ECLI:NL:RBUTR:2011:BT6209

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
748207 UC EXPL 11-5953 msl
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van concurrentiebeding en ontslag op staande voet in arbeidsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 21 september 2011, stond de rechtsgeldigheid van een concurrentiebeding en de rechtmatigheid van een ontslag op staande voet centraal. De eisende partij, Maltha Beheer B.V., had de gedaagde, een voormalige werknemer, aangeklaagd wegens het overtreden van het concurrentiebeding door concurrerende werkzaamheden te verrichten tijdens haar dienstverband. Maltha vorderde een boete van € 8.000,-, gebaseerd op een contractuele bepaling die een boete van € 5.000,- per overtreding en € 1.000,- per dag voor het voortduren van de overtreding vaststelde. De kantonrechter oordeelde dat de overtreding van het concurrentiebeding door de gedaagde weliswaar vaststond, maar dat de opgelegde boete van € 8.000,- disproportioneel was. De rechter matigde de boete tot € 1.500,-, rekening houdend met de korte duur van het dienstverband en de beperkte schade die Maltha had geleden.

Daarnaast werd het ontslag op staande voet van de gedaagde door Maltha beoordeeld. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag niet was gebaseerd op een dringende reden, omdat Maltha niet onverwijld had gereageerd op de vermeende contractbreuk. Dit leidde tot de conclusie dat Maltha schadeplichtig was jegens de gedaagde, die aanspraak maakte op een schadevergoeding van € 1.021,68. De rechter verklaarde dat Maltha geen rechten kon ontlenen aan het concurrentiebeding voor de periode na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, omdat het ontslag onregelmatig was. De gedaagde werd in het gelijk gesteld in haar vorderingen, en Maltha werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met concurrentiebedingen en ontslagen, en dat de rechter de redelijkheid van boetes en ontslaggronden zal toetsen aan de hand van de omstandigheden van het geval.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 748207 UC EXPL 11-5953 msl
vonnis d.d. 21 september 2011
inzake
de besloten vennootschap
Maltha Beheer B.V.,
gevestigd te Bilthoven,
verder ook te noemen Maltha,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. A.J.B. van Walsem,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [gedaagde],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. A.W. van Luipen.
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 2 februari 2011.
In aanvulling op het in dat vonnis weergegeven verloop van de procedure stelt de kantonrechter vast dat [A] een akte overlegging productie heeft genomen op 15 december 2010.
[B] heeft ter gelegenheid van de comparitie schriftelijk geantwoord op de tegeneis en voorts een akte wijziging eis/vermindering van eis genomen.
De comparitie is gehouden op 15 maart 2011, waarvan aantekeningen zijn gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
2.1. In deze zaak staan de volgende feiten vast.
2.1.1. Maltha exploiteert huiswerkinstituten en studiepraktijken in school en verzorgt bijlessen in onder andere Zeist, Bilthoven en Utrecht.
2.1.2. Op 17 augustus 2010 is [gedaagde] in dienst van Maltha getreden in de functie van senior studiecoach in de omvang van 17 uur per week. Het dienstverband was aangegaan voor de bepaalde tijd tot 2 juli 2011. [gedaagde] was in die functie verantwoordelijk voor de individuele huiswerkbegeleiding van leerlingen in klassikaal verband.
2.1.3. Op 17 december 2010 besluiten partijen een functiewijziging door te voeren omdat [gedaagde] niet gelukkig is met de klassikale opvang van leerlingen. In de nieuwe functie, van “studiecoach” in plaats van “senior studiecoach”, wordt [gedaagde] uitsluitend belast met de afzonderlijke individuele begeleiding van leerlingen buiten de klas. Partijen leggen de afspraken vast in een nieuwe arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 17 juni 2011 in de omvang van minimaal 10 en maximaal 25 uur per week. In deze overeenkomst is onder meer bepaald:
“Artikel 12. Concurrentiebeding
Werkneemster zal noch tijdens het dienstverband, noch een periode van 1 jaar nadien werkzaam zijn en/of enig belang hebben bij een onderneming die zich bezighoudt met soortgelijke activiteiten als werkgever, noch ook een soortgelijke onderneming oprichten.”
In de eerder tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst kwam een soortgelijke bepaling voor. Op overtreding van artikel 12 van de arbeidsovereenkomst is in artikel 16 daarvan een boete gesteld van € 5.000,- voor iedere overtreding en van € 1.000,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.
