parketnummer: 16/600488-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 september 2011
[verdachte],
geboren op [1947] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Midden Holland, Huis van Bewaring Haarlem te Haarlem.
Raadsman mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 24 augustus 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met anderen hennep heeft geteeld.
Feit 2: heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
3.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging, nu de wijze waarop de politie verdachte op 23 mei 2011 heeft gehoord in strijd is met alle regels van recht.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte door personeel van de Penitentiaire Inrichting is misleid. Hem is gezegd dat de Reclassering een bezoek aan hem bracht, terwijl dit in werkelijkheid de politie was. Pas tijdens het verhoor kwam verdachte erachter dat hij met de politie te maken had en niet met de Reclassering.
Allereerst dient volgens de raadsman vastgesteld te worden of de betreffende verbalisanten bevoegd waren tot het doen van het verhoor. Vervolgens heeft de raadsman aangevoerd dat wanneer deze bevoegdheid aanwezig blijkt te zijn, het proces-verbaal zelf vals is.
In het proces-verbaal, opgenomen op pagina 112 van het dossier, wordt geverbaliseerd dat verbalisanten zich abusievelijk voorafgaand aan het verhoor niet als politieambtenaren aan verdachte gelegitimeerd hebben. Derhalve is het buitengewoon onwaarschijnlijk dat zij verdachte wel de cautie hebben gegeven, doch dat staat – valselijk – wel geverbaliseerd op pagina 111 van het dossier.
Voorts heeft de raadsman er op gewezen dat uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt dat medewerkers van de Penitentiaire Inrichting Haarlem regelmatig tegen verdachten zeggen dat zij naar de verhoorruimte moeten komen voor de Reclassering, in plaats van verhoor door de politie.
De raadsman heeft bepleit dat deze gang van zaken in onderling verband en samenhang gezien, zo zeer in strijd is met de goede procesorde dat dit een opzettelijke grove schending van de rechten van verdachte oplevert, in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het niet de bedoeling is dat medewerkers van een Penitentiaire Inrichting verdachten uit hun cellen lokken onder het voorwendsel dat de Reclassering met hen wil praten. In onderhavig geval was de politie van een dergelijke handelswijze van de penitentiair inrichtingswerkers van de Penitentiaire Inrichting te Haarlem niet op de hoogte. Zij gingen ervan uit, en mochten ervan uitgaan, dat de penitentiair inrichtingswerkers aan verdachte zouden mededelen dat er politie was die een verhoor wilde afnemen. De verbalisanten hebben verschoonbaar gedwaald. Daarnaast heeft de officier van justitie aangegeven dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat er sprake is van een valselijk opgemaakt proces-verbaal.
Er is doelbewust een grove fout gemaakt door de medewerkers van de Penitentiaire Inrichting van Haarlem, aldus de officier van justitie. Hierdoor is verdachte echter niet in zijn belangen geschaad. Verdachte had reeds eerder ten overstaan van de politie een verklaring over zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij op zijn woonadres gegeven. Er zijn geen nieuwe feiten aan het licht gekomen, die in het nadeel van verdachte kunnen werken. Het openbaar ministerie dient ontvankelijk in zijn vervolging te worden verklaard.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De omstandigheid dat verdachte onder valse voorwendselen naar de verhoorruimte is gebracht, acht de rechtbank stuitend. Te meer nu er met de Reclassering een vertrouwensrelatie bestaat en verdachten ervan uit mogen gaan dat hetgeen zij tegen een reclasseringswerker zeggen niet in het strafproces tegen hen kan worden gebruikt. De rechtbank stelt voorts vast dat de politie niet correct heeft gehandeld door na te laten zich te legitimeren ten overstaan van de verdachte. De rechtbank acht het daarentegen niet aannemelijk dat het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina’s 111 tot en met 113, valselijk is opgemaakt. Er zijn geen aanleidingen om te veronderstellen dat verzuimd is verdachte de cautie te gegeven.
De rechtbank kan, indien sprake is van een vormverzuim, de officier van justitie slechts niet ontvankelijk verklaren, indien door het verzuim geen sprake meer kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet. Daarvan is echter geen sprake. Vast is komen te staan dat verdachte is misleid door penitentiair inrichtingswerkers en niet kan worden uitgesloten dat verdachte, in de veronderstelling dat hij met de reclassering sprak, dingen heeft gezegd die hij voor zich zou hebben gehouden als hij wist dat het om opsporingsambtenaren ging. Niet aannemelijk is geworden dat deze misleiding zou hebben plaatsgevonden door deze opsporingsambtenaren, laat staan door het openbaar ministerie. Ter zitting is het verzuim geconstateerd en de rechtbank is van oordeel dat het verzuim voldoende kan worden gesauveerd door de litigieuze verklaring van het bewijs uit te sluiten. Daarnaast zal de rechtbank de hoogte van de straf in verhouding tot de ernst van het verzuim verlagen.
