ECLI:NL:RBUTR:2011:BR6220

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/712394-10 en 16/511964-09 (tul) [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ter zake van openlijke geweldpleging door een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 23 augustus 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging en diefstal met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij een gewelddadige straatroof op 22 november 2010 te Nieuwegein. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal met geweld, omdat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende werd ondersteund door ander bewijs. Echter, de rechtbank achtte het openlijk geweld, waarbij het slachtoffer meermalen werd geschopt en geslagen, wel bewezen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de impact van het geweld op het slachtoffer en de eerdere justitiële geschiedenis van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat, hoewel behandeling noodzakelijk was, de oplegging van een Gedrags Beïnvloedende Maatregel (GBM) te zwaar zou zijn gezien de omstandigheden. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot 150 dagen jeugddetentie, waarvan 91 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder deelname aan hulp- en steunprogramma's. Daarnaast werd de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade aan het slachtoffer, die werd vastgesteld op € 496,45, en werd een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/712394-10 en 16/511964-09 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 augustus 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1993] te [geboorteplaats]
wonende aan het [adres], [woonplaats]
raadsman mr. M. ’t Sas, advocaat te Wijk bij Duurstede
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 augustus 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met anderen aan een gewelddadige straatroof en/of aan openlijke geweldpleging heeft schuldig gemaakt.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een portemonnee en € 20,00 toebehorende aan [benadeelde] heeft weggenomen alsmede dat hij samen met anderen openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde diefstal met geweld. Ten aanzien van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever [benadeelde] met betrekking tot de vermeende diefstal van een portemonnee en € 20,00 niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel nu ook de getuige [getuige 1] slechts verklaart wat [benadeelde] tegen hem gezegd heeft. De rechtbank overweegt in het bijzonder dat [benadeelde] op dit onderdeel wisselend heeft verklaard nu hij kort na het voorval tegen getuige [getuige 1] heeft gezegd dat hij van de jongens € 50,00 uit zijn portemonnee moest halen en dat hij ook zijn strippenkaart moest afgeven. Later verklaarde hij evenwel, dat hem gebleken was, dat
€ 20,00 uit zijn portemonnee gehaald is.
De rechtbank zal verdachte gelet op het voorgaande vrijspreken van de cumulatief-alternatief ten laste gelegde diefstal met geweld.
4.3.2 Bewijsoverwegingen
Aangever [benadeelde] ([A]’) heeft op 22 november 2010 het volgende verklaard.
Op 22 november 2010 omstreeks 15.00 uur stapte ik uit bij de tramhalte Fokkesteeg in Nieuwegein. Minimaal drie andere jongens stapten bij diezelfde tramhalte uit. Ik liep het perron af en liep de tunnel in. Aan het begin van de tunnel stonden de jongens. Ik voelde dat één van de jongens mij tackelde waardoor ik ten val kwam. Ik stond op en vroeg aan de jongens: “Waar slaat dit op en waar heb ik dit aan verdiend?” De jongens zeiden: “Wat doe je nou stoer? Niet met ons fokken.” Één van de jongens ging achter mij staan. Op het moment dat ik mij omdraaide in de richting van de jongen, werd er van achteren meerdere malen tegen mijn benen geschopt. Ook werd ik van achteren met kracht op mijn hoofd geslagen. Dit gebeurde vermoedelijk met een vuist. De jongens zeiden telkens tegen mij: “Je moet niet met ons dollen.” Ik werd vervolgens meerdere malen geschopt en geslagen. De jongens sloegen meerdere malen met kracht in mijn gezicht.
Op 24 november 2010 zijn aan aangever [benadeelde] beelden van een bewakingscamera op het perron van de tramhalte Fokkesteeg te Nieuwegein getoond. Naar aanleiding daarvan heeft hij –zakelijk weergegeven– het volgende verklaard.
