Parketnummers: 16/600377-11 / 16-445829-09 (TUL) / 16-137944-10 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 september 2011
[verdachte]
geboren op [1979] te [geboorteplaats]
wonende te [adres] te [woonplaats]
raadsman: mr. H. Drenth, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 25 augustus 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 14 januari 2011 tot en met 14 april 2011 tezamen met een ander opzettelijk haar minderjarige zoon heeft onttrokken aan het bevoegd opzicht.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van de heer Sprokkereef, namens Bureau Jeugdzorg, de verklaring van gezinsvoogd mevrouw Adoui en de bekennende verklaring van verdachte tegenover de politie en ter terechtzitting.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en verzoekt de rechtbank verdachte vrij te spreken.
Ten eerste stelt de verdediging dat er niet voldoende bewijs ligt om tot een veroordeling te komen. De raadsman is van mening dat er enkel vermoedens zijn en verwijst daarbij naar het proces-verbaal van bevindingen van 17 augustus 2011, waarin staat dat er op dat moment volgens de officier van justitie niet voldoende bewijs was voor het onttrekken aan het bevoegde opzicht en derhalve er geen schorsingsvoorwaarden waren overtreden.
Ten tweede stelt de raadsman dat er sprake was van een ondeugdelijke titel. Immers, zo stelt de raadsman, zijn bij de totstandkoming van de beschikking van 14 januari 2011 zowel de verdachte als haar medeverdachte en [minderjarige] niet gehoord. De verdediging verbindt hieraan de conclusie dat de verdachte niet gehouden kon worden aan de inhoud van de beschikking. Zelfs als deze beschikking wel rechtsgeldig zou zijn, dan was verdachte daarvan niet in kennis gesteld, zodat het verdachte onduidelijk was waaraan zij zich moest houden, wat nog mede gevoed werd door het feit dat Bureau Jeugdzorg eerdere titels met betrekking tot uithuisplaatsing niet ten uitvoer heeft gelegd.
Daarnaast is aangevoerd dat de machtiging tot uithuisplaatsing van rechtswege is vervallen op het moment dat daarvan gedurende drie maanden geen gebruik is gemaakt en dat om die reden geen inhoudelijke toetsing in hoger beroep heeft kunnen plaatsvinden. Verdachte en de medeverdachte zijn immers wegens het ontbreken van belang niet ontvankelijk verklaard in het door hen op 24 februari 2011 ingestelde hoger beroep. Aan het ontbreken van een dergelijke toetsing, althans zo begrijpt de rechtbank, verbindt de verdediging eveneens de conclusie dat er gebreken kleefden aan de titel.
Voorts stelt de raadsman dat het voor verdachte niet duidelijk is, waar het strafbare feit gepleegd is, nu in de tenlastelegging Utrecht als plaats delict vermeld staat, terwijl uit het dossier naar voren komt dat de minderjarige in Almere dan wel Enschede verbleef gedurende de ten laste gelegde periode.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg
[minderjarige] geboren op [1998], en de zoon van verdachte, staat sinds 2005 onder toezicht van Bureau Jeugdzorg. Sinds de ondertoezichtstelling is er veel bemoeienis met het gezin geweest vanuit Bureau Jeugdzorg. Bij beschikking van
10 september 2010 is door de kinderrechter te Utrecht de ondertoezichtstelling met betrekking tot de minderjarige [minderjarige] verlengd voor de duur van één jaar, met ingang van 13 september 2010. Op 14 januari 2011 heeft de kinderrechter te Utrecht het verzoek van Bureau Jeugdzorg om een machtiging gesloten jeugdzorg te verlenen voor [minderjarige] behandeld. De kinderrechter heeft besloten deze machtiging te verlenen met ingang van
14 januari 2011.
De rechtbank verwerpt het betoog van de verdediging dat er geen geldige titel zou zijn geweest om [minderjarige] uit huis te plaatsen. Uit de beschikking van 14 januari 2011 blijkt dat de kinderrechter heeft geconcludeerd dat verdachte op behoorlijke wijze was opgeroepen en derhalve in de gelegenheid is gesteld om van haar recht om gehoord te worden gebruik te maken. De rechtbank treedt niet in dit oordeel van de kinderrechter. Het niet horen van verdachte en andere belanghebbenden tast de geldigheid van de door de kinderrechter afgegeven titel dan ook geenszins aan. De beschikking van de kinderrechter van 14 januari 2011 is voorts van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad. Dat betekent dat de rechtsgevolgen op 14 januari 2011 onmiddellijk intraden en dat Bureau Jeugdzorg dus een geldige titel had [minderjarige] uit huis te plaatsen. Het oordeel van het Gerechtshof Amsterdam, zittinghoudende te Arnhem van 22 april 2011 dat de machtiging op 14 april 2011 van rechtswege was vervallen –wat hier ook van zij- tast de geldigheid van de afgegeven titel evenmin aan, althans niet voor de periode van 14 januari 2011 tot 13 april 2011. Hetzelfde geldt voor het feit dat het Gerechthof geen inhoudelijk oordeel heeft gegeven over de beslissing van de kinderrechter.
