ECLI:NL:RBUTR:2011:BT2857
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot opheffing van recht van erfdienstbaarheid en wijziging naar recht van overpad
In deze zaak vordert eiseres, de eigenaresse van een perceel in Veenendaal, de opheffing van een recht van erfdienstbaarheid dat in 1968 is gevestigd ten behoeve van een kleiner perceel dat nu onderdeel uitmaakt van een appartementencomplex. Eiseres stelt dat het gebruik van de toegangsweg door de leden van de Vereniging van Eigenaren (VvE) onrechtmatig is, omdat de erfdienstbaarheid niet geldt voor het grotere perceel dat nu is ontstaan. Subsidiair vordert zij een wijziging van de erfdienstbaarheid naar een recht van overpad, met een vergoeding voor het gebruik van de weg.
De rechtbank oordeelt dat de primaire vordering van eiseres tot opheffing van de erfdienstbaarheid wordt afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de erfdienstbaarheid niet kan worden opgeheven, ook niet na kadastrale herindeling. De rechtbank wijst erop dat de rechten uit de erfdienstbaarheid onverkort blijven gelden, en dat eiseres moet dulden dat de leden van de VvE de uitweg gebruiken. De rechtbank concludeert dat de intensivering van het gebruik van de toegangsweg door de VvE aanmerkelijk is toegenomen door de bouw van het appartementencomplex, wat kwalificeert als een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 5:78 BW.
De subsidiaire vordering van eiseres, die neerkomt op een wijziging van de erfdienstbaarheid zodat de VvE een retributie voor het gebruik van de uitweg dient te betalen, wordt toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat een vergoeding voor het gebruik van de uitweg op zijn plaats is, gezien de toegenomen frequentie van gebruik door de leden van de VvE. De zaak wordt verwezen naar de rol voor akte uitlating aan de zijde van beide partijen, en verdere beslissingen worden aangehouden.