parketnummer: 16/601090-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 juli 2011
[verdachte],
geboren op [1964] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsvrouw mr. H.M. Mauritz, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen d.d. 8 februari 2011, 12 en 26 april 2011 en 13 juli 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
Primair:
- zich op 30 oktober 2010 te Hekendorp schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [aangever 1];
Subsidiair:
- zich op 30 oktober 2010 te Hekendorp schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met de dood, althans met zware mishandeling van [aangever 1] en [aangever 2];
Feit 2:
- zich op 24 juni 2010 te Oudewater schuldig heeft gemaakt aan vernieling van een band van een politieauto;
Feit 3:
- zich op 30 oktober 2010 te Oudewater schuldig heeft gemaakt aan het besturen van een personenauto, terwijl hij onder invloed was van amfetamine;
Feit 4:
- zich op 30 oktober 2010 te Oudewater schuldig heeft gemaakt aan het verlaten van de plaats van het ongeval;
Feit 5:
- zich op 30 oktober 2010 te Oudewater schuldig heeft gemaakt aan gevaarzetting in het verkeer.
3 De voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair, 2, 3, en 5 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden.
Ten aanzien van feit 1 primair verzoekt de officier van justitie verdachte vrij te spreken. De officier van justitie voert daartoe aan dat hij wel voldoende wettig bewijs aanwezig acht om tot een bewezenverklaring te komen, maar dat hij de overtuiging mist dat verdachte [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen.
Ten aanzien van feit 4 verzoekt de officier van justitie verdachte vrij te spreken. De officier van justitie stelt dat de geparkeerde auto die genoemd wordt in de aangifte van dit feit niet dezelfde auto betreft die door de politie wordt genoemd in het proces-verbaal van bevindingen. In het proces-verbaal van de politie wordt gesproken over een blauwe Volvo 440 met kenteken [kenteken] en in de aangifte wordt gesproken over een grijze Lancia Ypsilon met kenteken [kenteken]. De officier van justitie is van mening dat hier nader onderzoek naar verricht had moeten worden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten acht de raadsvrouw een bewezenverklaring mogelijk.
Feit 1:
Primair
De raadsvrouw verzoekt verdachte vrij te spreken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. De raadsvrouw voert daartoe aan dat er geen sprake is geweest van opzet, dan wel voorwaardelijk opzet op het feit door verdachte.
Subsidiair
De raadsvrouw verzoekt verdachte vrij te spreken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit. De raadsvrouw stelt dat verdachte niet bedreigend heeft willen zijn. De raadsvrouw meent dat verdachte juist een actieve handeling heeft verricht, door links langs het politievoertuig te sturen. De raadsvrouw betoogt dat niet vast is komen te staan dat verdachte daarna nog achteruit is gereden. De raadsvrouw stelt dat verdachte niet bewust of met enig opzet ergens tegenaan is gereden. De raadsvrouw wijst daartoe op de verklaring van de aangever, [aangever 1], waaruit blijkt dat hij dacht dat er gas bij werd gegeven, maar dat niet zeker wist. De raadsvrouw stelt tevens dat uit de verklaring van [aangever 1] blijkt dat verdachte er juist op uit was om weg te rijden, wat niet samengaat met de veronderstelling dat verdachte [aangever 1] wilde aanrijden.
Feit 2 en 3:
De raadsvrouw geeft aan dat verdachte deze twee ten laste gelegde feiten heeft bekend en dat zij derhalve geen verdere opmerkingen heeft.
Feit 4:
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde verzoekt de raadsvrouw verdachte vrij te spreken. De raadsvrouw deelt mede dat zij – met de officier van justitie - van mening is dat er in deze zaak nader onderzoek verricht had moeten worden.
Feit 5:
De raadsvrouw geeft aan dat verdachte amfetamine gebruikte als een soort zelfmedicatie, omdat hij nooit hulp heeft gekregen met mogelijke psychiatrische problemen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1:
De rechtbank acht het onder 1 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken. Naar het oordeel van de rechtbank is uit het strafdossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting vast komen te staan dat verdachte met zijn handelingen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [aangever 1] door bewust op hem in te rijden.
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen in die zin dat verdachte [aangever 1] heeft bedreigd met zware mishandeling.