2.1.4. [gedaagde] is feitelijk tot 24 januari 2011 de oorspronkelijk overeengekomen werkzaamheden van senior coach blijven verrichten. Zij heeft in de maanden december 2010 en januari 2011 meer dan 20 uur per week gewerkt. [gedaagde] ontving in januari 2011 een netto maandsalaris van € 698,49.
2.1.5. Vanaf 25 januari 2011 presenteert [gedaagde] zich via een internetsite als (bij-)leslerares in diverse vakken en in studievaardigheid alsmede als begeleidster/studiecoach vanuit haar woning in Zeist dan wel bij de leerling thuis.
2.1.6. Bij brief van 16 februari 2011 heeft Maltha zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] aldus in strijd handelt met het bepaalde in artikel 12 van de met Maltha gesloten arbeidsovereenkomst. Maltha heeft daarbij aanspraak gemaakt op betaling van de in artikel 16 van die overeenkomst opgenomen boete. Zij heeft tevens [gedaagde] gesommeerd voornoemde overtreding onmiddellijk te staken.
2.1.7. Maltha heeft bij brief van 16 februari 2011 aan [gedaagde] bericht dat [gedaagde] zich niet beschikbaar heeft gesteld op een afroep en dat dit als contractbreuk wordt aangemerkt. [gedaagde] is daarbij tot nader order verboden om op enige locatie te komen of contact te hebben met cliënten.
2.1.8. Bij brief van 28 februari 2011 heeft Maltha [gedaagde] op staande voet ontslagen omdat [gedaagde] bij e-mailbericht van 14 februari 2011 heeft geweigerd om die week werkzaamheden voor Maltha te verrichten, zij het concurrentiebeding heeft overtreden en niet heeft voldaan aan de sommatie van 16 februari 2011 om websites te verwijderen. Maltha heeft daarbij meegedeeld dat de opgegeven redenen haar, zowel afzonderlijk als in onderling verband gezien, grond voor het ontslag hebben gegeven.
3. Het geschil
In conventie
3.1. Maltha vordert de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 8.000,- althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag. Zij legt aan die vordering het volgende ten grondslag.
[gedaagde] heeft tijdens het dienstverband met Maltha concurrerende werkzaamheden verricht in strijd met het bepaalde in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst. [gedaagde] heeft derhalve de in artikel 16 van de arbeidsovereenkomst overeengekomen boete verbeurd tot in totaal € 35.000,-. Maltha maakt aanspraak op een gelet op de jurisprudentie gematigde boete van € 8.000,-. [gedaagde] voert verweer. Hetgeen over en weer is aangevoerd zal hierna besproken worden.
In reconventie
3.2. [gedaagde] vordert, kort gezegd:
- voor recht te verklaren dat het tussen partijen gesloten concurrentiebeding haar niet belet in privé tegen betaling 1-op-1 bijles te geven aan derden en daarvoor advertenties te plaatsen;
- voor recht te verklaren dat sprake is van een onregelmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst waarbij derhalve schadeplichtig is opgezegd ten gevolge waarvan Maltha geen rechten meer aan het concurrentiebeding kan ontlenen
- voor het geval er sprake is van een geldig concurrentiebeding: de gehele of gedeeltelijke vernietiging daarvan;
- Maltha te veroordelen aan haar te voldoen een bedrag van € 1.871,30 terzake loon en reiskosten te vermeerderen met 50% verhoging en de wettelijke rente alsmede een bedrag van € 1.021,68 terzake een gefixeerde schadevergoeding.
De gronden van de vordering en het verweer daartegen zullen hierna aan de orde komen.
4. De beoordeling
In conventie
4.1. De kantonrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagde] vanaf 25 januari 2011 via het internet adverteert met haar aanbod om tegen betaling bijles te geven aan leerlingen in haar woning of bij de leerling thuis en dat dit aanbod gelijk is aan de diensten die Maltha aanbiedt in het kader van haar bedrijfsvoering.
4.2. [gedaagde] meent dat zij daarmee niet handelt in strijd met het in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst opgenomen verbod op het verrichten van concurrerende werkzaamheden tijdens (en gedurende één jaar na afloop van) het dienstverband. [gedaagde] stelt daartoe dat het plaatsen van een advertentie op internet niet valt onder het contractuele verbod tot het oprichten van of werken / belang hebben bij een “soortgelijke onderneming” als van Maltha.
