ECLI:NL:RBUTR:2011:BR6982

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
5 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16.600467-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijk verkregen voordeel en ontnemingsvordering in diefstalzaak met niet teruggevonden kluis

In deze ontnemingszaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 5 september 2011, stond de vraag centraal of de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten uit een diefstal waarbij een kluis met een waarde van € 15.270,-- was gestolen. De kluis was tot op heden niet teruggevonden, wat leidde tot de discussie over de toewijzing van een ontnemingsvordering van € 5.090,- door de officier van justitie. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.G.M. Dassen, voerde aan dat hij geen voordeel had genoten, omdat hij de kluis niet had kunnen openen en dus niets van de buit had ontvangen. De rechtbank oordeelde echter dat het feit dat de kluis niet geopend was, niet betekende dat er geen voordeel was genoten. De rechtbank baseerde haar beslissing op de feiten dat de kluis was weggenomen en dat er geen bewijs was voor een afwijkende verdeelsleutel tussen de medeveroordeelden. De rechtbank besloot tot een pondsgewijze verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, wat resulteerde in de verplichting voor de veroordeelde om € 5.090,- aan de staat te betalen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. A. van Maanen, mr. R.P. den Otter en mr. M.H.L. Schoenmakers, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier mr. E.M. Scheffer.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16.600467-11
beslissing van de rechtbank d.d. 5 september 2011
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte],
geboren op [1976] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht.
1 De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het wetboek van strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16.600467-11;
- het vonnis waaruit blijkt dat veroordeelde op 5 september 2011 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Utrecht is veroordeeld tot de in die uitspraak vermelde straf terzake van diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Tevens is de veroordeelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht.
2 De beoordeling
2.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een bedrag van € 5.090,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd. Zij heeft aangevoerd dat uit de gespecificeerde bijlage bij de aangifte blijkt dat de totale buit in de door veroordeelde en zijn medeveroordeelden gestolen kluis € 15.270,-- bedroeg en dat deze kluis tot op heden niet teruggevonden is. De officier van justitie acht het aannemelijk dat veroordeelde een derde deel van de buit heeft ontvangen en komt zodoende op een bedrag van € 5.090,-.
2.2 Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. Hij heeft daartoe aangevoerd dat een ontnemingsvordering is bedoeld om de situatie na het misdrijf in financieel opzicht terug te brengen tot de situatie zoals die was voor het misdrijf. Aangezien de veroordeelde niets van de buit heeft ontvangen kan hem ook geen wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen, aldus de raadsman. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de hoogte van de ontnemingsvordering onvoldoende is onderbouwd, omdat deze slechts is gebaseerd op de verklaring van een technicus van het Lieve Vrouwetheater. De waarde van de opgegeven bonnen in het economisch verkeer is bovendien niet vastgesteld.
2.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit het vonnis van 5 september 2011 volgt dat veroordeelde het bewezenverklaarde heeft begaan. Bij de aangifte is een goederenbijlage gevoegd waarin zeer gespecificeerd is aangegeven hoeveel waardebonnen en van welke soort en waarde, de kluis bevatte ten tijde van het misdrijf. Waarom bij de waarde van de opgegeven bonnen in het economisch verkeer niet zou dienen te worden uitgegaan van de waarde als vermeld op die bonnen, is op geen enkele manier onderbouwd. Ook overigens ziet de rechtbank geen enkele aanleiding daarbij van een andere waarde uit te gaan. Ook is opgegeven welke waarde aan geld de kluis bevatte. De rechtbank acht de opgegeven bedragen niet onaannemelijk gelet op het feit dat dit de opbrengst vormde van zowel het theater als het café. Dat deze aangifte is gedaan door een technicus van het Lieve Vrouwetheater doet naar het oordeel van de rechtbank niet ter zake. Uit de aangifte blijkt immers dat hij namens het Lieve Vrouwetheater een verklaring aflegt over wat is voorgevallen en zodoende als gemachtigde optreedt.
De rechtbank overweegt dat de kluis tot op heden niet is teruggevonden en dat het bedrag van € 15.270,-- reeds door het wegnemen van de kluis wederrechtelijk door de veroordeelden is verkregen. Dat de veroordeelden kort na het misdrijf de kluis niet open hebben gekregen, leidt niet tot de conclusie dat zij geen voordeel hebben genoten. Nu uit de stukken in het dossier geen aanknopingspunten zijn voor een afwijkende verdeelsleutel tussen de veroordeelden dan op basis van gelijke verdeling, zal de rechtbank bij de toewijzing van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaan van een ponds pondsgewijze verdeling.
De rechtbank zal daarom de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de veroordeelde vaststellen op
€ 5.090,-- en de vordering toewijzen.
3 De beslissing
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 5.090,-.
Zij legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 5.090,- ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze beslissing is gegeven door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.M. Scheffer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 september 2011.
Mr. Schoenmakers was buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.