ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1674

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600490-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en grootschalige hennepteelt

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 7 september 2011, stond de verdachte terecht voor deelname aan een criminele organisatie en het op grote schaal telen van hennep. De zaak werd inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 augustus 2011, waar zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte werd beschuldigd van het telen van hennepplanten en deelname aan een criminele organisatie, waarbij hij samen met zijn broer, die ook als medeverdachte werd aangemerkt, betrokken was bij de hennepteelt.

De rechtbank oordeelde dat er onrechtmatig was binnengetreden in de woningen van de verdachte en zijn medeverdachte, maar dat de resultaten van dit binnentreden niet konden worden gebruikt als bewijs. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen voor het eerste feit, namelijk deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit, maar oordeelde dat hij wel schuldig was aan het telen van hennep.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met het strafblad van de verdachte en de ernst van de feiten. De verdachte had geen persoonlijke omstandigheden aangevoerd die tot een lichtere straf zouden moeten leiden. De rechtbank besloot dat de verdachte zich tijdens de proeftijd moest houden aan de voorschriften van de Reclassering Nederland.

Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De verdachte is geboren in 1986 en was ten tijde van de uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht. De tenlastelegging is als bijlage aan het vonnis gehecht en de verdachte is vrijgesproken van hetgeen meer of anders is ten laste gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600490-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 september 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1986] te [woonplaats],
volgens de gemeentelijke basis administratie ingeschreven op [adres], [woonplaats], feitelijk verblijvende aan de [adres], [woonplaats],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht.
Raadsman mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 24 augustus 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met anderen hennep heeft geteeld.
Feit 2: heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Hiertoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd:
Er is onrechtmatig binnengetreden in de woningen aan de [adres] te [woonplaats] en de [adres] te [woonplaats], daar het binnentreden enkel was gebaseerd op onbevestigde en onbetrouwbare anonieme informatie. De resultaten van het onrechtmatige binnentreden dienen te worden uitgesloten van het bewijs, met als gevolg dat er onvoldoende wettig bewijs overblijft om tot een bewezenverklaring van hetgeen onder feit 1 aan verdachte is ten laste gelegd, te kunnen komen. Verdachte dient van feit 1 te worden vrijgesproken.
Ook dient verdachte vrij te worden gesproken van hetgeen onder feit 1 aan hem is ten laste gelegd. Verdachte heeft samen met zijn broer, tevens medeverdachte [medeverdachte], 150 hennepplanten verzorgd. Dit levert geen deelname aan een criminele organisatie op. Van een criminele organisatie is sprake als er een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband is, waarin gemeenschappelijke regels en doelstellingen bestaan, waarin de daarin participerende personen gebonden zijn. Hiervan is in casu geen sprake.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Het binnentreden
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat niet onrechtmatig is binnen getreden in de woningen aan de [adres] en de [adres] te [woonplaats].
Ten aanzien van het binnentreden van de woning aan de [adres] te [woonplaats], heeft de rechtbank acht geslagen op het proces-verbaal van binnentreden woning, opgenomen op pagina 89 van het aanvullend proces-verbaal, waaruit blijkt dat deze woning met toestemming van verdachte is betreden. Derhalve kan van een onrechtmatige binnentreding geen sprake zijn.
Ten aanzien van het binnentreden van de woning aan de [adres] te [woonplaats], blijkt uit het dossier dat op 14 mei 2011 omstreeks 14:50 uur, door een onbekend gebleven man, op het politiebureau te Zeist, werd aangegeven dat op het adres [adres] te [woonplaats] mogelijk hennepteelt aanwezig was. Op dit adres zou de ex-vrouw van medeverdachte [naam] wonen. Eerder diezelfde dag, omstreeks 13:10 uur werd in de woning van deze medeverdachte [naam] een hennepkwekerij aangetroffen.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er een voldoende verdenking, overeenkomstig artikel 96, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en artikel 9 van de Opiumwet, aanwezig was om de woning aan de [adres] te [woonplaats] te betreden.