4.2.1. Dit verweer treft geen doel. Anders dan [gedaagde] meent is het verkrijgen van opdrachten uit advertenties te beschouwen als een zelfstandige beroepsuitoefening die als onderneming in de zin van artikel 12 van de arbeidsovereenkomst is aan te merken. Deze activiteit onderscheidt zich in niets ten opzichte van de door Maltha geboden activiteiten, door [gedaagde] omschreven als onderneming in de vorm van “een bijlesinstituut”.
4.3. [gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat voor de schending van haar verplichting uit artikel 12 een rechtvaardiging bestaat, omdat Maltha haar verwijtbaar niet heeft opgeroepen in de omvang van 28 uur.
4.4. De kantonrechter oordeelt als volgt. Ook in het geval op Maltha de verplichting rust om [gedaagde] in de omvang van 28 uur op te roepen - hetgeen door Maltha is bestreden en in strijd is met de in de arbeidsovereenkomst vastgelegde afspraak dat deze geldt in de omvang van minimaal 10 en maximaal 25 uur - ontslaat dat haar nog niet van haar eigen verplichtingen jegens Maltha. Ditzelfde geldt voor de stelling van [gedaagde] dat zij in het geheel niet door Maltha is opgeroepen. Overigens is [gedaagde] in ieder geval tot 24 januari 2011 voor gemiddeld 20 uur per week werkzaam geweest voor Maltha. Niet valt in te zien dat [gedaagde] nadien voor de verwerving van haar inkomen uitsluitend was aangewezen op het in strijd met artikel 12 van de arbeidsovereenkomst met Maltha aanbieden van privé-lessen.
4.5. Ook het verweer van [gedaagde] dat de advertenties op het internet voorheen voor Maltha geen probleem waren, wordt verworpen. [gedaagde] heeft immers ter zitting verklaard dat zij dergelijke advertenties alleen voorafgaand aan het dienstverband met Maltha had geplaatst en dat dit tijdens het dienstverband voor het eerst op 25 januari 2011 is gebeurd.
4.6. [gedaagde] heeft tot slot nog aangevoerd dat zij ten onrechte door Maltha op staande voet is ontslagen, zodat ingevolge het bepaalde in artikel 7:653 lid 3 BW aan Maltha geen aanspraken op grond van het concurrentiebeding meer toekomen. De kantonrechter oordeelt dat een eventueel onterecht gegeven ontslag op staande voet de werkgever niet verhindert om aanspraak te maken op boetes wegens schending van een contractueel verbod om tijdens het dienstverband concurrerende werkzaamheden te verrichten. Het bepaalde in artikel 7:653 lid 3 BW heeft immers alleen betrekking op een contractueel verbod om op zekere wijze na afloop van de arbeidsovereenkomst werkzaam te zijn.
4.7. Aldus resteert de vraag of de verzochte boete van € 8.000,- kan worden toegewezen. [gedaagde] heeft immers verzocht de boete vergaand te matigen. De kantonrechter kan op grond van het bepaalde in artikel 7:650 lid 6 BW de boete matigen, indien de opgelegde boete hem bovenmatig voorkomt.
4.8. De vraag of een boete bovenmatig is moet worden beoordeeld aan de hand van alle relevante omstandigheden van het geval. De kantonrechter stelt daarbij voorop dat Maltha een gerechtvaardigd belang heeft van haar werknemer te verlangen dat zij zich tijdens het dienstverband onthoudt van het verrichten van concurrerende werkzaamheden. Het verrichten van die werkzaamheden staat immers op gespannen voet met de van de werknemer te verlangen loyaliteit jegens de werkgever. Het verrichten van die werkzaamheden leidt op zijn minst tot een in de arbeidsverhouding niet te accepteren belangentegenstelling tussen de werknemer en de werkgever. Dat op overtreding van het verbod een boete wordt gesteld is gerechtvaardigd door de wenselijkheid van een werkzame prikkel tot nakoming van dat verbod en om lastige discussies over de opgetreden schade te vermijden.
4.8.1. De overtreding van het beding door [gedaagde] geeft Maltha dan ook aanspraak op het betalen van een boete door [gedaagde]. De hoogte van die boete dient in overeenstemming te zijn met het te bereiken doel ervan, de prikkel tot nakoming en eventueel een gefixeerde vergoeding van schade.
