ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1969

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16.6000575-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel van voorwaardelijke invrijheidstelling wegens noodzakelijke klinische behandeling

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 12 september 2011 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De officier van justitie had op 5 augustus 2011 een vordering ingediend, waarin werd gesteld dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde met 200 dagen moest worden uitgesteld. Dit verzoek was gebaseerd op het recidivegevaar en de noodzaak voor klinische behandeling, waar de veroordeelde niet aan wilde meewerken.

Tijdens de zitting op 5 september 2011 verklaarde de veroordeelde dat hij eerder afspraken had gemaakt over een behandeling, maar dat deze niet waren nagekomen. Hij gaf aan alleen bereid te zijn om mee te werken aan een behandeling als ook de oorzaken van zijn agressieproblematiek werden aangepakt, en dat hij dit op vrijwillige basis wilde doen. De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van de reclassering, waarin werd gesteld dat een klinische behandeling noodzakelijk was om het recidiverisico te beperken.

De rechtbank oordeelde dat, gezien de complexe problematiek van de veroordeelde en zijn weigering om mee te werken aan de voorgestelde behandeling, de voorwaardelijke invrijheidstelling met 200 dagen moest worden uitgesteld. De rechtbank liet de mogelijkheid open dat de veroordeelde op een later moment zou besluiten om wel mee te werken aan de behandeling. De beslissing is genomen op basis van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16.6000575-08
VI zaaknummer: 99-000007-34
beslissing van de rechtbank d.d. 12 september 2011 op de vordering van de officier van justitie tot uitstel of achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling
in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren op [1969] te [geboorteplaats],
gedetineerd voor deze zaak te P.I. Zwolle, PPC te Zwolle.
1 De procedure
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Utrecht op 20 november 2008 is veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft op 5 augustus 2011 een vordering ingediend tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals bedoeld in artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht. Deze vordering is op dezelfde dag door de griffie van de rechtbank ontvangen. De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde wordt uitgesteld voor de duur van 200 dagen. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het recidivegevaar groot is en dat voor inperking daarvan klinische opname en andere begeleiding noodzakelijk is, hetgeen veroordeelde weigert.
De vordering is behandeld op de terechtzitting van 5 september 2011, waar de veroordeelde heeft verklaard dat hij destijds met onder meer de officier van justitie afspraken gemaakt had over een te volgen behandeling, maar dat deze afspraken niet zijn nagekomen. De veroordeelde heeft verklaard dat hij alleen bereid is mee te werken aan een behandeling indien niet alleen de agressieproblematiek maar ook de oorzaken daarvan worden aangepakt. De veroordeelde heeft voorts verklaard dat hij een behandeling wil op vrijwillige basis en niet in een verplicht kader.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies d.d. 25 juli 2011 en de toelichting daarop van J. de Jong-Stoel, medewerker bij Reclassering Nederland.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 5 september 2011 de vordering gewijzigd in die zin dat de voormelde voorwaardelijke invrijheidstelling volledig achterwege dient te worden gelaten nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard niet mee te willen werken aan de voorgestelde behandeling, terwijl dit volgens de reclassering noodzakelijk is.
2 De beoordeling
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu deze tijdig is ingediend en de gronden bevat waarop deze vordering berust.
Uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de reclassering het noodzakelijk acht dat veroordeelde een klinische behandeling ondergaat, om een daadwerkelijke gedragsverandering in gang te zetten en het recidiverisico te beperken. Dit vanwege het feit dat criminogene factoren op meerdere leefgebieden van de veroordeelde in ernstige mate aanwezig zijn, de veroordeelde beschikt over een aanzienlijk delictverleden en er sprake is van psychiatrische en psychische problematiek bij de veroordeelde. Naar het oordeel van de reclassering zijn er op ambulante wijze onvoldoende mogelijkheden om daadwerkelijk gedragsverandering bij de veroordeelde in gang te zetten vanwege de complexe problematiek, denkpatronen en houding van de veroordeelde.
Veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet bereid is om mee te werken aan een klinische behandeling. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij zich realiseert dat zijn weigering om mee te werken ertoe kan leiden dat hij 200 dagen langer in detentie moet blijven.
Nu de reclassering aannemelijk heeft gemaakt dat een klinische behandeling noodzakelijk is en veroordeelde heeft verklaard hieraan niet te willen meewerken is de rechtbank van oordeel dat de voorwaardelijke invrijheidstelling uitgesteld dient te worden. De rechtbank zal beslissen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde uitgesteld wordt voor de duur van 200 dagen.
De rechtbank zal niet beslissen tot het volledig achterwege blijven van voorwaardelijke invrijheidstelling, omdat de rechtbank de mogelijkheid open laat dat veroordeelde op zijn beslissing om niet mee te werken terug zal komen en een dergelijke beslissing naar het oordeel van de rechtbank op dit moment dan ook te ver voert.
De rechtbank beslist, gelet op de artikelen 15, 15a, 15d, 15e en 15f van het Wetboek van Strafrecht, als volgt.
3 De beslissing.
De rechtbank beslist dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde uitgesteld wordt voor de duur van 200 dagen.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.P.G.L.M. Verbunt, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. R.P. den Otter, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.M. Scheffer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 september 2011.
Mr. Verbunt is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.