De drie jongens op de videobeelden die eveneens uit deze tram stapten en die voor mij liepen zijn voor honderd procent dezelfde drie jongens als waarover ik in mijn aangifte sprak en die mij kort hierna in de tunnel hebben geschopt en geslagen. De jongen met de pet en de andere jongen met de tas hebben mij samen met de jongen met de zwarte jas geschopt en geslagen.
Getuige [getuige 2] heeft het volgende verklaard.
Op 22 november 2010 omstreeks 15.00 uur stapte ik uit de tram. Ik zag aan het eind van de tunnel een groep jongens vechten. Ik zag dat meerdere jongens iemand sloegen en schopten. Het bleek dat het een groep van vier personen was (de rechtbank begrijpt: verdachte, zijn twee mededaders alsmede aangever [benadeelde]). Ze hebben allemaal geschopt en geslagen.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij geen aandeel heeft gehad in de ten laste gelegde openlijke geweldpleging en dat hij er slechts verstijfd bij stond niet geloofwaardig nu zowel [benadeelde] als [getuige 2] hebben verklaard dat alle drie de jongens, dus ook verdachte, [benadeelde] geschopt en geslagen hebben.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan de cumulatief-alternatief ten laste gelegde openlijke geweldpleging schuldig heeft gemaakt.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 november 2010 te Nieuwegein met anderen, aan de openbare weg, de Parktunnel, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde], welk geweld bestond uit het meermalen,
- tackelen van die [benadeelde] en
- met kracht schoppen/trappen tegen de benen van die [benadeelde] en
- met kracht stompen/slaan op het (achter)hoofd en/of gezicht van die [benadeelde].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijk jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest, zijnde 59 dagen. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen de Gedrags Beïnvloedende Maatregel voor de duur van één jaar, met daarin vervat ITB-plus voor de duur van zes maanden, het meewerken aan MDFT en het meewerken aan een behandeling bij Barentsz, subsidiair één jaar jeugddetentie.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, te weten de maatregel hulp en steun, ITB-plus, het meewerken aan MDFT en het meewerken aan een behandeling bij Barentsz of een soortgelijke instelling. De enkele motivatie van een grote stok achter de deur is onvoldoende reden om de Gedrags Beïnvloedende Maatregel -waarvan de inhoud identiek is aan de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden- op te leggen, aldus de raadsman.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank allereerst rekening gehouden met de aard en de ernst van het strafbare feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Voor wat betreft de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan overweegt de rechtbank als volgt.
Het openlijk geweld waaraan verdachte heeft deelgenomen heeft zich gericht tegen een willekeurig slachtoffer. Het slachtoffer is op klaarlichte dag bij een tramstation zonder enige aanleiding door de deelnemers aan dat geweld ernstig mishandeld, waardoor deze fors lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Openlijke geweldpleging roept bij passanten, en ook overigens in de samenleving, gevoelens van onrust en onveiligheid op. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk geweld, of personen die hebben gezien dat dergelijk geweld werd uitgeoefend, nog lang de lichamelijke en psychische gevolgen daarvan moeten dragen. Verdachte en zijn mededaders hebben hieraan bijgedragen.
De rechtbank heeft bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd tevens rekening gehouden met de persoon van de verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het plan van aanpak MDFT van stichting Timon van 28 juli 2011, het plan van aanpak GBM van Bureau Jeugdzorg van 2 augustus 2011 en het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 4 augustus 2011.
In voormeld rapport van de Raad voor de Kinderbescherming zijn twee strafadviezen geformuleerd. Als optie één, welke de voorkeur van de Raad geniet, is genoemd de Gedrags Beïnvloedende Maatregel, hierna aangeduid als GBM, voor de duur van één jaar, met daarin vervat ITB-plus, het meewerken aan MDFT en het meewerken aan een behandeling bij Barentsz of een soortgelijke instelling. Mocht oplegging van de GBM niet mogelijk zijn omdat de rechtbank de invulling van de individuele behandeling onvoldoende concreet zou vinden, dan wordt als tweede optie geadviseerd om aan verdachte een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, waarvan de inhoud gelijk is aan de invulling van de GBM.