4.8.2. Dat partijen zich bij het afspreken van de in artikel 16 van de arbeidsovereenkomst opgenomen boete voor de overtreding van het concurrentiebeding rekenschap hebben gegeven van dit doel van de boete en dat het bedrag van de boete daarop is afgestemd, is evenwel gesteld noch gebleken. De kantonrechter neemt dan ook tot uitgangspunt voor de beoordeling dat het afgesproken boetebedrag min of meer willekeurig is vastgesteld.
4.8.3. Dat de overeengekomen boete (door Maltha berekend op € 35.000,-) buitensporig is, heeft ook Maltha terecht onderkend. Ook de door Maltha gevorderde gematigde boete van € 8.000,- is evenwel disproportioneel. De kantonrechter baseert dit oordeel op het volgende:
- het dienstverband van [gedaagde] bij Maltha is van relatief korte duur en van beperkte omvang geweest;
- van bijzondere opleidingsinspanningen aan de zijde van Maltha is onvoldoende gebleken;
- het door [gedaagde] bij Maltha verdiende inkomen is beperkt gebleven. Uit het door Maltha overgelegde overzicht volgt dat zij gemiddeld 83 uur per maand werkzaam was, zodat zij gemiddeld € 913,- bruto per maand moet hebben verdiend (gebaseerd op het opgegeven bruto uurloon van € 11,-);
- de overtreding van het concurrentiebeding is van relatief korte duur geweest, waarbij van relevante schade niet is gebleken;
- hoewel de door [gedaagde] geplaatste advertenties gericht zijn op het geven van bijles in het “werkgebied” van Maltha is onduidelijk gebleven welke wervende kracht van die advertenties uitgaat en in welke mate Maltha van dergelijke advertenties in het algemeen zakelijk hinder ondervindt;
4.8.4. Alles afwegende oordeelt de kantonrechter een boete van € 1.500,- redelijk. Dit bedrag zal in conventie worden toegewezen. [gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Maltha worden begroot op:
- explootkosten € 76,31
- vast recht € 284,00
- salaris gemachtigde € 300,00 (2 punten x tarief € 150,00)
Totaal € 660,31
In reconventie
4.9. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat het haar bij brief van 28 februari 2011 gegeven ontslag op staande voet niet is geschied op grond van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 BW. Zij verbindt daaraan de conclusie dat Maltha haar een schadevergoeding wegens onregelmatig ontslag dient te betalen en geen aanspraak heeft op nakoming van het overeengekomen concurrentiebeding na afloop van de dienstbetrekking.
4.9.1. Aan het ontslag op staande voet heeft Maltha allereerst ten grondslag gelegd dat [gedaagde] op 14 februari 2011 heeft geweigerd om in die week oproepwerk te verrichten. Deze ontslaggrond kan evenwel het eerst op 28 februari 2011 gegeven ontslag niet dragen. Dit oordeel is gebaseerd op het volgende.
Maltha heeft bij e-mail van 16 februari 2011 (productie 2 bij conclusie van antwoord in conventie / eis in reconventie) aan [gedaagde] meegedeeld dat zij contractbreuk pleegde door zich na een oproep niet beschikbaar te stellen en dat de consequenties daarvan nog nader worden bekeken. De volgens Maltha vastgestelde contractbreuk gaf haar op dat moment dus nog geen reden om tot het onmiddellijk ontslag van [gedaagde] over te gaan. Een verklaring waarom met dat ontslag is gewacht tot 28 februari 2011 ontbreekt. Hieruit volgt dat het ontslag op grond van de gestelde werkweigering niet onverwijld is gegeven. De enkele werkweigering, wat daar verder van zij, was voor Maltha kennelijk geen reden om tot ontslag op staande voet over te gaan. Van een rechtsgeldig ontslag wegens een dringende reden als bedoeld in de Wet is derhalve geen sprake.
4.9.2. Maltha heeft voorts aan het ontslag ten grondslag gelegd dat [gedaagde] het concurrentieverbod heeft overtreden door zelfstandig bijlessen aan te bieden via haar advertentie op websites. Ook dit levert evenwel geen dringende reden voor een ontslag op nu Maltha op die overtreding al had gereageerd en daarop een sanctie (het verbeurd zijn van boetes) heeft gesteld terwijl ook hier sprake is van een te groot tijdsverloop tussen de vaststelling van de overtreding van het beding en het ontslag.