De bewijsmiddelen
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Op 14 mei 2011 werd in de woning aan de [adres] te [woonplaats] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Er werden 150 planten van het geslacht Cannabis in beslag genomen. Verdachte staat officieel op dit adres ingeschreven. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij betrokken is geweest bij deze hennepkwekerij op de [adres] te [woonplaats]. De kwekerij was van verdachte en zijn broertje, tevens medeverdachte, genaamd [medeverdachte]. Hij was in contact gekomen met mensen van een growshop die voorstelden om een hennepkwekerij voor hem in te richten. Hiermee heeft verdachte ingestemd. De growshop had de kwekerij ingericht. Vervolgens zijn de kosten van de inrichting van de winst afgetrokken. Verdachte knipte de planten af bij de steel en gaf deze dan aan de mensen van de growshop. Zij verwerkten de hennep verder. Wanneer de mensen van de growshop de planten om kwamen halen, gaven zij verdachte geld. In totaal heeft hij hiermee naar eigen zeggen ongeveer € 15.000,00 verdiend. Om de drie maanden kwamen de mensen van de growshop met een busje en namen dan de hele planten mee. Later kwamen zij dan weer nieuwe plantjes brengen. De mensen van de growshop hadden uitleg gegeven met een schema hoe de planten het beste onderhouden konden worden. Op 14 mei 2011 heeft verdachte voorts verklaard dat hij ongeveer één jaar geleden met deze kwekerij is begonnen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft bekend betrokken te zijn geweest bij de hennepkwekerij aan de [adres] te [woonplaats]. Hij verzorgde samen met verdachte de planten. In totaal hebben ze vier keer geoogst. Bij elke oogst hadden ze 150 planten. De kwekerij was aangelegd en ingericht door mensen van de growshop.
Door verbalisant [verbalisant] werd geconstateerd dat alle gebruikte materialen voor de hennepkwekerij in de woning aan de [adres] te [woonplaats] hetzelfde waren als bij de hennepkwekerij aan het [adres] te [woonplaats]. Eerder die dag op 14 mei 2011 werd in de woning van medeverdachte [naam], op het [adres] te [woonplaats] een hennepkwekerij aangetroffen. Door verbalisant [verbalisant] werd waargenomen dat de woning voor een groot deel was ingericht als professionele hennepkwekerij. De henneplampen waren van een professioneel en duurder type. De transformatoren waren direct aan het armatuur gemonteerd en de armaturen waren van een hoogwaardiger materiaal vervaardigd dan normaliter door verbalisant [verbalisant] wordt aangetroffen in hennepkwekerijen. De afzuigunits waren voorzien van een aluminium bekisting. Verbalisant [verbalisant] had alleen nog maar houten zelfgemaakt bekistingen gezien in dergelijke hennepkwekerijen. Voorts betroffen de ventilatoren professionele aan de wand gemonteerde exemplaren. Ook waren de kweekruimtes voorzien van één of meerdere ‘hotpots’, hetgeen de lucht in de ruimte verwarmd tot de meest ideale temperatuur voor optimale groei. Naast een drietal kweekruimtes, was ook een ruimte ingericht voor het verwerken van de geoogste hennep. In deze ruimte waren droognetten en een zeer professionele hennepvergruizer van industriële kwaliteit aanwezig.
Verdachte was ervan op de hoogte dat op dit adres ook een hennepkwekerij aanwezig was en heeft hieromtrent verklaard dat deze door dezelfde mensen is ingericht als de kwekerij op de [adres] te [woonplaats]. In de woning aan het [adres] te [woonplaats] werden medeverdachte [medeverdachte] en [naam] aangetroffen.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte hetgeen onder feit 1 en feit 2 aan hem is ten laste gelegd heeft gepleegd.
Aanvullende bewijsoverwegingen
Criminele organisatie
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die als oogmerk het plegen van misdrijven had. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en zijn mededaders en de onbekend gebleven personen van de growshop bedrijfsmatig gezamenlijk hennep hebben geteeld en verwerkt.