Overigens speelt de afgegeven machtiging tot uithuisplaatsing weliswaar een pregnante rol in de aangifte van Bureau Jeugdzorg, op zichzelf is deze niet van doorslaggevend belang. Indien sprake is van een ondertoezichtstelling dient de gezinsvoogd te allen tijde toegang tot de minderjarige te hebben en levert het verhinderen daarvan op welke wijze dan ook een onttrekken aan het bevoegd opzicht op.
Wetenschap van de op 14 januari 2011 afgegeven machtiging tot uithuisplaatsing
De beschikking van 14 januari 2011 is door de rechtbank aan de ouders verzonden . Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat zij en de medeverdachte de beschikking per post hebben ontvangen en dus van de inhoud op de hoogte waren. Zij heeft tevens verklaard dat zij hierdoor wisten dat [minderjarige] uit huis geplaatst moest worden, maar dat het ook mogelijk is dat zij het via de advocaat of de toenmalige gezinsvoogd mevrouw Adoui hebben gehoord.
Op 4 februari 2011 is er een gesprek geweest tussen de toenmalige gezinsvoogd van [minderjarige], mevrouw J. Adoui, de unitleider van Bureau Jeugdzorg, de heer Vriezenga maatschappelijk werker van Stade, en verdachte en de medeverdachte. Daarin is onder meer gesproken over de uithuisplaatsing van [minderjarige] en is door mevrouw Adoui aan verdachte en de medeverdachte meegedeeld dat [minderjarige] bij Bureau Jeugdzorg gebracht moest worden omdat er een rechterlijke machtiging voor een uithuisplaatsing was afgegeven .
De rechtbank concludeert uit bovenstaande bewijsmiddelen dat verdachte op enig moment na 14 januari 2011, doch in ieder geval voor 4 februari 2011 op de hoogte is gekomen van de ten behoeve van [minderjarige] op 14 januari 2011 afgegeven machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg en van het voornemen van Bureau Jeugdzorg deze ook ten uitvoer te leggen.
Onttrekken aan het bevoegd opzicht
Mevrouw J. Adoui voornoemd, heeft verklaard dat zij sinds 14 januari 2011 de ondertoezichtstelling niet kon uitvoeren, omdat zij geen contact meer kreeg met het gezin en [minderjarige]. Op 19 januari 2011 heeft zij [minderjarige] dan ook als vermist bij de politie opgegeven. Ook de heer Sprokkereef heeft in zijn aangifte verklaard dat Bureau Jeugdzorg in het kader van de ondertoezichtstelling de machtiging gesloten jeugdzorg wou uitvoeren, maar dit onmogelijk was, omdat [minderjarige] voor hen onbereikbaar was.
Verdachte heeft verklaard, dat zij samen met haar medeverdachte [minderjarige] heeft weggebracht naar haar moeder in Almere en dat zij [minderjarige] verstopt hielden voor Bureau Jeugdzorg.
De rechtbank duidt voornoemde feiten als volgt. Verdachte heeft samen met de medeverdachte er voor gezorgd dat Bureau Jeugdzorg geen toegang meer kreeg tot [minderjarige]. Hoewel verdachte op enkele momenten lijkt te hebben geaarzeld met betrekking tot haar strafbare handelen, heeft zij er niet voor gezorgd dat [minderjarige] weer in zicht kwam bij Bureau Jeugdzorg. Aan de ondertoezichtstelling kon hierdoor geen invulling worden gegeven en de machtiging uithuisplaatsing kon hierdoor feitelijk niet ten uitvoer worden gelegd.
De verdediging heeft aangevoerd dat het voor verdachte onduidelijk was, waar zij zich aan moest houden. De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte was op de hoogte van de ondertoezichtstelling en de (inhoud van de) machtiging uithuisplaatsing. Uit het feit dat twee keer eerder een uithuisplaatsing niet ten uitvoer is gelegd, mocht verdachte niet afleiden dat ook deze uithuisplaatsing niet geëffectueerd zou worden. Dit te meer nu uit de verklaring van de gezinsvoogd blijkt dat eerdere uithuisplaatsingen eveneens werden gefrustreerd door verdachte en haar medeverdachte.
Ook het verweer met betrekking tot het plaats delict verwerpt de rechtbank, nu [minderjarige] bij zijn moeder in Utrecht woonde en de ondertoezichtstelling daar werd uitgeoefend. Van daaruit is [minderjarige] naar Almere gebracht.
Tot slot concludeert de rechtbank dat het feit dat de officier van justitie de dato 17 mei 2011 niet is overgaan tot het indienen van een vordering opheffing schorsing van de voorlopige hechtenis geen bespreking behoeft, nu dit een geheel andere periode dan de ten laste gelegde periode betreft, zodat ook dit verweer niet kan slagen.
