RECHTBANK UTRECHT
Zaaknummer / rekestnummer: 311949 HA RK 11-374 LH 4059
beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
van 6 september 2011
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verzoeker],
verzoeker,
mr. [verweerster],
rechter in de sector handel en kanton van de rechtbank Utrecht,
verder ook te noemen: mr. [verweerster],
verweerster,
mr. [verweerder],
president van de rechtbank Utrecht,
verder ook te noemen: mr. [verweerder],
verweerder.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Bij e-mail van 1 september 2011, onder anderen gericht aan de rechtbank Utrecht, heeft [verzoeker] deze rechtbank gewraakt. Omdat deze e-mail onder meer betrekking heeft op het optreden van mr. [verweerster] als voorzieningenrechter in het kort geding dat door de Vereniging van Eigenaars Appartementengebouw [A] (verder te noemen de vereniging van eigenaars), gevestigd te [vestigingsplaats], en de heer [B], penningmeester van de vereniging van eigenaars, wonende te [woonplaats], tegen [verzoeker] aanhangig is gemaakt, is het wrakingsverzoek voorts aangemerkt als te zijn gericht tegen mr. [verweerster]. Omdat in de genoemde e-mail tevens melding wordt gemaakt van grieven die [verzoeker] heeft tegen de president van de rechtbank Utrecht, is het wrakingsverzoek aangemerkt als zijnde tevens tegen mr. [verweerder] gericht.
1.2. Mr. [verweerster] noch mr. [verweerder] hebben in de wraking berust.
1.3. Op 2 september 2011 heeft de griffier van deze rechtbank partijen opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het verzoek op 6 september 2011.
1.4. Voorafgaand aan de behandeling van het wrakingsverzoek heeft mr. [verweerster] op
2 september 2011 haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aan de griffier van de wrakingskamer doen toekomen. De griffier heeft hiervan diezelfde dag een afschrift aan [verzoeker] gezonden. Mr. [verweerder] heeft op 5 september 2011 schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd. Een afschrift hiervan lag gereed om op 6 september 2011, bij aanvang van de zitting, aan [verzoeker] te worden verstrekt.
1.5. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 6 september 2011 plaatsgevonden. Op deze zitting zijn verzoeker en verweerders niet verschenen. Wel aanwezig waren de heer [B] voornoemd en de heer A.J.E. Daalhuisen, voorzitter van het bestuur van de vereniging van eigenaars. Van de gelegenheid om ter zitting het woord te voeren, hebben beiden gebruik gemaakt.
1.6. Na sluiting van de behandeling heeft de wrakingskamer zich teruggetrokken voor beraad. Daarna is op 6 september 2011 mondeling uitspraak gedaan. Deze beslissing is van die uitspraak de schriftelijke weergave en bevat daarvan de motivering.
2.1. In het hierboven (onder 1.1.) genoemde kort geding tussen de vereniging van eigenaars en [B] als eisers en [verzoeker] als gedaagde (bij deze rechtbank bekend onder zaaknummer 309490 KG ZA 11-621) is - samengevat - gevorderd dat het aan [verzoeker] op straffe van verbeurte van een dwangsom wordt verboden zich nog over bepaalde aangelegenheden, de vereniging betreffende, uit te laten of daarover medebewoners en bestuurders van de vereniging van eigenaars of de werkgever van [B] te benaderen. Voorts wordt gevorderd dat [verzoeker] zich voortaan van grievende en beledigende uitlatingen over eisers zal onthouden en dat hij bepaalde eerdere e-mails zal rectificeren.
2.2. Het kort geding is behandeld ter openbare terechtzitting van 19 augustus 2011. Daarbij waren de vereniging van eigenaars en [B], vergezeld van hun advocaat, aanwezig. [verzoeker] is niet in persoon of bij advocaat ter zitting verschenen. De stukken, een verweerschrift en een ordner met bescheiden, die één der ter zitting aanwezigen (de heer [C]) namens [verzoeker] aan de voorzieningenrechter wilde overhandigen, zijn door mr. [verweerster] niet aangenomen, omdat [verzoeker] noch in persoon, noch vertegenwoordigd door een advocaat was verschenen. Bij aangetekend schrijven van 23 augustus 2011 heeft mr. [verweerster] [verzoeker] hiervan in kennis gesteld. Daarbij is meegedeeld dat de behandeling van het kort geding op 29 augustus 2011 zou worden voortgezet. [verzoeker] is uitgenodigd dan alsnog te verschijnen.
2.3. Voorafgaand aan de zitting van 29 augustus 2011 heeft [verzoeker] per post stukken aan de rechtbank toegestuurd. Toen [verzoeker] op de vervolgzitting opnieuw niet in persoon of bij advocaat was verschenen, zijn deze stukken aan hem geretourneerd. Het vonnis in het kort geding is vervolgens bepaald op 2 september 2011.
2.4. Op 1 september 2011 heeft de rechtbank het wrakingsverzoek ontvangen. Nadien heeft [verzoeker] vrijwel elke dag een e-mail met aanvullend commentaar aan de rechtbank gestuurd. Deze e-mails heeft [verzoeker] eveneens naar een groot aantal personen en instanties gezonden.
