De sporen van de genoemde voorwerpen zijn veiliggesteld en op het dactyspoor van de Lidltas na alle door het NFI onderzocht. Verder bleek verdachte letsel aan zijn been te hebben. Ook dit is onderzocht door het NFI. De bevindingen van politie en het NFI die de rechtbank relevant vindt, zijn de volgende.
- dactyspoor Lidltas; het aanvullend rapport van de politie zegt hierover: “het spoor voldoet niet aan de normen voor identificatie. Het spoor is kwalitatief onvoldoende en er is een gebrekkige samenhang in de constellatie van punten. Tevens worden de karakteristieke waarde van de punten van overeenkomst beoordeeld als matig.” Het rapport gaat verder: “Tussen het spoor en de vergelijkingsafdruk werden geen principiële verschillen aangetroffen in classificatiegegevens of afwijkingen in de constellatie van punten zodanig dat de genoemde [verdachte] als mogelijke donor kan worden uitgesloten”. Verdachtes vriendin [A] verklaart dat zij onder meer de boodschappen doet bij Lidl en de boodschappentassen van de supermarkt thuis opspaart.
- een zwarte sporttas; van het celmateriaal in twee bemonsteringen van de handgreep van dit wapen werd een autosomaal DNA-mengprofiel verkregen dat afkomstig kan zijn van de verdachte [verdachte] en minimaal twee andere personen terwijl de statistische berekening van de wetenschappelijke bewijswaarde van het DNA-profiel niet mogelijk is
- een zwarte pet (…37NL); van het celmateriaal in de bemonstering van deze pet werd een autosomaal DNA-mengprofiel verkregen dat afkomstig kan zijn van de verdachte [verdachte] en [medeverdachte] en minimaal één andere persoon, terwijl de statistische berekening van de wetenschappelijke bewijswaarde van het DNA-profiel niet mogelijk is ;
- een zwarte pet (…38NL; van het celmateriaal in de bemonstering van deze pet werd een autosomaal DNA-mengprofiel verkregen dat afkomstig kan zijn van de verdachte [medeverdachte] en minimaal twee andere personen, terwijl de statistische berekening van de wetenschappelijke bewijswaarde van het DNA-profiel niet mogelijk is
- een zwarte bivakmuts gevonden net buiten de supermarkt; van 2 sporen kan het onderzochte celmateriaal afkomstig zijn van de verdachte [medeverdachte], terwijl de berekende frequentie van het autosomaal DNA-profiel kleiner is dan 1 op 1 miljard
- een rastapruik ; van 1 spoor kan het onderzochte celmateriaal afkomstig zijn van de verdachte [verdachte] en minimaal twee andere personen (niet [medeverdachte]), terwijl de statistische berekening van de wetenschappelijke bewijswaarde van het autosomaal DNA-profiel niet mogelijk is ;
het celmateriaal in twee van de op de pruik aangetroffen haren kan op grond van vergelijkend mtDNA-onderzoek afkomstig zijn van de verdachte [verdachte]; die profielen matchen niet met de mtDNA-profielen van de medeverdachte [medeverdachte]; de beide mtDNA-profielen matchen wel met elkaar en met de 5 mtDNA-profielen van de haarsporen van de joggingbroek; Bij de vergelijking van het gevonden mtDNA-profiel met de profielen uit de EMPOP-databank van de internationale forensische werkgroep die zich bezighoudt met mtDNA-onderzoek , blijkt dat dit mtDNA-profiel één keer voorkomt. Ter zitting verklaart de deskundige Kloosterman – zakelijk weergegeven - dat dit staat voor een relatief grote bewijswaarde maar dat dit op zichzelf niet voldoende is om vast te stellen dat dit celmateriaal daadwerkelijk van verdachte is..