Gelet op het voornoemde, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met haar medeverdachte [minderjarige] opzettelijk heeft ontrokken aan het opzicht, desbevoegd uitgeoefend door Bureau Jeugdzorg.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op één of meer tijdstippen in de periode van 14 januari 2011 tot en met 14 april 2011 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk de minderjarige [minderjarige] geboren op [1998], heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, nadat door de kinderrechter te Utrecht
- bij beschikking van 10 september 2010 de ondertoezichtstelling van
voornoemde [minderjarige] door Bureau Jeugdzorg Utrecht laatstelijk is verlengd
voor de periode van 13 september 2010 tot 13 september 2011, en
- bij beschikking van 14 januari 2011 een machtiging gesloten jeugdzorg voor
[minderjarige] is verleend met ingang van 14 januari 2011 tot 13 september 2011.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
medeplegen van het opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Het verdediging heeft betoogd dat verdachte geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, nu verdachte ernstig verslaafd was aan medicijnen en derhalve niet goed functioneerde en de gevolgen van haar handelen niet goed kon overzien.
De rechtbank verwerpt dit verweer, nu verdachte zelf stelt dat zij ten tijde van de tenlastegelegde periode haar verslaving aan verdovende middelen onder controle had. Bovendien is op geen enkele wijze gebleken dat verdachte onder zodanige omstandigheden verkeerde, dat zij de strekking van haar strafbaar handelen niet kon overzien. Integendeel, verdachte heeft willens en wetens haar zoon ontrokken aan het opzicht van Bureau Jeugdzorg.
Verdachte is deswege strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Voorts heeft zij gevorderd een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht in het geval van een bewezenverklaring een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen en daarbij geen bijzondere voorwaarden te stellen. De raadsman betoogt hiertoe dat er inmiddels weer een goed contact is met Bureau Jeugdzorg en dat verdachte, in het kader van een “laatste-kans-beleid” goed zal meewerken met de gezinsvoogd om haar gezin en [minderjarige] weer op de rit te krijgen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Ten aanzien van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan heeft de rechtbank gelet op het volgende.
Verdachte heeft haar minderjarige zoon ontrokken aan het opzicht dat desbevoegd door Bureau Jeugdzorg over [minderjarige] werd uitgeoefend en door alsdus te handelen opzettelijk uitspraken van de kinderrechter genegeerd. De naleving van rechterlijke uitspraken is van groot maatschappelijk belang en derhalve is het handelen van verdachte dan ook als uiterst laakbaar aan te merken. Bovendien heeft verdachte, door het onttrekken van [minderjarige], haar zoon in een onrustige, verwarrende en benarde positie gebracht en tevens bezorgdheid veroorzaakt bij de medewerkers van Bureau Jeugdzorg. Dit klemt te meer nu de grond voor afgifte van de machtiging tot uithuisplaatsing was dat bij [minderjarige], naar het oordeel van de kinderrechter, sprake was van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 juli 2011, waaruit blijkt dat verdachte vele malen met justitie in aanraking is gekomen, echter ter zake van geheel andersoortige feiten. Wel kan dit feit niet los worden gezien van eerdere weigeringen om mee te werken met Bureau Jeugdzorg ter uitvoering van rechterlijke beslissingen.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte tijdens het onderzoek heeft meegewerkt en enigszins openheid van zaken heeft willen geven met betrekking tot het ten laste gelegde feit. Tevens heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte een ondergeschikte rol lijkt te hebben gehad bij het onttrekken van haar zoon en in negatieve zin beïnvloed werd door de bepalende bemoeienis van de medeverdachte.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar onder de algemene voorwaarden passend en geboden is. Als bijzondere voorwaarde geldt dat de veroordeelde zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg. Daarnaast legt de rechtbank, gelet op het voornoemde, aan verdachte een werkstraf op voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten naar rato van 2 uren per dag.
7 De vorderingen tot tenuitvoerlegging
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan het plegen van nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarden heeft overtreden. De rechtbank is van oordeel dat het voor verdachte van belang is dat zij leert dat haar gedrag consequenties heeft en sancties ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. Gelet hierop zullen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De vordering tenuitvoerlegging onder parketnummer 16/445829-09 van 3 weken gevangenisstraf zal, conform de vordering van de officier van justitie, worden vervangen door een werkstraf van 42 uren. De vordering tenuitvoerlegging onder parketnummer 16/137944-10 van 1 week gevangenisstraf zal, conform de vordering van de officier van justitie, worden vervangen door een werkstraf van 14 uren.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14g, 22c, 22d, 47, 279 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van het opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat de verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien de verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 30 september 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/445829-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten:
3 weken gevangenisstraf, welke zal worden omgezet in een werkstraf van 42 uren, subsidiair 3 weken vervangende hechtenis;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 5 januari 2011 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/137944-10 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten: 1 week gevangenisstraf, welke zal worden omgezet in een werkstraf van 14 uren, subsidiair
1 week vervangende hechtenis;
Voorlopige hechtenis
- heft het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian, voorzitter, mr. M.C. Oostendorp en
mr. M.A.A.T. Engbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Z. Berkouwer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 september 2011.
Mr. Z. Berkouwer, griffier, is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.