parketnummer: 16/604057-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 september 2011
[verdachte],
geboren op [1961] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2011. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. F.J.M. Drykoningen, advocaat te Eindhoven.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de standpunten door de raadsman van verdachte en door verdachte zelf naar voren gebracht.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zijn ex-vriendin heeft aangerand.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd, dat verdachte geen opzet heeft gehad op het ontuchtige van de handelingen, zodat er van een aanranding in strafrechtelijke zin geen sprake is geweest. Het ging verdachte in de opvatting van de verdediging niet om de seks, maar om het herstellen van de relatie met aangeefster. Dit dient volgens de verdediging ertoe te leiden dat verdachte wordt vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Gebezigde bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Het proces-verbaal van aangifte, opgenomen op pagina 29-40 van het proces-verbaal dossiernummer PL0981/10-000702, van politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 100, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van [benadeelde]:
(pagina 29) pleegpaats: Maarn, [adres]. Pleegdatum: 18 maart 2011.
(pagina 35) Op het moment dat ik de meisjes weer wilde gaan ophalen was [verdachte] er opeens. Ik ben toen naar buiten gegaan en naar [verdachte] gelopen. Ik heb toen gezegd dat we dit niet hadden afgesproken en dat hij weg moest gaan. Ik wilde hem bij het hek houden, maar hij duwde mij opzij en ging via de tuin de woonkamer binnen. Ik heb toen nogmaals tegen [verdachte] gezegd dat hij weg moest gaan en dat ook ik ging. Ik liep toen de tuin in en toen zei hij: “Oh, dan ga ik wel met je mee naar het zwembad om die meiden op te halen.” Dat wilde ik al helemaal niet. Ik hield mij toen in met lopen en zei nogmaals dat hij weg moest gaan, met de trein terug. Hij zette mij toen klem tegen de achterkant van de schuur waar de kliko’s staan. Ik heb meerdere malen geschreeuwd dat hij weg moest gaan. Hij wilde mij zoenen en ik heb heel hard geroepen dat ik dat niet wilde en “nee” geschreeuwd. Achter de schuur zette hij mij klem tegen de kliko’s aan en zette zijn voeten open tegen mijn voeten aan. Zijn knieën tegen mijn knieën en mijn armen op mijn rug. Dit deed hij met zijn armen. Hij drukte zijn lijf tegen mijn lijf aan, waardoor ik dus echt klem zat tegen de kliko aan. Ik kreeg toen zijn hand onder mijn kleren.
(pagina 36) Ook gingen zijn handen in mijn spijkerbroek op mijn billen. Hij had zijn hand over mijn onderbroek heen. Ook ging hij met zijn hand over mijn kruis over mijn spijkerbroek. Mijn handen waren niet vrij om hem weg te duwen. Die zaten klem bij de kliko. Hij ging met zijn hand onder mijn t-shirt en wreef over mijn bh. Ik weet zeker dat hij mij met één hand aan het betasten was. Ik voelde dat hij zijn onderlichaam tegen mij aandrukte. En toen ging hij mij ook heel erg zoenen met zijn tong.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 74-77 van het proces-verbaal dossiernummer PL0981/10-000702, van politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 100, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van voornoemde [getuige]:
(pagina 74) [benadeelde] heeft aangifte gedaan vanwege aanranding. Ik heb gezien dat zij (de rechtbank begrijpt: aangeefster) bij ons achter hardhandig werd aangepakt door haar inmiddels ex. Ik zag dat hij haar hardhandig vastpakte en zij zich lostrok en ik hoorde haar zeggen: “dat wil ik niet.” Ik zag [benadeelde] en [verdachte] bij hun klikobakken. Ik kwam vanuit mijn tuin en zag rechts van mij [benadeelde] op haar rug, ik zag [verdachte] tegenover haar staan en zag dat hij haar met zijn handen bij haar bovenarmen vast had. Ik zag dat [benadeelde] haar armen losrukte. Ik hoorde haar op dat moment met stemverheffing zeggen: “dit wil ik niet”.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 13 september 2011, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Ik heb haar een tongzoen gegeven. Ik heb mijn hand op haar blouse gelegd, of in haar jasje gestoken. Ik heb mijn hand op haar kruis gelegd. Ik heb het haar betasten ervaren als iets wat niet de norm was. Ik vond dat het niet kon, maar ik moest het proberen omdat zij totaal niet spoorde.
4.3.2 Bewijsoverwegingen
Op basis van de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen kan feitelijk worden bewezen dat verdachte de hem verweten gedragingen heeft begaan. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de door aangeefster genoemde handelingen, die door verdachte niet zijn ontkend, ontuchtige handelingen betreffen; verdachte heeft verklaard hiertoe niet de bedoeling te hebben gehad.