Bureau Jeugdzorg heeft ter terechtzitting eveneens de voorkeur voor eerstgenoemd advies met GBM uitgesproken vanwege de stok achter de deur.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 juni 2011, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen met justitie in aanraking is gekomen, ook voor geweldsdelicten.
De rechtbank vindt het bijzonder zorgelijk dat verdachte zich amper zes dagen na een veroordeling door de kinderrechter, waarbij ook de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf is verlengd, opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Verdachte heeft hiermee tevens laten zien dat hij zich weinig gelegen laat liggen aan een voorwaardelijk opgelegde straf.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat, bezien vanuit het belang van zowel verdachte als de samenleving, behandeling van verdachte noodzakelijk is, acht de rechtbank het opleggen van een GBM hier -onder meer in verband met de vrijspraak van de diefstal met geweld- een te zwaar middel gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheid dat het doel dat daarmee wordt nagestreefd – een positieve gedragsverandering – ook kan worden bereikt door aan verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen waarvan de inhoud gelijk is aan wijze waarop de GBM volgens de Raad en Bureau Jeugdzorg ingevuld zou moeten worden. Tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft verdachte zich in de afgelopen maanden positief ingezet bij zijn begeleiding in het kader van de ITB-Plus.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat jeugddetentie voor de duur van 150 dagen waarvan 91 dagen voorwaardelijk passend en geboden is. De rechtbank ziet op grond van het bovengenoemde aanleiding om aan het voorwaardelijk strafdeel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden te verbinden.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 516,45.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 496,45 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 196,45 ter zake van materiële schade en € 300,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag hoofdelijk toewijzen.
Voor het overige, betreffende de post ‘geld gestolen’ van € 20,00, zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering, omdat verdachte is vrijgesproken van de cumulatief-alternatief ten laste gelegde diefstal met geweld, waaruit deze schade zou zijn ontstaan.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
Aan verdachte is bij vonnis van deze rechtbank van 15 oktober 2009 onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie van 90 dagen met een proeftijd van één jaar opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop, alsmede in aanmerking nemende dat verdachte een gewaarschuwd mens is, immers de bovenvermelde proeftijd is bij vonnis van deze rechtbank van 16 november 2010 met één jaar verlengd, zal de vordering tot tenuitvoerlegging (gedeeltelijk) worden toegewezen en wel 30 dagen jeugddetentie.
De rechtbank zal verdachte in de gelegenheid stellen een werkstraf te verrichten in plaats van de jeugddetentie. De rechtbank zal, in navolging van de officier van justitie, gelet op de omstandigheid dat verdachte veel energie zal moeten steken in de naleving van de bij onderhavig vonnis opgelegde bijzondere voorwaarden, het aantal te werken uren beperken tot 60.
Voor het overige wijst de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging af.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77dd en 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Partiële vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de cumulatief-alternatief ten laste gelegde diefstal met geweld;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5.1 genoemde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 91 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
* zich tijdens de proeftijd in het kader van de maatregel hulp en steun gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg Utrecht, waarvan 6 maanden in de vorm van ITB-plus;
* meewerkt aan de Multidimensionale familietherapie (MDFT);
* meewerkt aan een behandeling bij Barentsz of een soortgelijke instelling;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 496,45, waarvan € 196,45 ter zake van materiële schade en € 300,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2010;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde], € 496,45 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2010, bij niet-betaling te vervangen door 9 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat van de voorwaardelijke straf van 90 dagen jeugddetentie, die bij vonnis d.d.
15 oktober 2009 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/511964-09, een gedeelte ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 30 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen jeugddetentie zal worden vervangen door een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 30 dagen;
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige af;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Veldhuijzen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. J.E. Kruijff-Bronsing en mr. J.P. Killian, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van der Landen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 augustus 2011.