ECLI:NL:RBUTR:2011:BR6669

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
740225 AC EXPL 11-1364
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een CAO-bepaling in het kader van een leer-werkovereenkomst voor verzorgende IG

In deze zaak heeft eiseres, een leerling-verzorgende, een vordering ingesteld tegen haar werkgever, de stichting Zorggroep Charim, met betrekking tot de uitleg van een CAO-bepaling in haar leer-werkovereenkomst. De kantonrechter heeft op 24 augustus 2011 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin eiseres aanspraak maakte op achterstallig loon over de periode van haar opleiding tot verzorgende IG. Eiseres stelde dat zij recht had op het salaris dat zij als helpende verdiende, terwijl Charim betoogde dat de CAO-bepaling niet algemeen verbindend was en eiseres geen directe aanspraak kon maken op de CAO VVT, omdat zij geen lid was van een betrokken vakorganisatie.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de CAO VVT, hoewel niet algemeen verbindend verklaard, wel van toepassing was op de arbeidsovereenkomst van eiseres door een dynamisch incorporatiebeding. Dit betekende dat de bepalingen van de CAO ook voor eiseres golden. De rechter heeft de uitleg van artikel 3.2.2 van de CAO VVT beoordeeld en geconcludeerd dat het bruto salaris volgens de salarisschaal van de voor de opleiding uitgeoefende functie moest worden voldaan. De kantonrechter oordeelde dat Charim in strijd had gehandeld met deze bepaling, wat resulteerde in een toewijzing van de vordering van eiseres tot betaling van achterstallig loon.

De kantonrechter heeft Charim ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 737,81. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in arbeidsovereenkomsten en de toepassing van CAO-bepalingen, zelfs als deze niet algemeen verbindend zijn verklaard. De beslissing van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Charim onmiddellijk aan de uitspraak moet voldoen, ondanks eventuele hoger beroep mogelijkheden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 740225 AC EXPL 11-1364 k
vonnis d.d. 24 augustus 2011
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiseres],
eisende partij,
gemachtigde: mr. D.C. Bos-Oskam,
tegen:
de stichting
Zorggroep Charim,
gevestigd te Veenendaal,
verder ook te noemen Charim,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R.A.A. Duk.
Het verloop van de procedure
[eiseres] heeft een vordering ingesteld.
Charim heeft geantwoord op de vordering.
Bij tussenvonnis van 25 mei 2011 is een comparitie van partijen gelast.
Op 11 juli 2011 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Hierna is uitspraak bepaald.
Het geschil en de beoordeling daarvan
1. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de door partijen in het geding gebrachte producties neemt de kantonrechter het volgende als vaststaand aan:
1.1. [eiseres] is op 21 maart 2000 in dienst getreden bij Charim.
1.2. Op (in ieder geval) 1 oktober 2008 is [eiseres] de opleiding verzorgende IG gestart. Tot september 2008 was zij 16 uur per week werkzaam als helpende tegen een bruto salaris van € 768,67 per maand, exclusief overuren en overige emolumenten. Het bruto salaris bij een fulltime dienstverband als helpende bedroeg € 1.729,67 per maand.
1.3. In verband met de opleiding tot verzorgende IG hebben partijen een leer-werkovereenkomst gesloten voor de duur van de opleiding. Hierin is opgenomen dat de arbeidsduur 28,8 uren per week bedraagt. Voorts is in de overeenkomst onder meer opgenomen:
‘Artikel 8 Salaris
1. Het salaris bij ingang van de overeenkomst bedraagt € 1.356,60 bruto per maand op fulltime basis volgens artikel 3.3.1. Beroepsopleidingen van de CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen.
[…]
Artikel 18
De CAO voor de Verpleeg- en Verzorgingshuizen, zoals deze luidt of zal komen te luiden en de krachtens die CAO vastgestelde arbeidsvoorwaarden, vormen met deze arbeidsovereenkomst één geheel.’
1.4. In artikel 3.2.2 sub 1 van de CAO Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg 2008-2010 (CAO VVT) is bepaald:
‘Indien een werknemer, die reeds in dienst is anders dan als aspirant leerling, de opleiding verzorgende respectievelijk verzorgende-IG gaat volgen, dan behoudt deze leerling-werknemer het salaris behorende bij de salarisschaal van de laatstelijk uitgeoefende functie, tenzij het salaris bij de voor de opleiding geldende schaal hoger is.’