Op 30 oktober 2010 reden [aangever 1] [aangever 2] in een onopvallende surveillanceauto. In Oudewater zijn zij in de richting van Hekendorp gereden , alwaar zij verdachte in zijn auto tegenkwamen. [aangever 2] zette de flitsers in de auto aan en stopte de auto op de weg, waardoor er geen enkele mogelijkheid was om voor de politieauto uit te wijken. Toen de politieauto ruim twee seconden stilstond zagen [aangever 1] en [aangever 2] dat verdachte plotseling in de richting van de bijrijderzijde van hun auto stuurde en vervolgens doorreed tegen de voorzijde van hun auto, hiermee kennelijk opzettelijk een aanrijding veroorzakend. [aangever 1] stapte uit en zag dat verdachte niet afremde, maar doorreed. Verdachte stuurde zijn auto de kant op waar [aangever 1] stond. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen de politieauto van hun collega’s op de weg stilstaan. De rechtervoorkant van de Mercedes raakte de rechtervoorkant van de politieauto. Dit komt overeen met de foto’s van de schade die zich in het dossier bevinden. Verdachte had geen zin om te stoppen en is om die reden niet uit zichzelf gestopt. [aangever 1] voelde dat het portier waar hij stond, door de aanrijding werd dichtgedrukt. Terwijl zijn bovenlichaam in de auto lag en zijn benen nog buiten de auto waren, hoorde hij dat verdachte gas gaf. [aangever 1] dacht dat verdachte zijn benen stuk zou rijden. Verdachte gaf tot tweemaal toe gas, waardoor zijn auto veel toeren maakte. [aangever 1] kreeg het gevoel dat verdachte hem zou overrijden.
Feit 2 en 3:
De rechtbank acht het onder 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft het lek steken van de autoband van de politieauto op 24 juni 2010 te Oudewater (het onder 2 ten laste gelegde feit) ter terechtzitting bekend. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de aangifte van vernieling van de politieauto op 24 juni 2010 en de verklaring van verdachte bij de politie, waarin hij dit feit ook bekent. Het rijden onder invloed van amfetamine op 30 oktober 2010 (het onder 3 ten laste gelegde feit) heeft verdachte eveneens ter zitting bekend. Daarnaast blijkt uit de medische verklaring dat op 31 oktober 2010 om 01.00u bij verdachte als diagnose speedintoxicatie is vastgesteld.
Feit 4:
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte, van oordeel dat het onder 4 tenlastegelegde niet bewezenverklaard kan worden. Om die reden zal de rechtbank verdachte hiervan vrijspreken.
De rechtbank heeft haar oordeel gebaseerd op het feit dat in de aangifte van [aangever 3] een aanrijding met een grijze Lancia Ypsilon met kenteken [kenteken] wordt genoemd .Dit komt niet overeen met het proces-verbaal van bevindingen van de politie waarin wordt gesproken over een aanrijding met een blauwe Volvo 440 met kenteken [kenteken].
Feit 5:
De rechtbank acht het onder 5 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Op 30 oktober 2010 omstreeks 23:40u. reden [verbalisant 1] en [verbalisant 2] buiten de bebouwde kom op de Ruige Weide te Oudewater, toen een Mercedes de politieauto aan de linkerachterzijde raakte. Agent [verbalisant 1] herkende de bestuurder als [verdachte] en zij achtervolgden verdachte. Verdachte reed op dat moment 50 km/u en reageerde niet op het stopbord en zwaailicht van de politie. Vervolgens werd ook de sirene van de politieauto aangezet. Verdachte passeerde de gelijkwaardige kruising Sint Jansstraat met de Kapellestraat terwijl hij 70 km/uur reed. Vervolgens reed verdachte de Mariastraat in, waarna hij tegen het verkeer in, de Romijnsbrug op en de Wijdstraat in reed. Deze straten zijn gelegen in het centrum van Oudewater. Mensen stapten aan de kant om te voorkomen dat zij werden aangereden. De snelheid van verdachte bedroeg in de kleine smalle straatjes 60 km/uur. Verdachte reed tegen het verkeer, de Broeckerstraat in. De snelheid van de verbalisanten bedroeg op dat moment 70 km/u. Verdachte reed de Biezenpoortstraat in en op de aldaar gelegen brug stonden verschillende mensen, die verschrikt opzij sprongen. Vervolgens reed verdachte in de bebouwde kom van Hekendorp tegen het verkeer in en doofde de verlichting van zijn auto. Vervolgens reed verdachte de Opweg op in de richting van Oudewater. Verdachte reed de Goejanverwelle op, die ter plaatse ongeveer 4 meter breed is. Om een andere auto te passeren zal één van de auto’s ruimte moeten maken op een inrit van een woonerf of iets dergelijks. Aan beide zijden zit een hoogte verschil van ongeveer 4 meter naar een lager gelegen weiland. Zowel links als rechts ontstond een schuine rand naar het lager gelegen weiland, omdat de weg daar licht omhoog loopt. Op de Goejanverwelle is verdachte aangehouden.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
Subsidiair
op 30 oktober 2010 te Hekendorp, Gemeente Oudewater [aangever 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers hebbende verdachte:
- opzettelijk dreigend meer malen gas gegeven terwijl die [aangever 1] op korte afstand stond of zat in deze politieauto;
2.
op 24 juni 2010 te Oudewater opzettelijk en wederrechtelijk een band van een politieauto, toebehorende aan de politie Utrecht heeft vernield en onbruikbaar gemaakt, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk die band lek te steken.