4.9.3. Tot slot heeft Maltha als grond voor het ontslag op staande voet aangevoerd dat [gedaagde], ondanks de sommatie van Maltha van 16 februari 2011, heeft nagelaten de advertenties onmiddellijk van de websites te verwijderen. [gedaagde] heeft daartegenover aangevoerd dat zij wel degelijk opdracht heeft gegeven om die advertenties te verwijderen, maar dat het daarna nog geruime tijd heeft geduurd voordat dit effect heeft. Dat [gedaagde] onmiddellijk opdracht heeft gegeven tot het verwijderen van de advertenties is echter onvoldoende door [gedaagde] onderbouwd. Zij kon ter zitting op vragen van de kantonrechter immers niet duidelijk maken wanneer zij die opdracht had verstrekt. De kantonrechter gaat er dan ook voor de beoordeling van deze ontslaggrond van uit dat [gedaagde] niet onmiddellijk heeft voldaan aan de sommatie van Maltha. Toch vormt ook dit gegeven op zichzelf onvoldoende grond om te concluderen dat daarmee aan Maltha een dringende reden is gegeven voor het ontslag op staande voet op 28 februari 2011. Daarvoor is redengevend dat Maltha al een sanctie had gesteld op het handhaven van de advertenties door aanspraak te maken op de verschuldigde boete voor iedere dag dat de overtreding voortduurt. Daarbij komt dat [gedaagde] op 28 februari 2011 al veertien dagen nalatig was om aan de sommatie van Maltha te voldoen, terwijl dat voor Maltha nog geen reden was om tot ontslag op staande voet over te gaan. Het moment, waarop voor Maltha het omslagpunt komt, is daarmee nogal willekeurig en niet goed vooraf in te schatten. In dit verband is ook van belang dat Maltha in dezelfde brief van 28 februari 2011 aan [gedaagde] nog een laatste termijn tot 1 maart 2011 heeft gegeven. Het had in deze situatie dan ook voor de hand gelegen dat Maltha aan [gedaagde] duidelijk maakt dat wat haar betreft de grens is bereikt met de mededeling dat ontslag zal volgen indien de advertenties niet uiterlijk 1 maart 2011 zijn verwijderd. Bijkomende omstandigheden die een ontslag op staande voet op 28 februari 2011 alsnog rechtvaardigen zijn niet of onvoldoende door Maltha gesteld. Maltha heeft weliswaar bij dagvaarding aangevoerd dat [gedaagde] zou hebben geweigerd om de advertenties te verwijderen, maar dit is verder tegenover de betwisting daarvan door [gedaagde] niet feitelijk onderbouwd. Van een door [gedaagde] uitgesproken weigering is ook niet gebleken.
4.9.4. Maltha heeft nog betoogd dat de hiervoor in de overwegingen 4.9.1 - 4.9.3 besproken gronden in onderling verband beschouwd een dringende reden opleveren voor het aan [gedaagde] verleende ontslag op staande voet. Dit standpunt wordt echter als onvoldoende onderbouwd verworpen.
4.10. De slotsom is, dat voor het door Maltha verleende ontslag op staande voet geen dringende reden aanwezig was. Op grond van het bepaalde in artikel 7:677 lid 1 BW maakt deze opzegging van de arbeidsovereenkomst Maltha schadeplichtig jegens [gedaagde]. De vordering van [gedaagde] tot betaling van de ingevolge artikel 7:677 lid 4 in verbinding met artikel 7:680 BW verschuldigde schadevergoeding zal hierna worden toegewezen tot het door [gedaagde] berekende bedrag van € 1.021,68 nu Maltha de berekening van dat bedrag op zich niet heeft bestreden en de kantonrechter geen reden heeft om anders te beslissen.
4.11. Nu Maltha als gevolg van de opzegging schadeplichtig is, kan zij tevens geen rechten ontlenen aan het in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding voor zover dat ziet op de periode na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dit volgt uit artikel 7:653 lid 3 BW. De vordering to verklaring van recht als geformuleerd onder II zal derhalve worden toegewezen.
4.12. De vordering tot verklaring van recht als geformuleerd onder I wordt evenwel afgewezen, nu het concurrentiebeding Maltha belet om tijdens het dienstverband in privé tegen betaling bijles te geven en daarvoor advertenties te plaatsen.