1.5. De CAO VVT is uitsluitend van 26 tot en met 28 februari 2010 algemeen verbindend verklaard.
1.6. Het onder punt 1 van artikel 8 van de leer-werkovereenkomst genoemde salaris is het salaris van een leerling-verpleegkundige. Charim heeft [eiseres] daarvan elke maand tot 1 juli 2010 (toen [eiseres] de opleiding had afgerond) gelet op de arbeidsomvang 80% voldaan, te weten een bedrag van € 1.029,82 bruto per maand.
1.7. Op verzoek van [eiseres] van 29 oktober 2009 heeft de Commissie Gelijke Behandeling op 9 augustus 2010 geoordeeld dat Charim bij toepassing van de salarisgarantieregeling van artikel 3.2.2., eerste lid van de CAO VVT onderscheid op grond van arbeidsduur maakt en dat daar geen objectieve rechtvaardigingsgrond voor aanwezig is.
2. De vorderingen en het verweer
2.1. In deze procedure heeft [eiseres] gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Charim zal veroordelen om aan [eiseres] te voldoen:
- een bedrag van € 7.971,17 bruto terzake van het brutoloon inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering over de periode van 1 september 2008 tot 1 juli 2010;
- voornoemd bedrag te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
- de totaalsom te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim tot de voldoening;
- de kosten van de procedure.
2.2. Charim heeft hiertegen verweer gevoerd en geconcludeerd dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van [eiseres] zal afwijzen met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure.
2.3. Hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd komt, voor zover relevant, hierna aan de orde.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. [eiseres] heeft haar vordering gebaseerd op artikel 3.2.2. van de CAO VVT.
Charim heeft betoogd dat [eiseres] geen directe aanspraak aan de CAO kan ontlenen, aangezien deze – behoudens drie dagen – niet algemeen verbindend is verklaard en [eiseres] geen lid is van een van de daarbij betrokken contracterende vakorganisaties.
3.2. De kantonrechter overweegt dat het op zichzelf juist is dat [eiseres] vanwege de door Charim genoemde redenen geen rechtstreekse aanspraak kan maken op de CAO VVT. Evenwel hebben partijen in artikel 18 van de arbeidsovereenkomst de CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen – en de opvolgende versies daarvan, i.e. de CAO VVT – uitdrukkelijk van toepassing verklaard. Aldus is sprake van een dynamisch incorporatiebeding. De CAO VVT is tot stand gekomen met medewerking van de (grote) vakorganisaties. Aldus kan [eiseres] op basis van het incorporatiebeding een beroep doen op (de bepalingen in) de CAO VVT.
3.3. Partijen verschillen van mening omtrent de uitleg van artikel 3.2.2. van de CAO VVT.
[eiseres] heeft betoogd dat zij op basis van dit artikel gedurende de leer-werkovereenkomst in het kader van haar opleiding tot verzorgende IG aanspraak kan blijven maken op het uurloon dat zij als helpende verdiende, mede gelet op het feit dat in dat artikel wordt verwezen naar de salarisschaal van de oude functie.
Charim heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat alleen het nominaal in de oude functie verdiende salaris wordt gegarandeerd en dat het woord ‘salarisschaal’ uitsluitend is gebruikt om aan te geven dat de salarisstijging van de oude salarisschaal gedurende de opleiding wel wordt genoten.
3.4. De kantonrechter ziet zich aldus gesteld voor de vraag hoe de betreffende CAO-bepaling uit te leggen. Nu de CAO niet rechtstreeks van toepassing is, maar partijen de toepasselijkheid daarvan zijn overeengekomen, dient in principe uitleg conform het Haviltex-criterium en niet conform de CAO-norm plaats te vinden (HR 9 juli 2004, LJN: AO7000).
3.5. De Hoge Raad heeft evenwel in zijn arrest van 20 februari 2004 geoordeeld dat tussen de Haviltexnorm en de CAO-norm geen tegenstelling bestaat, maar een vloeiende overgang. Zo heeft bij toepassing van de Haviltexnorm – waarbij het niet aankomt op de taalkundige betekenis, maar zeker ook op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan dit beding mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten – te gelden dat, ‘indien de inhoud van een overeenkomst in een geschrift is vastgelegd, de argumenten voor een uitleg van dat geschrift naar objectieve maatstaven aan gewicht winnen naarmate de typerende omstandigheden van het geval zo’n uitleg meer verlangen.’ (HR 9 juli 2004, LJN: AO7000).
