ECLI:NL:RBUTR:2011:BT2877

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 11-628
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwangsom opgelegd wegens niet-nakoming van bestuursrechtelijke uitspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 22 september 2011 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, dat op 25 januari 2011 het bezwaar gegrond verklaarde. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak van 11 juli 2011 verweerder de gelegenheid gegeven om een gebrek in de besluitvorming te herstellen, maar verweerder heeft deze termijn ongebruikt laten verstrijken. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd was met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van de eerdere tussenuitspraak.

Daarnaast heeft de rechtbank een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag voor elke dag dat verweerder de termijn overschrijdt, met een maximum van € 10.000,-. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.748,- en het door eiseres betaalde griffierecht van € 152,- aan haar vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. T. Pavicevic en mr. W. Altenaar, en is openbaar uitgesproken op 22 september 2011.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 11/628
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. R.Th. Kirpestein, werkzaam bij Arag Rechtsbijstand,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, verweerder,
gemachtigden: E. Kemperman en M. Ferier, beiden werkzaam bij de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
Als belanghebbende heeft aan het geding deelgenomen: [vergunninghouder], te [woonplaats] (hierna: vergunninghouder).
Inleiding
1.1 Bij besluit van 25 maart 2010 heeft verweerder aan vergunninghouder een reguliere bouwvergunning voor het gedeeltelijk veranderen van het winkelpand op het perceel [adres] te [woonplaats] verleend. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 25 januari 2011 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van 11 juli 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is verschenen vergunninghouder.
1.3 Op 11 juli 2011 heeft de rechtbank een mondelinge tussenuitspraak gedaan in het beroep. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om het door de rechtbank geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
1.4 Verweerder heeft de hiervoor bij tussenuitspraak gestelde termijn ongebruikt laten verstrijken.
Overwegingen
2.1 De rechtbank ziet met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) af van een nader onderzoek ter zitting, nu de zaak al eens ter zitting is behandeld en verweerder de termijn waar binnen hij het gebrek kon herstellen ongebruikt heeft doen verstrijken. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 20 september 2011 gesloten.
2.2 In haar mondelinge tussenuitspraak van 11 juli 2011 heeft de rechtbank overwogen - kort gezegd - dat het bestreden besluit geen besluit is dat strekt tot de aanvraag van de bouwvergunning, maar slechts een dergelijk besluit in het vooruitzicht stelt. Dit strookt niet met artikel 7:11 van de Awb. Dit artikel brengt met zich dat als het bestuursorgaan op grond van de heroverweging van een besluit tot toekenning van een bouwvergunning, alsnog tot het oordeel komt dat deze vergunning moet worden geweigerd, dat besluit herroept en gelijktijdig een besluit strekkende tot weigering van de bouwvergunning neemt. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 maart 2005, LJN: AS8404, dat niet kan worden volstaan met het in het vooruitzicht stellen van het nemen van een nader besluit, nadat nader (brandveiligheids)onderzoek heeft plaatsgevonden.
2.3 Verder heeft de rechtbank bij haar tussenuitspraak verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal van de mondelinge tussenuitspraak het gebrek in de besluitvorming te herstellen, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen, dan wel om binnen twee weken na bedoelde verzending te laten weten dat van deze mogelijkheid geen gebruik wordt gemaakt.
2.4 De rechtbank stelt vast dat het proces-verbaal van de mondelinge tussenuitspraak op 14 juli 2011 is verzonden. Dit betekent dat de termijn waar binnen verweerder in de gelegenheid is gesteld om het gebrek in de besluitvorming te herstellen, eindigde op 25 augustus 2011. Voorts constateert de rechtbank dat verweerder deze termijn ongebruikt heeft laten verstrijken.
2.5 Op 5 september 2011 heeft de griffier van de rechtbank telefonisch contact opgenomen met de heer [A], werkzaam bij verweerder (hierna: [A]). [A] heeft tijdens dit gesprek desgevraagd toegezegd 6 september 2011 telefonisch contact op te nemen met de rechtbank teneinde haar te informeren over de huidige stand van zaken. Na het uitblijven van dit contact heeft de rechtbank bij brief van 7 september 2011 verweerder verzocht haar vóór 19 september 2011 te informeren over de stand van zaken. De rechtbank constateert dat verweerder geen gehoor heeft gegeven aan dit verzoek.
2.6 Nu verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid het geconstateerde gebrek te herstellen zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:11 van de Awb.
Vanwege het nader (brandveiligheids)onderzoek dat verweerder moet verrichten ziet de rechtbank geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien en het geschil definitief te beslechten. De rechtbank zal dan ook verweerder opdragen binnen - gelet op de reeds eerder gegeven termijn - vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met in achtneming van hetgeen in de tussenuitspraak van 11 juli 2011 en deze uitspraak is overwogen.
2.7 Gezien de gang van zaken, namelijk het ongebuikt laten verstrijken van de termijn en het tot tweemaal toe nalaten te reageren op verzoeken van de rechtbank om nadere informatie over de stand van zaken, ziet de rechtbank tevens aanleiding op grond van het bepaalde in artikel 8:72, zevende lid, van de Awb te bepalen dat verweerder aan eiseres een dwangsom ten bedrage van € 250,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 10.000,-. De rechtbank vreest anders, gezien het vorenstaande, dat verweerder voor onbepaalde tijd geen gevolg geeft aan haar uitspraak.
2.8 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb, in samenhang met artikel 7:15 van de Awb, te veroordelen in de proceskosten die eiseres in bezwaar en in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 437,-) als kosten voor verleende rechtsbijstand. Tevens moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 152,- aan haar vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres te nemen, met inachtneming van hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak van 11 ju1i 2011 en deze uitspraak;
3.4 bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom verbeurt ten bedrage van € 250,- voor elke dag dat de onder 3.3 bepaalde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 10.000,-;
3.5 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van
€ 1.748,-, te betalen aan eiseres;
3.6 bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,- aan haar vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T. Pavicevic, als rechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2011.
De griffier: De rechter:
mr. W. Altenaar mr. T. Pavicevic
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.