In de woning van verdachte is een professioneel ingerichte hennepkwekerij aangetroffen. Deze hennepkwekerij was door een growshop aangelegd. De growshop betaalde hem maandelijks een geldbedrag voor het telen van de wiet. Als de hennep gereed was om verkocht te worden, kwamen de mensen van de growshop langs om de hennep op te halen. Ook brachten zij nieuwe plantjes, zodat het productieproces door kon gaan. Verdachte verzorgde samen met zijn broer [medeverdachte] de planten. Zij hadden de plantage ongeveer een jaar. Ook in de woning van medeverdachte [naam], vader van verdachte, is een hennepkwekerij aangetroffen. Deze kwekerij bleek op eenzelfde wijze te zijn ingericht als de kwekerij van verdachte. Door verdachte is in dit verband verklaard dat beide kwekerijen door dezelfde mensen zijn aangelegd. Het was deze onbekend gebleven growshop die voor de inrichting zorgde en voor de plantjes. Ook betaalde de growshop verdachte uit.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen en dat verdachte hiervan, in de periode van 1 mei 2010 tot en met 14 mei 2011, deel heeft uitgemaakt. Verdachte heeft zich immers in deze periode beziggehouden met de teelt, in de vorm van verzorging, van de hennep en hiertoe (delen van) de woning waar hij ingeschreven stond, beschikbaar gesteld. Hierdoor leverde verdachte, als lid van de organisatie, een actief aandeel aan de gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11a, eerste lid, van de Opiumwet, bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hij op tijdstippen gelegen in omstreeks de periode 1 mei 2010 tot en met 14 mei 2011 te [woonplaats], in de uitoefening van een beroep of bedrijf, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres] een groot
aantal hennepplanten;
2.
hij in omstreeks de periode van 1 mei 2010 tot en met 14 mei 2011 te [woonplaats], heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen verdachte en anderen en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het op beroeps- en/of bedrijfsmatige wijze opzettelijk telen en bereiden en verwerken en verkopen en afleveren van een grote hoeveelheid hennep;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2: Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid van de Opiumwet.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie geëist de volgende bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen:
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte vrij dient te worden gesproken van hetgeen onder 1 en 2 aan hem is ten laste gelegd. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest aan verdachte op te leggen. ter onderbouwing heeft de raadsman gewezen op een uitspraak van de rechtbank Alkmaar d.d. 27 april 2011, LJN: BQ3022, waarin voor elke geslaagde oogst 6 weken gevangenisstraf is geïndiceerd. In onderhavige zaak zou dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 weken opleveren. De raadsman verzoekt de rechtbank daarin mee te gaan, dan wel te volstaan met een werkstraf, in combinatie met een voorwaardelijke straf. Voorts heeft de raadsman de rechtbank in overweging gegeven om als bijzondere voorwaarde het meldingsgebod op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en in dat kader gedurende de periode van ongeveer één jaar op grote schaal hennep geteeld. Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep, zeker in een omvang als waarvan in dit geval sprake is, een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade aan de lichamelijke en geestelijke gezondheid. Voorts leveren kwekerijen, waarbij in het overgrote geval op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net en de elektrische installatie ondeskundig is aangelegd, (brand)gevaar op voor de omgeving. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en heeft slechts gehandeld uit winstbejag.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eenmaal een transactie heeft betaald wegens handelen in strijd met de Opiumwet.
Verdachte heeft geen persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht die moeten leiden tot matiging van de bij dit soort delicten gebruikelijk op te leggen straf. Echter, de rechtbank heeft wel acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 17 juni 2011, waarin wordt geadviseerd aan verdachte een meldingsgebod op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de Reclassering mogelijk
7 Het beslag
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht het beslag te handhaven, gelet op de op handen zijnde vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de in beslag genomen personenauto, voorzien van kenteken [kenteken], te retourneren aan verdachte. De overige goederen, op de beslaglijst genummerd 2, zijn al aan verdachte geretourneerd
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het beslag, ten behoeve van de waarheidsvinding, in het kader van de ter terechtzitting aangekondigde vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, overeenkomstig artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, handhaven.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 27, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2: Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid van de Opiumwet.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 (acht) maanden, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel voorlopige hechtenis op met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- handhaaft het beslag van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn vermeld onder nummer 1.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Wagenmakers, voorzitter, mr. J.M. Bruins en mr. N.E.M. Kranenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 september 2011.