ECLI:NL:RBUTR:2011:BT2438

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-710672-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van XTC-pillen, amfetamine en GHB

Op 24 juni 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid drugs, waaronder XTC-pillen, amfetamine en GHB. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 december 2010 tot en met 6 maart 2011 opzettelijk 260 pillen en 15,74 gram MDMA (XTC) en een hoeveelheid amfetamine aanwezig heeft gehad. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldiging van het verkopen van GHB, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs achtte voor deze aantijging. De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte had een aanzienlijke hoeveelheid drugs in zijn bezit, wat duidt op een mogelijke intentie om deze niet alleen voor eigen gebruik te hebben, maar ook voor anderen. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 47 dagen opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is er een werkstraf van 100 uren opgelegd, waarvan 60 uren voorwaardelijk zijn met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan een gedragsinterventie en urinecontroles, om de verdachte te ondersteunen bij het naleven van de voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/710672-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 juni 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1980] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsvrouw mr. M.S.L. Leeflang, advocaat te Amsterdam
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 juni 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. in de periode 1 december 2010 tot en met 6 maart 2011 opzettelijk XTC en/of amfetamine en/of heroïne heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
2. in de periode 1 januari 2011 tot en met 6 maart 2011 opzettelijk GHB heeft verkocht, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het gestelde ten aanzien van de heroïne. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk GHB aanwezig heeft gehad.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank met betrekking tot feit 1 uitsluitend tot een bewezenverklaring kan komen van het opzettelijk aanwezig hebben van XTC en amfetamine.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is de verdediging met de officier van justitie van mening dat alleen wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte opzettelijk GHB aanwezig heeft gehad.
Voor het verkopen en verstrekken van drugs bevat het dossier naar de mening van de verdediging behalve de verklaring van verdachte bij de politie geen aanwijzingen. Ten aanzien van de verklaring die verdachte op 6 maart 2011 bij de politie heeft afgelegd, heeft verdachte ter terechtzitting van 10 juni 2011 verklaard dat die verklaring onder invloed en onder de indruk van de omstandigheden is afgelegd. Verdachte heeft verklaard niet bij de verklaring van 6 maart 2011 te blijven. Voorts heeft de verdediging betoogd dat het onderzoek naar de laptop en de mobiele telefoon van verdachte blijkbaar niets heeft opgeleverd. De verdediging is derhalve van mening dat het dossier geen indicatie bevat voor een dealerschap van verdachte.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode 1 december 2010 tot en met 6 maart 2011 opzettelijk XTC en amfetamine aanwezig heeft gehad, op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaringen van verdachte ;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] ;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 maart 2011 ;
- het proces-verbaal van bevindingen, betreffende de doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres] te Utrecht ;
- het proces-verbaal Opiumwet ;
- het NFI-rapport d.d. 19 mei 2011 ;
- het NFI-rapport d.d. 25 mei 2011 .
Uit het NFI-rapport van 25 mei 2011 blijkt dat de 16,5 gram crèmekleurige poeder met SIN-nummer AADG2638 NL negatief is getest, zodat verdachte wordt vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van 16,5 gram heroïne.
Voor het verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van drugs acht de rechtbank onvoldoende bewijs voorhanden, zodat verdachte ook daarvan wordt vrijgesproken.
Het bewijs ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode 1 januari 2011 tot en met 6 maart 2011 opzettelijk GHB aanwezig heeft gehad, op grond van de bewijsmiddelen als hiervoor genoemd.
Voor het opzettelijk verkopen van GHB acht de rechtbank onvoldoende bewijs voorhanden, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 01 december 2010 tot en met 06 maart 2011 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- 260 pillen en 15,74 gram MDMA (XTC) en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde MDMA en amfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
in de periode van 01 januari 2011 tot en met 06 maart 2011 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad 814,42 gram en 69,32 gram en 21,53 gram Gamma-Hydroxy-Butyrate (GHB), zijnde GHB een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
1. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen
- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 46 dagen, met aftrek;
- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden als genoemd in het reclasseringsadvies van 27 april 2011.
- een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 100 uren, bij niet voldoen te vervangen door 50 dagen hechtenis.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte na de schorsing van de voorlopige hechtenis onmiddellijk aan de slag is gegaan met de leefstijltraining en dat zij inmiddels ook psychotherapie volgt. Daarnaast is er tweemaal per week sprake van urinecontrole.
Verdachte is thans nog parttime aan het werk maar verwacht met ingang van het nieuwe studiejaar weer fulltime aan de slag te gaan.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij het opleggen van een werkstraf rekening te houden met bovengenoemde verplichtingen van verdachte.
De verdediging kan instemmen met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. Een voorwaardelijke gevangenisstraf als is geëist door de officier van justitie, acht de verdediging een veel te zware straf voor het aanwezig hebben van drugs. Voorts stelt de verdediging voor om niet een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 100 uren op te leggen maar deze werkstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden als genoemd in het reclasseringsadvies van 27 april 2011.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de strafbare feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals door de persoon zoals uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het na te noemen rapport is gebleken. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie met betrekking tot verdachte d.d. 8 maart 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Voor wat betreft de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid XTC-pillen, amfetamine en GHB. Het aanwezig hebben van een dergelijk grote hoeveelheid drugs is naar het oordeel van de rechtbank een aanwijzing dat verdachte niet alleen voor eigen gebruik maar ook voor anderen drugs in voorraad had.
Het gebruik van deze drugs brengt gezondheidsrisico's mee zoals de mogelijkheid van blijvende schade aan het centrale zenuwstelsel.
De bewezen verklaarde feiten zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook ernstige feiten.
De rechtbank heeft kennis genomen van het over verdachte opgemaakte rapport van Reclassering Nederland, adviesunit Utrecht, d.d. 27 april 2011. In dit rapport wordt opgemerkt dat op grond van het recidiverisico, de criminogene factoren en de interventies in het verleden, toezicht door de reclassering geïndiceerd is met (gedrags-) interventie(s) en/of behandelingen.
Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij de volgende bijzondere voorwaarden worden geadviseerd: een meldingsgebod bij Centrum Maliebaan, deelname aan een gedragsinterventie (leefstijltraining), een behandelverplichting bij Centrum Maliebaan en tweemaal per week verplichte urinecontroles.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor na te melden duur op zijn plaats. De rechtbank zal bepalen dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.
Voorts zal de rechtbank verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf opleggen voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis. Anders dan de raadsvrouwe heeft bepleit acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijk gedeelte van de werkstraf passend en geboden gelet op de hoeveelheid drugs die bij verdachte is aangetroffen.
Met het voorwaardelijk deel van de straf wordt mede beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Bovendien maakt deze begeleiding door de reclassering mogelijk, hetgeen de rechtbank noodzakelijk acht, inclusief de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan. De rechtbank vindt hiervoor aanleiding in de omstandigheid, dat zij - anders dan de officier van justitie - het verstrekken en verkopen van drugs niet bewezen heeft geacht.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 47 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt
- dat verdachte zich binnen zeven dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis moet melden bij de Justitiële Verslavingszorg Centrum Maliebaan, Tolsteegsingel 2a te Utrecht en zich moet blijven melden zo frequent als Centrum Maliebaan dit nodig acht;
- dat verdachte een leefstijltraining moet volgen;
- dat verdachte zich moet laten behandelen bij Centrum Maliebaan;
- dat verdachte twee maal per week urinecontroles moet ondergaan;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 24 juni 2011.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aksu, voorzitter, mr. M.C. Oostendorp en mr. P.W.G. de Beer, rechters, in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 juni 2011.