De rechtbank heeft verder geconstateerd dat de dagvaarding geldig is en de rechtbank bevoegd is deze zaak te behandelen. Tevens is de rechtbank niet gebleken dat er redenen zijn de schorsing van de vervolging te bevelen.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een integrale bewezenverklaring kan komen van hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd:
Ten aanzien van feit 1 kan niet bewezen worden verklaard ‘5,1 kilogram hennep en/of ongeveer 252 hennepplanten’. De helft van de aangetroffen hennep betrof afval. Ook zijn er maar 100 hennepplanten in de woning van verdachte aangetroffen.
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig, waaruit blijkt dat er sprake is van een crimineel samenwerkingsverband. Een samenwerkingsverband is niet zonder meer een criminele organisatie. Daarnaast is geen sprake van een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven. In onderhavige zaak is enkel één feitencomplex aan verdachte ten laste gelegd. Verdachte dient van feit 2 vrijgesproken te worden.
Voorts heeft de raadsman zijn preliminair verweer herhaald en overeenkomstig artikel 359a, eerste lid onder a en onder b, van het Wetboek van Strafvordering verzocht de processen-verbaal op pagina’s 109 tot en met 110 en 111 tot en 113 van het bewijs uit te sluiten, dan wel bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening te houden met het door de rechtbank vastgestelde vormverzuim.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Het vormverzuim ingevolge artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering
Zoals reeds onder 3.3. opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een verzuim. De resultaten van het onderzoek die door dit verzuim zijn verkregen, te weten de processen-verbaal op pagina’s 109 tot en met 110 en 111 tot en 113 van het dossier, dienen, zoals hiervoor is overwogen, naar het oordeel van de rechtbank, te worden uitgesloten van het bewijs.
Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat er voldoende ander wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten te kunnen komen.
De bewijsmiddelen
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Op 14 mei 2011 werd in de woning op het [adres] te[woonplaats] een hennepkwekerij aangetroffen. In de woning werd verdachte aangehouden. Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verdachte bekend dat hij hennep in zijn huis heeft gekweekt. Hij deed dit met behulp van een growshop. De growshop kwam met het idee om voor verdachte een plantage in te richten. Zij zouden alles regelen. Hij ontving van de growshop € 250,00 per week en later € 500,00 per week. De growshop wilde om en nabij € 3.500,00 per kilo hennep hebben. De ene keer was dit wat meer en de andere keer iets minder. Dit hing af van de handelsprijs. Verdachte mocht proberen de oogst zelf te verhandelen. Als hij een kilo voor meer dan € 3.500,00 kon verkopen, mocht hij de winst houden. In mei 2010 is de eerste kamer als plantage ingericht. Later zijn daar nog twee kamers bijgekomen. Over de hele periode heeft verdachte zo’n 15 kilo geoogst.
Door verbalisant [verbalisant 3] werd waargenomen dat de woning voor een groot deel was ingericht als professionele hennepkwekerij. De henneplampen waren van een professioneel en duurder type. De transformatoren waren direct aan het armatuur gemonteerd en de armaturen waren van een hoogwaardiger materiaal vervaardigd dan normaliter door verbalisant [verbalisant 3] wordt aangetroffen in hennepkwekerijen. De afzuigunits waren voorzien van een aluminium bekisting. Verbalisant [verbalisant 3] had alleen nog maar houten zelfgemaakt bekistingen gezien in dergelijke hennepkwekerijen. Voorts betroffen de ventilatoren professionele aan de wand gemonteerde exemplaren. Ook waren de kweekruimtes voorzien van één of meerdere ‘hotpots’, hetgeen de lucht in de ruimte verwarmd tot de meest ideale temperatuur voor optimale groei. Naast een drietal kweekruimtes, was ook een ruimte ingericht voor het verwerken van de geoogste hennep. In deze ruimte waren droognetten en een zeer professionele hennepvergruizer van industriële kwaliteit aanwezig. Door verbalisant [verbalisant 3] werd 5,1 kilo droge henneptoppen in beslag genomen, alsmede 92 planten van het geslacht cannabis. Een representatief deel van de in beslag genomen henneptoppen en planten is positief getest op de aanwezigheid van cannabinoiden, zijnde de werkzame bestanddelen van hennepplanten.
Op 14 mei 2011 werd ook in de woning aan de [adres] te [woonplaats] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Op dit adres staan de zoons van verdachte ingeschreven. Dit betreft medeverdachten [medeverdachte]en [verdachte]. Door verbalisant [verbalisant 3] werd geconstateerd dat alle gebruikte materialen voor de hennepkwekerij in deze woning hetzelfde waren als bij de hennepkwekerij aan het [adres] te [woonplaats]. Op de [adres] te [woonplaats] werden 150 planten van het geslacht Cannabis in beslag genomen.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij door mensen van een growshop een hennepplantage heeft laten inrichten in de woning aan de [adres] te [woonplaats]. Dit waren dezelfde mensen als de mensen die de plantage bij zijn vader hadden ingericht. De growshop regelde de planten en de groeimiddelen. Medeverdachte [medeverdachte] hield zich bezig met de verzorging van de planten. Hij kreeg daarvoor € 1.500,00 per maand. Om de drie maanden kwamen de mensen van de growshop langs met een busje. Zij namen dan de hele planten mee. Later kwamen zij dan weer nieuwe plantjes brengen. De mensen van de growshop hadden hem een schema gegeven waarin stond hoe de planten het beste onderhouden konden worden. Ook medeverdachte [verdachte] was op de hoogte van de hennepkwekerij in de woning van verdachte.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte hetgeen onder feit 1 en feit 2 aan hem is ten laste gelegd heeft gepleegd.