3.
op 30 oktober 2010 te Oudewater als bestuurder van een voertuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten
amfetamine, waarvan hij wist dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
5.
op 30 oktober 2010 omstreeks 23.40 uur te Oudewater en Hekendorp, gemeente Oudewater, als bestuurder van een motorrijtuig personenauto, daarmee op de voor het openbaar verkeer openstaande wegen,
-de gelijkwaardige kruising van de Sint Janstraat met de Kapellestraat, met
een snelheid van ongeveer 70 kilometer per uur is op- en overgereden, en;
- vervolgens op diverse wegen in het centrum van de bebouwde kom van
Oudewater, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 60 kilometer per uur, tengevolge waarvan mensen aan de kant moesten stappen om te voorkomen aangereden te worden, en;
- vervolgens op de Biezenpoortstraat, met een snelheid van ongeveer 70 kilometer per uur,
een brug is op- en overgereden, terwijl op die brug meerdere mensen stonden, die verschrikt opzij sprongen, en;
- vervolgens op de Opweg en de Hekendorpsebuurt en Goejanverwelle, bestaande uit een smalle rijbaan van ongeveer 4 meter, met aan beide zijden een schuine rand naar beneden, terwijl het zicht door duisternis ernstig werd belemmerd, zonder ontstoken verlichting heeft gereden;
door welke gedragingen gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg kon worden gehinderd;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Feit 1: Subsidiair: Bedreiging met zware mishandeling.
Feit 2: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat aan een ander toebehoort vernielen.
Feit 3: Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Feit 5: Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- ter zake feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3: 6 maanden gevangenisstraf waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De officier van justitie verzoekt daarbij om oplegging van bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering en psychiater prof. dr. J. Neeleman.
- ter zake de misdrijven onder 1, 2 en 3 eist de officier van justitie tevens ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
- ter zake de overtreding onder 5 eist de officier van justitie ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de eis van de officier van justitie fors is. Zij voert daartoe aan dat met de persoonlijke omstandigheden en de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte rekening moet worden gehouden. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank een kortere gevangenisstraf op te leggen. Zij geeft daarbij aan dat verdachte zal instemmen met de voorwaarden die bij het opleggen van een voorwaardelijk deel van de straf zullen worden gesteld.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft onder invloed van amfetamine in een auto aan het verkeer deelgenomen. Verdachte is voor de politie weggereden en heeft daarbij een stopteken genegeerd. Hij heeft geprobeerd om aan de politieauto te ontkomen. Wat volgde was een achtervolging door smalle straten en straten binnen de bebouwde kom, waarbij verdachte boven de toegestane snelheid heeft gereden. Verdachte is vervolgens ingereden op een politieauto en een uitstappende verbalisant. Verdachte heeft daarbij meerdere malen gas gegeven. Hierbij heeft verdachte schade toegebracht aan zowel het dienstvoertuig als aan de verbalisant. De verbalisant heeft zwaar letsel weten te voorkomen door zich tijdig weer in de politieauto te laten vallen. Dat de verbalisant geen zwaar letsel heeft opgelopen, is derhalve niet te danken aan het handelen van verdachte. Verdachte heeft blijk gegeven van zeer onverantwoord gedrag in het verkeer. Hij is immers zeer dreigend tegen een politieauto aangereden.
Wat betreft de persoon van de verdachte, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
- een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 31 mei 2011, waaruit blijkt dat verdachte meerdere malen veroordeeld is voor verkeersdelicten en vernieling.
- het Reclasseringsadvies van H. Gijselman van 4 april 2011, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden een goede start heeft gemaakt bij de reclassering, maar dat er sprake is geweest van een terugval in middelengebruik. De reclassering adviseert om geen taakstraf op te leggen, omdat verdachte is afgekeurd en een WAO uitkering heeft. Verdachte kampt daarnaast met afhankelijkheid van speed en heeft psychische problemen. Een gevangenisstraf wordt als mogelijke straf aangewezen.
- een voortgangsverslag van de reclassering van M. Arentsen van 13 juli 2011, waarin verplicht reclasseringstoezicht geadviseerd wordt, met als bijzondere voorwaarde een forensische klinische behandeling.
