt aan de gedragsinterventie ‘Cognitieve vaardigheidstraining’.
Voort heeft de raadsvrouwe verzocht een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen, aan verdachte op te leggen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte is tot drie keer toe, in een zeer kort tijdsbestek, betrokken geweest bij brandstichting bij een tweetal woningen. Hiertoe is verdachte telkens ’s nachts met zijn mededader(s) naar de betreffende woningen gegaan. Aldaar hebben verdachte en zijn mededaders geprobeerd om met brandbare vloeistof de betreffende woningen in brand te steken, terwijl in deze woningen telkens mensen aanwezig waren. Gelet op de tijdstippen waarop de branden werden gesticht was te verwachten dat de bewoners lagen te slapen, waardoor de mogelijkheid bestond dat zij door de brand overvallen zouden worden met mogelijk fatale gevolgen. De tijd tussen de branden maakt dat verdachte zeker de tweede en derde keer zeer wel overwogen de risico’s van zijn daden heeft aanvaard. Door op een dergelijke wijze te handelen, heeft verdachte niet alleen de goederen in de woningen, maar ook de personen die zich daarin bevonden in levensgevaar gebracht.
Verdachte ontving per brand € 1.000,00 van medeverdachte [medeverdachte 1]. Kennelijk heeft verdachte zijn financiële gewin boven de levens van de bewoners van de woningen geplaatst. Brandstichting is een delict met een groot gevaarzettend karakter en dient als een zeer ernstig strafbaar feit te worden gekwalificeerd. Naast gevoelens van onrust en onveiligheid bij betrokkenen veroorzaakt brandstichting doorgaans ernstige schade. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte zich misdragen en is hij volledig voorbijgegaan aan de belangen van de benadeelden. Dat de schade in dit geval beperkt is gebleven, is niet aan verdachte te danken. In dit verband hecht de rechtbank er aan op te merken dat verdachte, nadat de eerste brand op de [adres] te Amersfoort niet het gewenste effect had, terug is gegaan om, zogezegd, de klus af te maken. Uit de verklaringen van verdachten, zoals deze zich in het dossier bevinden, blijkt dat het niet erg was of zelfs de bedoeling was dat mensen het leven zouden laten bij de brandstichtingen. Verdachte zelf verklaarde op zitting zich te hebben gerealiseerd wat de gevolgen hadden kunnen zijn en dat hij die eigenlijk niet wilde. Hij voegde eraan toe dat hij daarom op 15 en 16 januari 2011 het alarmnummer 112 had gebeld. De rechtbank meent dat er nog een tweede reden was om alarmnummer 112 te bellen, namelijk dat daardoor een melding van brandstichting zou komen, waardoor bij de medeverdachte [medeverdachte 1] de “piepers” zouden gaan en deze [medeverdachte 1] zou denken dat de brandstichting goed zou zijn uitgevoerd.
Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij - onder meer - heeft gehandeld uit angst voor medeverdachte [medeverdachte 1]. Medeverdachte [medeverdachte 1] zou hebben gedreigd de, toen zwangere vriendin, van verdachte iets aan te doen als verdachte de branden niet zou stichten. Ook zou medeverdachte [medeverdachte 1] hebben gedreigd de woning van verdachte in brand te zullen steken, als verdachte geen gehoor aan zijn verzoeken zou geven. In het dossier bevinden zich echter geen aanknopingspunten, waaruit afgeleid kan worden dat verdachte inderdaad door medeverdachte [medeverdachte 1] is bedreigd. In de eerste verklaringen die verdachte ten overstaan van de politie heeft afgelegd, heeft verdachte hierover ook nimmer wat gezegd. Integendeel, hij heeft verklaard dat hij niet werd bedreigd door medeverdachte [medeverdachte 1]. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaring van verdachte op dit punt niet aannemelijk is geworden. Hiermee zal de rechtbank geen rekening houden bij het bepalen van de strafmaat.
Uit het pro justitia rapport van C.J.F. Kemperman d.d. 13 mei 2011 volgt dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar kan worden gezien.
In het advies van de reclassering van 23 mei 2011 worden de persoonlijke omstandigheden van verdachte geschetst. Kans op recidive is aanwezig volgens de reclassering indien verdachte contact maakt met verkeerde vrienden of werkloos raakt. Ter zitting blijkt dat verdachte inmiddels vader is geworden, in een andere stad woont en (tijdelijk) werk heeft. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en dat verdachte deelneemt aan een gedragsinterventie, bestaande uit een cognitieve vaardigheidstraining.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte slechts eenmaal, namelijk op 2 februari 2005, met justitie in aanraking is geweest wegens een fietsendiefstal.
Het misdrijf brandstichting onder de omstandigheden als in dit geval rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De omstandigheid dat verdachte reeds na een relatief korte periode van voorlopige hechtenis op zijn verzoek is geschorst en sindsdien zijn leven met behulp van de reclassering beter op de rails lijkt te hebben dan ten tijde van de delicten maakt dit niet anders. De feiten zijn veel te ernstig om te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 27, 45, 47, 57, 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Feit 2: Medeplegen van een poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van een poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Feit 3: Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet al zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet verdachte zich na zijn invrijheidstelling, binnen 5 dagen, melden bij de Stichting Reclassering Nederland op het adres [adres] te [woonplaats]. Hierna moet verdachte zich gedurende de door Stichting Reclassering Nederland bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Stichting Reclassering Nederland dat nodig acht;
* dat verdachte verplicht deelneemt aan de gedragsinterventie ‘Cognitieve vaardigheidstraining’;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en mr. J.P. Killian, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 september 2011.