- een stroomstootwapen; van het celmateriaal in de bemonstering van de handgreep van dit wapen werd een autosomaal DNA-mengprofiel verkregen dat afkomstig kan zijn van de verdachte [verdachte] en minimaal één andere persoon terwijl de statistische berekening van de wetenschappelijke bewijswaarde van het DNA-profiel niet mogelijk is ; de politie verklaart dat als de beide gevonden delen van het stroomstootwapen aan elkaar worden gezet, het wapen lijkt op een zaklantaarn
- letsel verdachte: door de forensisch arts is aangegeven dat drie huiddefecten qua fase van wondgenezing mogelijk kunnen zijn veroorzaakt op of omstreeks de datum van het genoemde schietincident. Het betreft twee oppervlakkige huidbeschadigingen aan de binnen/voorzijde van het rechter been en een ovaalvormig huiddefect aan de binnen/ achterzijde van het linker bovenbeen. Verder schrijft de deskundige dat “evenmin kan worden uitgesloten dat er letsels zijn veroorzaakt door een schietincident indien er sprake was van schampschotletsel(s) of van een situatie na verlies cq verwijdering van een of meer projectielen of delen ervan. Bovendien is het niet geheel uit te sluiten dat een doorschot heeft plaatsgevonden waarbij een in- en uitschotwond inmiddels zodanig genezen is dat deze aan waarneming met het blote oog is onttrokken
- een spijkerbroek (…61NL); van de sporen afkomstig van deze broek kan het onderzochte celmateriaal afkomstig zijn van de verdachte [verdachte], terwijl de berekende frequentie van het autosomaal DNA-profiel kleiner is dan 1 op 1 miljard ; op de spijkerbroek zijn twee vezels aangetroffen. De resultaten van het onderzoek zijn iets waarschijnlijker als de witte joggingbroek in contact is geweest met de spijkerbroek (…61NL) dan wanneer dergelijk onderzoek niet heeft plaatsgehad ;
- een witte joggingbroek met een mogelijke inschotbeschadiging;
het celmateriaal in vijf van de op de joggingbroek aangetroffen haren kan op grond van vergelijkend mtDNA-onderzoek afkomstig zijn van de verdachte [verdachte]; die profielen matchen niet met de mtDNA-profielen van de medeverdachte [medeverdachte]; de vijf mtDNA-profielen matchen wel met elkaar en met de 2 mtDNA-profielen van de haarsporen van de pruik; bij de vergelijking van het gevonden mtDNA-profiel met de profielen uit de EMPOP-databank van de internationale forensische werkgroep die zich bezighoudt met mtDNA-onderzoek, blijkt dat dit mtDNA-profiel één keer voorkomt. Ter zitting verklaart de deskundige Kloosterman – zakelijk weergegeven - dat dit staat voor een relatief grote bewijswaarde maar dat dit op zichzelf niet voldoende is om vast te stellen dat deze haren daadwerkelijk van verdachte zijn.
- de deskundige van het NFI trekt aan de hand van een combinatie van bevindingen over het letsel, de spijkerbroek en de joggingbroek de volgende drie hypothesen.
o Ten eerste: “De bevindingen in de forensische onderzoeken (…) zijn naar mijn mening waarschijnlijker als hypothese A1 (de joggingbroek en het letsel / de huiddefecten op de benen van verdachte zijn gerelateerd aan het schietproces) juist is dan wanneer hypothese A2 (de joggingbroek en het letsel / de huiddefecten op de benen van verdachte zijn niet gerelateerd aan het schietproces) juist is”.
o Ten tweede: “Ten aanzien van spijkerbroek (…61NL) zijn de bevindingen van de forensische onderzoeken (…) naar mijn mening iets waarschijnlijker als hypothese B1 (de spijkerbroek en het letsel / de huiddefecten op de benen van verdachte zijn gerelateerd aan het schietproces) juist is dan wanneer hypothese B2 (de spijkerbroek en het letsel / de huiddefecten op de benen van verdachte zijn niet gerelateerd aan het schietproces) juist is”.
o Ten derde: “Ten aanzien van de joggingbroek en de spijkerbroek (…61NL) zijn de bevindingen van de forensische onderzoeken (…) naar mijn mening iets waarschijnlijker als hypothese C1 (de joggingbroek en de spijkerbroek zijn gerelateerd aan het schietproces) juist is dan wanneer hypothese C2 (de joggingbroek en de spijkerbroek zijn niet gerelateerd aan het schietproces) juist is.”
- de deskundige De Blaeij heeft – zakelijk weergegeven - op de zitting van 12 april 2011 verklaard dat de wetenschappelijke bewijswaarde op grond van autosomaal DNA-onderzoek van de biologische sporen van materiaal dat van [verdachte] afkomstig kan zijn, elk voor zich niet te berekenen valt, maar dat de bewijswaarde van die sporen in samenhang bezien - nu die op verschillende voorwerpen te vinden zijn - uitgedrukt kan worden met de categorie waarschijnlijk.
- de deskundige Kloosterman heeft op de zitting van 5 september 2011 verklaard dat de wetenschappelijke bewijswaarde van het mitochondriaal DNA-onderzoek op de haren die van de verdachte [verdachte] afkomstig kunnen zijn niet in een getal uit te drukken zijn, maar in dit geval wel een bewijswaarde hebben in de hogere waarschijnlijkheidscategorieën, zij het niet de hoogste.