ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1970

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
19 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16.600525-11 en 16.026825-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel opgelegd na bedreiging met zware mishandeling

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 19 september 2011, is de verdachte vrijgesproken van hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De rechtbank concludeert echter dat er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. De zaak betreft een bedreiging met zware mishandeling die plaatsvond op 24 mei 2011, waarbij de verdachte de aangever bedreigde met geweld. De rechtbank heeft de getuigenverklaring van een getuige, die in het Engels was gehoord zonder tolk, als betrouwbaar beoordeeld, omdat de getuige goed Engels sprak en de verbalisanten haar vragen correct hebben begrepen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk dreigend gedrag vertoonde en daarbij bedreigende woorden uitsprak. De officier van justitie heeft een ISD-maatregel gevorderd, en de verdediging heeft verzocht om deze af te wijzen, onder andere omdat de verdachte niet gemotiveerd was voor behandeling. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de veiligheid van personen het opleggen van de ISD-maatregel eist, gezien de ernst van het feit en de recidivekans van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, omdat de ISD-maatregel werd opgelegd. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 38m, 38n en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16.600525-11 en 16.026825-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 september 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1969] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
gedetineerd voor deze zaak te Amsterdam PPC,
raadsvrouw: mr. A.C. van der Hulst, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 5 september 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 24 mei 2011 [aangever] heeft bedreigd.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [aangever] heeft bedreigd. Hij baseert zich daarbij op de aangifte van [aangever] en de getuigenverklaring van [getuige].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de getuigenverklaring van [getuige] moet worden uitgesloten van het bewijs. In strijd met de Wet beëdigde tolken en vertalers is zij niet met behulp van een tolk gehoord. Uit het proces-verbaal van verhoor blijkt namelijk dat zij in het Engels is gehoord. Dit betekent dat de betrouwbaarheid van haar verklaring niet kan worden getoetst en dat om die reden haar verklaring niet gebruikt kan worden, aldus de raadsvrouw. Omdat een veroordeling niet kan plaatsvinden op basis van één verklaring, in dit geval de aangifte, dient verdachte te worden vrijgesproken. De raadsvrouw voert aan dat indien de verklaring van [getuige] wel gebruikt wordt voor het bewijs, nog steeds geen bewezenverklaring kan volgen, omdat beide bewijsmiddelen uit dezelfde bron komen. Omdat [getuige] verdachte niet kon verstaan, moet zij de inhoud van haar verklaring wel hebben gebaseerd op de verklaring van aangever. De raadsvrouw concludeert tot vrijspraak.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 24 mei 2011 doet [aangever] aangifte van bedreiging door zijn buurman, verdachte, gepleegd op diezelfde dag in Utrecht. Toen hij die dag thuiskwam, kwam verdachte naar hem toe kwam lopen en versperde hem de weg naar zijn kamer. Verdachte kwam voor hem staan, met zijn hoofd op vijf centimeter afstand van het hoofd van aangever en maakte met zijn armen wild zwaaiende bewegingen. Aangever was bang dat verdachte hem wat aan zou doen en slaagde erin om zich langs hem te wringen. Verdachte liep achter hem aan en ging in de deuropening van aangevers kamer staan, op enkele centimeters afstand van verdachte, sloeg met zijn armen om zich heen, vlak langs aangevers hoofd en aangever hoorde hem zeggen: “Kom, we gaan vechten, ik sla je in elkaar” en “Ik maak je helemaal kapot”. Aangevers vriendin kon niet verstaan wat er precies gezegd werd, maar zag dat het gesprek tussen verdachte en aangever op luide, bijna schreeuwende toon werd gevoerd. Verdachte was met zijn armen aan het zwaaien en maakte zich groot. Ze zag ook dat verdachte heel erg dicht bij aangever ging staan.
Aanvullende bewijsoverweging
Anders dan door de verdediging is aangevoerd volgt uit artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers niet dat bij het horen van een getuige in een andere taal, een tolk moet worden ingeschakeld.