4.13. [gedaagde] heeft tot slot aanspraak gemaakt op betaling van achterstallig loon tot een bedrag van € 1.691,30. Maltha heeft daartegenover aan de hand van een urenstaat betoogd dat sprake is van achterstallig salaris tot een bedrag van € 841,15 tot en met januari 2011. Het had vervolgens op de weg van [gedaagde] gelegen om aan de hand van haar eigen urenadministratie aan te geven waar de verschillen zitten. Nu zij dit heeft nagelaten wordt haar vordering voor zover deze ziet op een bedrag hoger dan € 841,15 over de periode tot en met januari 2011 als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Maltha heeft geen verklaring gegeven voor het uitblijven van die betaling, zodat de gevorderde betaling van de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW over het bedrag van € 841,15 wordt toegewezen.
4.14. Maltha heeft de gevorderde betaling van salaris over de maand februari 2011 en van de vergoeding van reiskosten over de maanden augustus 2010, januari 2011 en februari 2011 bestreden met het verweer dat de daarvoor vereiste gespecificeerde maandelijkse opgave door [gedaagde] ontbreekt.
4.14.1. De kantonrechter stelt vast dat de salarisvordering van [gedaagde] over de maand februari 2011 is omschreven als “24 uur te weinig” en kennelijk ziet op het variabele aantal uren dat [gedaagde] in die maand heeft gewerkt boven het overeengekomen minimum van 10 uren. [gedaagde] heeft niet bestreden dat uitbetaling van dat salaris plaatsvindt nadat zij een gespecificeerde opgave van de door haar in die maand gewerkte uren heeft ingediend en dat die opgave (nog) niet is verstrekt. Uit de stelling van [gedaagde] dat “de officiële administratie” in het bezit van Maltha is, volgt niet dat [gedaagde] haar specificatie heeft ingediend. Nu die specificatie ook niet in dit geding is overgelegd (terwijl [gedaagde] wel in staat is te berekenen dat het om 24 uren zou gaan), is de betreffende vordering niet opeisbaar en wordt deze afgewezen.
4.14.2. [gedaagde] heeft niet bestreden dat zij aanspraak heeft op vergoeding van reiskosten volgens de door Maltha overgelegde “Regeling Reiskosten en Reistijd” en dat zij op grond van die regeling eerst aanspraak heeft op vergoeding na overhandiging van “bonnen” aan Maltha en dat zij die bonnen met betrekking tot de door haar genoemde maanden niet bij Maltha heeft ingediend. [gedaagde] heeft met het oog op de comparitie nog wel kopieën toegezonden van “diverse bonnetjes terzake de reiskosten in februari 2001” met de opmerking dat die “desgewenst kunnen worden besproken”, maar daaruit blijkt niet dat het gaat om bonnen die bij Maltha zijn ingediend. Van een duidelijke bedoeling van [gedaagde] om op deze wijze de bonnen alsnog bij Maltha in te dienen, is geen sprake en dit is ook niet ter comparitie besproken. Hieruit volgt dat ook de vordering voor de reiskosten nog niet opeisbaar is, zodat deze wordt afgewezen. De vordering tot vergoeding van wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum waarop het loon in dit geding is gevorderd (18 mei 2011) nu [gedaagde] geen ingangsdatum voor die berekening heeft genoemd.
4.15. De vorderingen van [gedaagde] worden toegewezen als na te melden. Maltha wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in reconventie aan de zijde van [gedaagde] gevallen:
- salaris gemachtigde € 150,00 (2 punten x tarief x 50% € 150,00)
Totaal € 150,00
5. De beslissing
De kantonrechter:
in conventie
5.1. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Maltha van een bedrag van € 1.500,-;
5.2. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Maltha, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 660,31 waarvan € 300,- aan salaris gemachtigde;
5.3. wijst af het meer of anders gevorderde;
5.4. verklaart dit vonnis voor wat de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
in reconventie
5.5. verklaart van recht dat sprake is van een onregelmatige en daardoor schadeplichtige opzegging van de arbeidsovereenkomst door Maltha, zodat Maltha geen rechten kan ontlenen aan het in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst voor de periode na de beëindiging daarvan opgenomen concurrentiebeding;
5.6. veroordeelt Maltha tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 841,15 vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente over € 841,15 berekend vanaf 18 mei 2011 tot de dag der betaling;
5.7. veroordeelt Maltha tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 1.021,68;
5.8. veroordeelt Maltha tot betaling van de proceskosten in reconventie aan de zijde van [gedaagde], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 150,00 aan salaris gemachtigde;
5.9. wijst af het meer of anders gevorderde;
5.10. verklaart dit vonnis voor wat de veroordelingen onder 5.6, 5.7 en 5.8 betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 september 2011.