3.1. Het verzoek van [verzoeker] is allereerst gericht tegen de rechtbank. Verder strekt ertoe dat mr. [verweerster] wordt vervangen door een andere rechter. Tevens verlangt [verzoeker] dat zijn verzoek tot wraking van mr. [verweerder] gegrond wordt verklaard.
3.2. [verzoeker] legt aan zijn verzoek, voor zover gericht tegen mr. [verweerster], zakelijk weergegeven ten grondslag dat zij van vooringenomenheid heeft doen blijken doordat zij de stukken die hij als gedaagde in het kort geding heeft willen overleggen, niet bij de beoordeling van de vordering heeft willen betrekken. [verzoeker] meent dat hem het recht om zich tegen de door de vereniging van eigenaars en [B] ingestelde vordering te verweren door mr. [verweerster] op voorhand is ontnomen.
3.3. Voor zover het wrakingsverzoek is gericht tegen mr. [verweerder], voelt [verzoeker] zich gegriefd door de wijze waarop hij zou zijn opgetreden als president van de rechtbank Utrecht en als voorzitter van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Utrecht.
4. Het standpunt van de verweerders
4.1. Mr. [verweerster] heeft zich tegen het wrakingsverzoek verweerd. Zij acht het verzoek ongegrond, omdat haar beslissing om de stukken van [verzoeker] niet aan het dossier in het kort geding toe te voegen is gegrond op het bepaalde in artikel 255 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6.1 van het toepasselijke procesreglement.
4.2. Mr. [verweerder] heeft de wrakingskamer meegedeeld dat hij, voor zover mede door de klachtencoördinator van de rechtbank en de secretaris van de Kamer van Toezicht kon worden nagegaan, nimmer bemoeienis heeft gehad met de kwestie waarop [verzoeker] in zijn wrakingsverzoek doelt.
5.1. De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 Rv en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2. Voor zover [verzoeker] het wrakingsverzoek heeft gericht tegen de rechtbank in haar geheel, geldt dat voor een dergelijk verzoek in de wet geen grond bestaat. Een wrakingsverzoek kan alleen gericht zijn tegen rechters die een zaak behandelen en niet
tegen de rechtbank als geheel (Hoge Raad 18 december 1998 NJ 1999,271).
5.3. Op hetgeen hierboven onder 5.1. is overwogen, stuit ook het verzoek van [verzoeker], voor zover dat is gericht tegen mr. [verweerder], af. Niet gebleken is dat mr. [verweerder] kan worden aangemerkt als een rechter die een zaak behandelt waarin [verzoeker] als partij betrokken is. [verzoeker] is daarom in zoverre niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
5.4. In zijn verzoek tot wraking van mr. [verweerster] is [verzoeker] wel ontvankelijk, nu zij optreedt als voorzieningenrechter in het kort geding waarin [verzoeker] is gedagvaard. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 36 Rv en artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn/haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
5.5. Niet is gebleken van persoonlijke vooringenomenheid van mr. [verweerster] jegens [verzoeker]. Onderzocht zal daarom slechts worden of [verzoeker] in objectieve zin reden heeft te vrezen dat het haar aan onpartijdigheid ontbreekt. Overwogen wordt het volgende.
5.6. Voor haar beslissing om de stukken die [verzoeker] in het kort geding wilde overleggen niet aan te nemen, heeft mr. [verweerster] zich gebaseerd - en kunnen baseren - op het bepaalde in artikel 255 lid 1 Rv, voor zover hier van belang inhoudende dat in een kort geding voor de voorzieningenrechter ‘de gedaagde (-) behalve bij advocaat ook in persoon (kan) procederen, maar niet vertegenwoordigd door een gemachtigde die geen advocaat is.’
Hierop heeft mr. [verweerster] [verzoeker] bij brief van 23 augustus 2011 uitdrukkelijk gewezen. Van de gelegenheid om in persoon of bij advocaat te verschijnen, zodat hij alsnog in de gelegenheid zou zijn om zijn verweer tegen de vordering uiteen te zetten en zijn standpunt te documenteren, heeft [verzoeker] op 29 augustus 2011 geen gebruik gemaakt. Onder deze omstandigheden is van vooringenomenheid of de schijn van rechterlijke partijdigheid geen sprake. Het wrakingsverzoek, gericht tegen mr. [verweerster], wordt daarom afgewezen.
6.1. verklaart verzoeker in zijn verzoek, voor zover dat is gericht tegen de rechtbank en
mr. [verweerder] niet-ontvankelijk;
6.2. wijst het verzoek, voor zover dat is gericht tegen mr. [verweerster], af;
6.3. bepaalt dat het kort geding dient worden voortgezet in de stand waarin zich dit bevond op het tijdstip waarop de zaak vanwege het wrakingsverzoek werd geschorst;
6.4. draagt de griffier op deze beslissing aan [verzoeker], aan mr. [verweerster] en mr. [verweerder], aan de Vereniging van Eigenaars Appartementengebouw [A] en de heer [B], alsmede aan de president en de sectorvoorzitter handel en kanton van deze rechtbank toe te zenden.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Sap, voorzitter, mr. B.J. van Ettekoven en
mr. L.E. Verschoor-Bergsma, leden van de wrakingskamer, in het openbaar uitgesproken op 6 september 2011, in aanwezigheid van de griffier.