Aangevers vriendin, getuige [getuige], heeft verklaard dat zij van Litouwse afkomst is en niet heel goed Nederlands spreekt. Om die reden -zo verklaart zij in haar eerste verhoor bij de politie- heeft zij de bewoordingen van het gesprek niet kunnen verstaan. Wel spreekt zij goed Engels. Zij is door de politie tweemaal als getuige gehoord in de Engelse taal, zonder bijstand van een tolk. Zowel verbalisant [verbalisant 1] die haar op 24 mei 2011 heeft gehoord, als verbalisant [verbalisant 2] die haar op 26 mei 2011 heeft gehoord, verklaart op ambtseed dat de getuige en hijzelf de Engelse taal spreken en begrijpen. De rechtbank is dan ook van mening dat er vanuit kan worden gegaan dat de getuige heeft verstaan en begrepen wat de verbalisanten haar hebben gevraagd en dat de verbalisanten ook hebben verstaan en begrepen wat de getuige heeft verklaard. De rechtbank ziet op die grond geen reden voor twijfel aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige] en voor uitsluiting van haar verklaring van het bewijs. Wel ziet de rechtbank reden om slechts dat deel van haar verklaring te gebruiken waarvan blijkt dat dit op haar eigen waarneming berust. Dat deel is hierboven weergegeven en ondersteunt de verklaring van aangever. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [aangever] heeft bedreigd.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 24 mei 2011 te Utrecht [aangever] heeft bedreigd met zware mishandeling,
immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk dreigend van zeer nabij wild zwaaiende bewegingen gemaakt naar en in de richting van voornoemde [aangever] en daarbij voornoemde [aangever] dreigend de woorden toegevoegd : "Kom, we gaan vechten" en "Ik sla je in elkaar" en "Ik maak je helemaal kapot".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Bedreiging met zware mishandeling
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht en op grond van de omtrent de persoon van verdachte uitgebrachte adviezen en het strafblad van verdachte, gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel).
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering tot de ISD-maatregel af te wijzen. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte slechts beperkt heeft meegewerkt aan het onderzoek en dat om die reden geen volledig beeld van verdachte is ontstaan, waardoor de conclusie uit de psychologische rapportage niet kan worden gebruikt. Bovendien is verdachte niet gemotiveerd voor een behandeling, met als gevolg dat de ISD-maatregel ook niet in een behandeling kan voorzien en daarom niet zal bijdragen aan de beëindiging van de recidive door verdachte. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om deze maatregel in voorwaardelijke zin op te leggen. De raadsvrouw heeft bovendien verzocht om bij de strafoplegging te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf of maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met het volgende:
- de inhoud van een voorlichtingsrapport d.d. 29 augustus 2011 betreffende de verdachte, van de Reclassering Nederland, unit Utrecht, opgemaakt door E.R. Jap-A-Joe, reclasseringswerker, met het advies dat indien verdachte schuldig wordt bevonden een ISD-maatregel moet worden opgelegd;
- de inhoud van een psychologisch rapport d.d. 9 augustus 2011 dat omtrent de persoon van verdachte is uitgebracht en waaruit blijkt dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het bewezenverklaarde feit, dat hij zelf niet in staat kan worden geacht om verandering aan te brengen in de bij hem geconstateerde psychische problematiek en dat de kans op herhaling als verhoogd moet worden ingeschat;
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 19 juli 2011, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig is veroordeeld voor misdrijven en dat hij in de periode van 5 jaren voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit diverse keren onherroepelijk is veroordeeld wegens misdrijven, laatstelijk op:
- 21 augustus 2009 tot 2 weken gevangenisstraf,
- 12 januari 2009 tot een geldboete van € 500,-- subsidiair 10 dagen hechtenis,
- 28 augustus 2008 tot 1 week gevangenisstraf.
Deze straffen zijn blijkens het uittreksel uit het justitieel documentatieregister ten uitvoer gelegd. Het hiervoor onder 4.4 bewezen verklaarde feit is nadien begaan.
Uit het voorgaande trekt de rechtbank de conclusie dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Het bewezen verklaarde feit is een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist en zal daarom de gevorderde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen. De rechtbank acht zich met hierboven vermelde rapportages voldoende voorgelicht omtrent de persoon van verdachte en is van oordeel dat de gevorderde maatregel noodzakelijk ter beveiliging van de maatschappij, ook indien verdachte een behandeling zou weigeren. Dat op dit moment een behandelplan ontbreekt, is het gevolg van de opstelling van verdachte en is geen beletsel voor het opleggen van de ISD-maatregel. Het is aan verdachte zelf gelegen of hij van zijn behandeling een succes zal maken.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat de officier van justitie binnen 9 maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis bericht over de noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de op te leggen maatregel.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft de vordering tenuitvoerlegging ter terechtzitting aangebracht. Deze vordering houdt in dat de voorwaardelijke straf van 1 week gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Utrecht op 28 juni 2010 ten uitvoer zal worden gelegd. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd de tenuitvoerlegging af te wijzen vanwege de door hem gevorderde ISD-maatregel.
Aangezien de rechtbank verdachte de ISD-maatregel zal opleggen, zal zij de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf afwijzen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n en 285 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Bedreiging met zware mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
- draagt de officier van justitie op om binnen 9 maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis te berichten over de noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van deze maatregel;
Vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 026825-10)
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 28 juni 2010 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.L. Schoenmakers, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. A. van Maanen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 september 2011.
Mr. M.H.L. Schoenmakers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.