Onder ontuchtige handelingen verstaat de rechtbank, naar vaste jurisprudentie, handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Of de handelingen als ontuchtig moeten worden aangemerkt, is afhankelijk van de omstandigheden waaronder die handelingen zijn verricht.
De rechtbank is van oordeel dat de handelingen in de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden ontuchtige handelingen zijn als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Uit de verklaringen van zowel aangeefster als verdachte en van een getuige, blijkt dat hiervan sprake was. Aangeefster heeft verklaard – kort gezegd – dat zij de handelingen van verdachte niet wilde. De getuige [getuige] heeft verdachte aangeefster hardhandig zien vastpakken en aangeefster horen zeggen: “dat wil ik niet.” Verdachte heeft zelf verklaard, dat [benadeelde] gezegd had dat ze een bezinningsperiode wilde en dat er van die periode op zijn verjaardag, 18 maart 2009 vier en een halve week om was, en dat hij wist dat hij niet welkom was en toch naar haar toe is gegaan. Hij verklaart verder dat hij het betasten van aangeefster heeft ervaren als iets wat niet de norm was en iets waarvan hij vond dat het niet kon.
Gelet op deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat de seksuele handelingen van verdachte niet kunnen worden gezien als algemeen sociaal ethisch aanvaard. In onze samenleving wordt het als ontoelaatbaar gezien, dat een persoon tegen de wil van de ander deze seksueel benadert. Dat is de norm en de door verdachte verrichte seksueel geladen handelingen strijden daarmee. De handeling is daarom ontuchtig. Dat verdachte, gebaseerd op eerdere ervaringen met aangeefster gedurende hun relatie, de bedoeling had aangeefster, zoals hij heeft verklaard: “weer in de normaalstand te krijgen” en aldus voor zich terug te winnen, doet daaraan niet af en neemt het opzet op het ontuchtige van de handelingen niet weg.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 18 maart 2009 te Maarn, gemeente Utrechtse Heuvelrug, door een feitelijkheid [benadeelde] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte
- zijn tong in de mond van die [benadeelde] geduwd/gebracht en
- de borsten van die [benadeelde] gestreeld/gewreven/betast en
- de billen en kruis/schaamstreek van die [benadeelde] gestreeld/gewreven/betast
bestaande die feitelijkheid uit het (onverhoeds) klemzetten en vastpakken en vasthouden en omarmen van die [benadeelde] en het met zijn lichaam tegen het lichaam van [benadeelde] aan gaan staan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman voert primair aan dat verdachte vrijgesproken dient te worden. Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, verzoekt de raadsman subsidiair om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, die zich kenmerken door grote psychische en sociale schade, en verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het strafbare feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en ook met de persoon van verdachte zoals uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het hierna te noemen rapport is gebleken. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie met betrekking tot verdachte d.d. 18 augustus 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
In een poging, naar hij heeft verklaard, hun relatie te herstellen, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan aanranding van zijn ex-vriendin, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is omschreven.
Strafbare feiten zoals door verdachte gepleegd, leveren onrust in de samenleving op, niet in de laatste plaats vanwege de psychische schade die aan de slachtoffers kan worden toegebracht.
De rechtbank heeft kennis genomen van een met betrekking tot verdachte door het Leger des Heils opgemaakt reclasseringsadvies. Daaruit blijkt het recidiverisico als laag wordt ingeschat, omdat verdachte de gevolgen van dit delict duidelijk heeft gevoeld. Geadviseerd wordt verdachte een werkstraf op te leggen; bijzondere voorwaarden worden niet geadviseerd.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van een door de verdediging ingebrachte brief van drs. F.M. Hoogwegt, klinisch psycholoog-psychotherapeut, waaruit blijkt dat verdachte zich onder behandeling heeft laten stellen teneinde emotioneel los te komen van de relatie die hij met zijn ex-vriendin heeft gehad.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank laten meewegen dat verdachte lang heeft moeten wachten op de behandeling van de zaak ter terechtzitting.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank een lagere werkstraf op zijn plaats dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank komt tot de conclusie dat kan worden volstaan met een werkstraf van 60 uur subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 2.690,00.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 200,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de gestelde schade onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor het resterende deel van het gevorderde bedrag niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 24c, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5.1 genoemde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 200,00, ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 18 maart 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], € 200,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 4 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzitter, mr. J.M. Bruins en
mr. T. Reichardt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 september 2011.
Mr. Bruins en mr. Reichardt zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.