- een toelichting op de situatie van verdachte door de ter terechtzitting d.d. 13 juli 2011 verschenen reclasseringsmedewerker, J. van Duijn. Van Duijn geeft in deze toelichting aan dat het een kwestie is van vallen en opstaan. Verdachte heeft meegewerkt aan een dubbeldiagnose onderzoek. Bij de FPA heeft op 12 juli 2011 een intake plaatsgevonden. Binnen één a twee weken kan verdachte ter behandeling in de FPA worden opgenomen. Verdachte was daarover tijdens het gesprek positief. Een klinische opname wordt als noodzakelijk beschouwd, gezien de problematiek van verdachte. De duur van de opname hangt af van het verloop van de behandeling. Geschat wordt een behandeling voor de duur van tussen drie à negen maanden. Door de reclassering wordt reclasseringstoezicht toezicht met als bijzondere voorwaarde opnameverplichting, meldingsgebod en urinecontroles geadviseerd.
- een verdachte betreffend Pro Justitia rapport van psychiater prof. dr. J. Neeleman van 26 maart 2011, waaruit blijkt dat verdachte lijdt aan een autistische stoornis, schizofrenie, amfetamineafhankelijkheid en mogelijk zwakbegaafdheid. Ten tijde van het tenlastegelegde (d.w.z. met name op 30 oktober 2010) was er tevens een amfetamine geïnduceerde psychose. Dit heeft de geestesvermogens en de gedragskeuzes, dan wel de gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde dusdanig beïnvloed dat het tenlastegelegde daaruit verklaard kan worden. Het risico op recidive wordt middelmatig ingeschat, maar hoog op grond van het toestandsbeeld. Geadviseerd wordt om verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
- de proceshouding van verdachte waarin verdachte de ernst van zijn problemen lijkt in te zien en aangeeft dat hij elke vorm van hulp zal aanvaarden.
De rechtbank neemt de conclusie van de gedragsdeskundige wat betreft de toerekeningsvatbaarheid over en maakt die tot de hare.
De rechtbank overweegt dat het bewezenverklaarde op zichzelf oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank zal echter geen geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, omdat zij van oordeel is dat verdachte een stok achter de deur nodig heeft in de vorm van een voorwaardelijke straf met algemene en bijzondere voorwaarden.
Gelet op alle omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat, gelijk de vordering van de officier van justitie, een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten drie maanden, voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaar. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Deze voorwaardelijke straf maakt ook een verplichte begeleiding door Reclassering Nederland mogelijk. Als bijzondere voorwaarden dient verdachte zich derhalve te houden aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Tevens wordt op grond van bovengenoemde aanleiding gezien om verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 9 maanden te ontzeggen.
Daarnaast zal de rechtbank -ten aanzien van feit 5 - een ontzegging voor de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen aan verdachte opleggen voor de duur van 3 maanden.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde], namens Politie Utrecht, vordert een schadevergoeding van € 131,97 voor feit 2.
De officier van justitie is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij volledig dient te worden toegewezen en verzoekt voor dat bedrag de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57, 62, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 5, 7, 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en onder 4 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Subsidiair: Bedreiging met zware mishandeling.
Feit 2: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat aan een ander toebehoort vernielen.
Feit 3: Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Feit 5: Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
Ten aanzien van de feiten 1 subsidiair, 2 en 3:
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzonder voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als deze inhouden een klinische opname in de FPA te Den Haag of enige andere instelling, voor de duur van in totaal twaalf maanden of zoveel korter als deze instelling dat noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden blijft melden bij Reclassering Nederland locatie Utrecht, zo frequent als deze gedurende deze perioden dit nodig acht;
* dat verdachte te allen tijde medewerking verleent aan deze urinecontroles indien gevraagd;
* dat verdachte deelneemt aan de volgende gedragsinterventies:
- Cognitieve vaardigheidstraining (CoVa)
- Leefstijltraining
- Module huisvesting en wonen
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Bijkomende straffen
Ten aanzien van de feiten 1 en 3:
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van negen maanden;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis niet heeft mogen deelnemen aan het gemotoriseerde verkeer, in mindering wordt gebracht op de rijontzegging;
Ten aanzien van feit 5:
- veroordeelt de verdachte tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden.
Voorlopige hechtenis
- heft op de geschorste voorlopige hechtenis met ingang van de datum waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde], namens Politie Utrecht ter zake van materiële schade ad € 131,97 vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer Politie Utrecht, € 131,97 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 2 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, voorzitter, mr. J. Ebbens en mr. A. Wassing, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. van den Brink, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 juli 2011.