RECHTBANK UTRECHT
Zaaknummer / rekestnummer: 311621 / HA RK 11-356
beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
van 30 augustus 2011
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in Huis van Bewaring De Schie te Rotterdam,
verder ook te noemen [verzoeker],
verzoeker,
raadsman: mr. R. van den Boogert,
mr.[X],
rechter in de sector strafrecht van deze rechtbank,
verder ook te noemen mr. [X],
verweerder.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Op 22 augustus 2011 heeft in de tegen [verzoeker] bij deze rechtbank aanhangige strafzaak, bekend onder parketnummer 16/601269-10, een zitting van de meervoudige kamer voor strafzaken plaatsgevonden. Mr. [X] was voorzitter van deze kamer. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt. Tijdens de zitting heeft [verzoeker], bij monde van zijn raadsman mr. R. van den Boogert, mr. [X] gewraakt.
1.2. Mr. [X] heeft niet in de wraking berust.
1.3. Verzoeker, diens raadsman en mr. [X] zijn op 25 augustus 2011 door de griffier van deze rechtbank opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 30 augustus 2011. Voorts heeft de griffier mr. L.A.H.A. van Maarseveen, officier van justitie in de strafzaak tegen [verzoeker], van de behandeling van het verzoek in kennis gesteld.
1.4. Mr. [X] heeft op 29 augustus 2011 zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aan de griffier van de wrakingskamer van deze rechtbank doen toekomen. Daarin heeft hij laten weten niet bij de behandeling van het wrakingsverzoek aanwezig te kunnen zijn. De griffier heeft een afschrift van de reactie van mr. [X] gezonden aan mr. Van den Boogert en aan
mr. Van Maarseveen voornoemd.
1.5. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 30 augustus 2011 plaatsgevonden. Daarbij waren [verzoeker], vergezeld van mr. Van den Boogert, en mr. Van Maarseveen aanwezig.
1.6. Ter zitting heeft [verzoeker] het verzoek door zijn raadsman nader doen toelichten. Mr. Van den Boogert heeft een pleitnotitie, met daaraan enkele (gedeelten van) stukken uit het strafdossier gehecht, overgelegd. Mr. Van Maarseveen heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek. [verzoeker] heeft vervolgens gebruik gemaakt van de gelegenheid het woord te voeren.
1.7. Na sluiting van de behandeling heeft de wrakingskamer zich teruggetrokken voor beraad. Daarna is op 30 augustus 2011 mondeling uitspraak gedaan. Deze beslissing is van die uitspraak de schriftelijke weergave en bevat daarvan de motivering.
2. Het verzoek en het verweer
3.1. Het verzoek van [verzoeker] strekt ertoe dat mr. [X] wordt vervangen door een andere rechter.
3.2. [verzoeker] legt aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag dat mr. [X] tijdens de zitting van 22 augustus 2011 de schijn van partijdigheid heeft gewekt door, nadat [verzoeker] als verdachte over het hem onder 1 ten laste gelegde feit had verklaard, te reageren met de opmerking: “Ik zal het u maar eerlijk zeggen: ik vind dat een raar verhaal.” Omdat deze opmerking niet gepaard ging met enige uitleg of een nadere vraag, is bij [verzoeker] de indruk ontstaan dat mr. [X] zijn verhaal niet geloofwaardig vond.
3.3. Mr. [X] heeft zich tegen het wrakingsverzoek verweerd door erop te wijzen dat hij door zijn opmerking niet van vooringenomenheid heeft doen blijken noch de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Een verdachte heeft er recht op te vernemen dat zijn verklaring bij de rechtbank vragen oproept. Zo wordt hij in de gelegenheid gesteld daarover verdere uitleg te geven, aldus mr. [X].
4.1. Artikel 512 Sv bepaalt dat op verzoek van de verdachte de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden grond vormen te vrezen dat het de rechter in de gegeven omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 512 Sv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.3. Niet is gebleken van persoonlijke vooringenomenheid van mr. [X] jegens [verzoeker]. Onderzocht zal daarom slechts worden of hij in objectieve zin reden heeft te vrezen dat het mr. [X] aan onpartijdigheid ontbreekt. Overwogen wordt het volgende.
4.4. Waar [verzoeker] betoogt dat mr. [X] door zijn opmerking de schijn van partijdigheid heeft gewekt, miskent hij dat het tot de taak van de strafrechter behoort om zich ter terechtzitting ervoor in te spannen dat al die informatie wordt verzameld die de rechtbank in staat stelt zich een oordeel te vormen over (de persoon van) de verdachte en diens betrokkenheid bij het ten laste gelegde. Daartoe staan hem in beginsel alle middelen ter beschikking die kunnen bijdragen tot een zo open mogelijke communicatie, daaronder het uiting geven aan verwondering of twijfel. Anders dan [verzoeker] kennelijk meent, staat het de strafrechter in beginsel eveneens vrij om ter zitting blijk te geven van zijn voorlopige (waarde)oordeel omtrent hetgeen een procesdeelnemer te berde brengt. Juist ingeval het - zoals hier - de kern van het door het Openbaar Ministerie aan de verdachte gemaakte strafrechtelijke verwijt betreft, is het mede in het belang van partijen om te vernemen dat een verklaring of stellingname bij de rechtbank tot vragen of bedenkingen leidt. Aan de strafrechter komt in dit verband de nodige handelingsvrijheid toe. Ook indien hij zich in zijn reactie op het verhandelde ter zitting in prikkelende bewoordingen uitlaat, kan niet zonder meer worden gezegd dat hij daarmee vooruitloopt op een te geven (eind)oordeel. Dat hij zijn opmerking niet - terstond - gepaard doet gaan van een nadere uitleg of het stellen van verdere vragen, maakt dit niet anders. Een grond tot wraking doet zich eerst voor, indien bijkomende feiten of omstandigheden maken dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding is. Van dergelijke feiten of omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de behandelend officier van justitie de opmerking van mr. [X] heeft opgevat als een uitnodiging aan de verdachte om zijn visie op het ten laste gelegde nader uiteen te zetten, terwijl ook [verzoeker] zelf, blijkens het proces-verbaal van de zitting en gezien zijn opmerking dienaangaande bij de behandeling van zijn wrakings-verzoek, aanvankelijk geen aanstoot aan de opmerking heeft genomen en pas door de reactie van zijn raadsman tijdens de schorsing van de zitting op de eventuele implicatie ervan is geattendeerd. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
5.1. wijst het verzoek af;
5.2. draagt de griffier op deze beslissing aan [verzoeker], mr. R. van den Boogert, mr. [X] en mr. L.A.H.A. van Maarseveen, alsmede aan de president en aan de sectorvoorzitter strafrecht van deze rechtbank toe te zenden;
5.3. bepaalt dat de strafzaak dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing in verband met dit wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Sap, mr. L.E. Verschoor-Bergsma en
mr.drs. R. in ’t Veld en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2011, in aanwezigheid van de griffier.