3.6. In het onderhavige geval zijn naar het oordeel van de kantonrechter de volgende argumenten aanwezig die de uitleg van de CAO-bepaling naar objectieve maatstaven aan gewicht doen winnen. Gelet op de bewoordingen van het beding wordt de CAO, alsmede alle toekomstige versies daarvan, volledig en zonder enig voorbehoud van toepassing verklaard. Tevens wordt in meerdere artikelen van de arbeidsovereenkomst expliciet naar de CAO verwezen, zoals ten aanzien van het salaris, de vakantiedagen en –uren en de ziektekostenregeling. Ook staat in de overeenkomst vermeld dat [eiseres] een kopie van de gehele CAO heeft ontvangen. Aldus mochten partijen redelijkerwijs aan het incorporatiebeding de betekenis toekennen dat deze is bedoeld om de positie van de ongebonden werknemer gelijk te stellen aan de positie van een gebonden werknemer en mochten partijen verwachten dat de CAO op eenzelfde wijze zou worden uitgelegd.
3.7. Hierin vindt de kantonrechter aanleiding om ook acht te slaan op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden tekstinterpretaties zouden leiden, alsmede aan de ratio van de regeling, de redelijkheid van de uitkomst en de mate waarin de uitleg past binnen het systeem van de CAO als geheel.
3.8. De kantonrechter overweegt als volgt.
In artikel 1.1. van de CAO VVT staat salaris gedefinieerd als ‘het voor de werknemer geldende bruto maand- of periodesalaris, exclusief de in de artikelen 3.1.13, 5.3.1, 5.5, 5.7,
5.8, 5,9, 9.1, 9.2, 9.3.1, 9.3.2, 9.4, 9.4.1, 9.7, 9.9.1 genoemde vergoedingen en exclusief de in de artikelen 3.1.11 en 3.1.11A vermelde eindejaarsuitkering en levensloopbijdrage in artikel 3.1.12.’ In de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat het salaris bij ingang van de overeenkomst € 1.356,60 bruto per maand is, zijnde het gebruikelijke salaris voor verzorgende IG in opleiding. Deze bepalingen, in samenhang gelezen, wijzen erop dat onder salaris het bruto salaris bij een fulltime dienstverband moet worden verstaan en aldus los staat van de arbeidsomvang in het specifieke geval. Dit levert een aanwijzing op dat onder ‘salaris’ in artikel 3.2.2. van de CAO ook moet worden verstaan het bruto salaris bij een fulltime dienstverband, zodat Charim aanspraak zou kunnen maken op het bruto salaris bij een fulltime dienstverband dat zij als helpende genoot.
In artikel 3.1.4., eerste lid van de CAO VVT is bepaald dat de werkgever op grond van de functie-indeling bepaalt welke salarisschaal voor de werknemer van toepassing is. Dit onderstreept de verwevenheid tussen functie en salarisschaal, zoal die ook reeds uit artikel 3.2.2., eerste lid van de CAO VVT zelf blijkt. Dit maakt het minder voordehandliggend dat het woord salarisschaal hierin uitsluitend zou zijn opgenomen om aan te geven dat de salarisstijging van de oude salarisschaal gedurende de opleiding wel wordt genoten. Hiervoor zijn ook overigens in de tekst van die bepaling geen aanknopingspunten te vinden.
3.9. Partijen zijn het erover eens en uit het protocol van de CAO VVT volgt dat de ratio van artikel 3.2.2. van de CAO VVT is voor werknemers financiële belemmeringen weg te nemen om en werknemers te stimuleren om de opleiding tot verzorgende te gaan volgen. Door voornoemd artikel in de CAO uit te leggen zoals Charim voorstaat, is het bruto-uurloon van [eiseres] tijdens de opleiding lager dan als helpende. Anders gezegd, als helpende hoefde [eiseres] minder uren te werken om eenzelfde nominaal salaris te verdienen. Zo bezien, wordt het volgen van de opleiding tot verzorgende IG minder aantrekkelijk dan simpelweg een paar uur meer te gaan werken als helpende. Dit rechtsgevolg lijkt niet aannemelijk in het licht van de ratio van de bepaling, te weten het stimuleren van mensen om via de opleiding door te stromen naar de functie van verzorgende. Het lijkt evenmin een aannemelijk rechtsgevolg dat [eiseres] vanwege de opleiding meer uren moet werken voor eenzelfde nominaal salaris. Als helpende verdiende [eiseres] voor 16 uur per week (0,44 fte) € 768,67 bruto per maand. Wanneer zij tijdens de opleiding 0,57 fte zou zijn gaan werken, dan had zij nominaal hetzelfde salaris verdiend en was in de visie van Charim op grond van artikel 3.2.2., eerste lid van de CAO VVT geen reden voor enige salariscorrectie. Dat zou betekenen dat [eiseres] in feite 0,13 fte, i.e. circa 4,5 uur gratis zou werken. Dit lijkt geen aannemelijk rechtsgevolg en dus geen redelijke uitkomst en evenmin een uitleg die Charim redelijkerwijs hieraan mag toekennen. Hierbij speelt bovendien een rol dat leerling-verzorgenden verplicht zijn om (tenminste) 28,8 uur te werken.