Aanvullende bewijsoverwegingen
De verklaring van verdachte
Ter terechtzitting heeft verdachte zich ten aanzien van alle vragen betreffende de aan hem ten laste gelegde feiten, beroepen op zijn zwijgrecht. Voorts heeft verdachte aangegeven alle door hem afgelegde verklaringen bij de politie en rechter-commissaris in te trekken.
De rechtbank ziet echter geen aanleiding om de door verdachte, bij de politie en de rechter-commissaris afgelegde verklaringen, buiten beschouwing te laten. De enkele mededeling dat eerder afgelegde verklaringen worden ingetrokken, maakt deze niet onbruikbaar of ongeloofwaardig.
Criminele organisatie
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die als oogmerk het plegen van misdrijven had. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte, zijn mededaders en de onbekend gebleven personen van de growshop, bedrijfsmatig gezamenlijk hennep hebben geteeld en verwerkt.
In de woning van verdachte is een professioneel ingerichte hennepkwekerij aangetroffen. Deze hennepkwekerij was door een growshop aangelegd. De growshop betaalde verdachte elke week een aanzienlijk bedrag voor het telen van de wiet en wilde voor elke kilo die verdachte zelf verkocht € 3.500,00 hebben. Verdachte heeft in een jaar tijd, naar eigen zeggen ongeveer vijftien kilo geoogst. Daarnaast is ook in de woning waar de zoons van verdachte staan ingeschreven een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De rechtbank acht het aannemelijk dat deze kwekerij door dezelfde mensen is aangelegd als de mensen die de kwekerij in de woning van verdachte hebben aangelegd. Ook hier verzorgde de growshop alles en werd er een vergoeding betaald aan medeverdachte [medeverdachte].
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen en dat verdachte hiervan, in de periode van mei 2010 tot en met 14 mei 2011, deel heeft uitgemaakt. Verdachte heeft zich immers in deze periode beziggehouden met de teelt en verkoop van de hennep en hiertoe (delen van) zijn woning beschikbaar gesteld. Hierdoor leverde verdachte, als lid van de organisatie, een actief aandeel aan de gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11a, eerste lid, van de Opiumwet, bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 mei 2010 tot en met 14 mei 2011 te Zeist, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft geteeld en bewerkt, in een pand aan [adres] een hoeveelheid van ongeveer 5,1 kilogram hennep en een groot aantal hennepplanten;
hij in de periode van 1 mei 2010 tot en met 14 mei 2011 te Zeist, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen verdachte en anderen en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het op beroeps- en/of bedrijfsmatige wijze opzettelijk telen en bereiden en verwerken en verkopen of afleveren van een grote hoeveelheid hennep;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2: Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid van de Opiumwet.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van hetgeen aan hem onder 2 ten laste is gelegd. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman verzocht aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden op te leggen met aftrek van het voorarrest. Ter onderbouwing heeft de raadsman gewezen op een uitspraak van de rechtbank Alkmaar d.d. 27 april 2011, LJN: BQ3022, waarin voor elke geslaagde oogst 6 weken gevangenisstraf is geïndiceerd. In onderhavige zaak zou dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 weken opleveren. De raadsman verzoekt de rechtbank daarin mee te gaan.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en in dat kader gedurende de periode van ongeveer één jaar op grote schaal hennep geteeld. Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep, zeker in een omvang als waarvan in dit geval sprake is, een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade aan de lichamelijke en geestelijke gezondheid. Voorts leveren kwekerijen, waarbij in het overgrote geval op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net en de elektrische installatie ondeskundig is aangelegd, (brand)gevaar op voor de omgeving. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en heeft slechts gehandeld uit winstbejag.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte, op 1 mei 1992, door de politierechter is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met een proeftijd van twee jaren wegens handelen in strijd met artikel 3, onder C, van de Opiumwet.
Ten voordele van verdachte, houdt de rechtbank bij het bepalen van de op te leggen straf, rekening met het feit dat tijdens het vooronderzoek onrechtmatig jegens verdachte is gehandeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf als door de officier van justitie gevorderd noodzakelijk en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere sanctie. Gelet op het reeds vastgestelde vormverzuim tijdens het vooronderzoek, zal de rechtbank echter in plaats van deze gevangenisstraf straf een gevangenisstraf van na te melden duur opleggen.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht het beslag te handhaven, gelet op de op handen zijnde vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ten aanzien van het beslag gegeven.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het beslag, ten behoeve van de waarheidsvinding, in het kader van de ter terechtzitting aangekondigde vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, overeenkomstig artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, handhaven.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 27, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2: Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid van de Opiumwet.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 30 (dertig) weken;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- handhaaft het beslag van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn vermeld onder de nummers 1 tot en met 40;
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Wagenmakers, voorzitter, mr. J.M. Bruins en mr. N.E.M. Kranenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 september 2011.