Evenmin valt in te zien dat het een aannemelijk rechtsgevolg is dat een werknemer die 40 uur als helpende werkte voorafgaand aan de opleiding het salaris behorende bij die arbeidsomvang behoudt wanneer in feite tijdens de opleiding slechts 28,8 uur wordt gewerkt. Dit is evenwel volgens Charim de consequentie van haar uitleg van het bewuste artikel in de CAO.
3.10. Dat de uitleg van de CAO-bepaling zoals [eiseres] voorstaat tot een onredelijke uitkomst of een onaannemelijk rechtsgevolg zou leiden en daarbij een betekenis aan de bepaling toekent die zij in redelijkheid daaraan niet mocht toekennen, vermag de kantonrechter niet in te zien. Het enkele feit dat [eiseres] tijdens de opleiding meer zou gaan verdienen dan voorheen, kan bezwaarlijk onredelijk worden genoemd nu zij ook meer is gaan werken. Dat werknemers die minder uren gaan werken tijdens de opleiding ook minder gaan verdienen, lijkt evenzeer evident en te rechtvaardigen. De kantonrechter ziet niet in dat dit in strijd is met de ratio van de litigieuze CAO-bepaling, inhoudende dat leerlingen niet minder mogen gaan verdienen dan voorheen, aangezien niets eraan in de weg staat om – zij het in een deels andere functie – toch 40 uur te blijven werken.
3.11. Op basis van het vorenoverwogene komt de kantonrechter tot het oordeel dat artikel 3.2.2., eerste lid van de CAO VVT aldus moet worden uitgelegd dat niet het nominale salaris gegarandeerd wordt, maar dat het bruto salaris volgens de salarisschaal van de voor de opleiding uitgeoefende functie moet worden voldaan. Charim heeft in strijd gehandeld met deze bepaling. De vraag of de bewuste bepaling in strijd is met het verbod op onderscheid naar arbeidsduur als bedoeld in artikel 7:648 BW, behoeft derhalve geen verdere bespreking.
3.12. Gevolg van het voorgaande is dat sprake is van achterstallig loon.
Charim heeft het door [eiseres] berekende bedrag niet betwist anders dan dat [eiseres] in de maand september 2008 nog niet in opleiding zou zijn geweest voor verzorgende IG en aldus in die maand geen aanspraak kan maken op de bewuste CAO-bepaling.
[eiseres] heeft hiertegen geen, althans geen gemotiveerd verweer gevoerd. Bovendien blijkt uit de leer-werkovereenkomst inderdaad een ingangsdatum van oktober 2008.
Aldus zal terzake van de loonvordering worden toegewezen een bedrag van € 7.397,44 (€ 7.971,17 minus € 573,73 aan loon, vakantiebijslag en eindejaarsuitkering over september 2008).
3.13. De kantonrechter ziet (onder meer) in de principiële aard van het geschil aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 10%.
3.14. De kantonrechter is van oordeel dat de vordering met betrekking tot de rente, inhoudende vanaf de datum van verzuim, hetgeen wordt verstaan als ingaande op de respectieve data van opeisbaarheid, voldoende duidelijk is. Dit deel van de vordering zal dan ook worden toegewezen.
3.15. Charim zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden begroot op:
- explootkosten € 95,81
- vast recht € 142,00
- salaris gemachtigde € 500,00 (2 punten x tarief € 250,00)
Totaal € 737,81
De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt Charim om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen:
- € 7.397,44 bruto ter zake van loon inclusief 8% vakantiebijslag en eindejaarsuitkering;
- voornoemd bedrag te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 10%;
- het totaalbedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data van respectievelijke opeisbaarheid van de betreffende bedragen tot de dag der voldoening;
veroordeelt Charim tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 737,81, waarin begrepen € 500,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2011.