parketnummer: 16/600212-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 juni 2011
[verdachte]
geboren op [1979] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 juni 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- op 1 maart 2011 te Utrecht gepoogd heeft [aangever 1] te doden, althans zwaar te mishandelen.
3. De voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde en verzoekt verdachte vrij te spreken. De raadsman baseert zich daarbij op de verklaring van verdachte en de verklaring van [aangever 1] bij de rechter-commissaris d.d. 15 maart 2011.
De raadsman stelt dat [aangever 1] weliswaar is geraakt door het mes, maar dat niet is vast komen te staan hoe dit is gebeurd. Over het bloed dat in de woning is aangetroffen staat niet vast van welke wond dit afkomstig was. De raadsman stelt dat verdachte het mes in zijn hand had om de schoenen kapot te maken en niet voor iets anders. Hij stelt dat in de hectiek een verwonding is ontstaan, die niemand beoogd heeft. De raadsman wijst op de verklaring van [aangever 1] bij de rechter-commissaris waarin zij zegt dat slechts een wondje in haar zij was ontstaan en het geen steekwond betrof. De raadsman stelt dat daarom geen sprake is van doodslag.
Ten aanzien van de poging tot zware mishandeling stelt de raadsman dat niet vast is komen te staan dat de bahco naar [aangever 1] is gegooid. Vervolgens haalt de raadsman een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 2 mei 2011 (LJN: BQ3462) aan, waar het slaan van een persoon tegen het hoofd met een ijzeren staaf niet heeft geleid tot poging doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld hoe zwaar en hoe groot de ijzeren staaf was. De raadsman wil dit arrest toepassen op poging tot zware mishandeling met betrekking tot de eis dat er een redelijke kans op zwaar lichamelijk letsel moet zijn. Omdat in deze zaak niet is vast komen te staan hoe groot en hoe zwaar de bahco was, kan niet gesteld worden dat aan de eis van een redelijke kans op zwaar lichamelijk letsel is voldaan. De raadsman stelt dat het enkele feit dat de wond gehecht is geen duidelijkheid geeft over de kracht en de wijze waarop het voorwerp tegen haar hoofd is gekomen. Niet kan worden geconcludeerd dat zwaar lichamelijk letsel had kunnen worden toegebracht en daarom is er geen sprake van een poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van het tenlastegelegde wijst de raadsman erop, dat de vereiste opzet niet bewezen kan worden, omdat elk inzicht in de gedragingen en gevolgen daarvan bij verdachte ontbrak ten tijde van het tenlastegelegde. Voor deze visie vindt de raadsman steun in het Pro Justitia rapport d.d. 19 mei 2011, waaruit blijkt dat de handelswijze van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde volledig door zijn paranoïde gedachtegang werd ingegeven. De raadsman wijst op de conclusie van de psychiater dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was op het moment van het ten laste gelegde feit.
De raadsman stelt voorts dat er sprake was van noodweer. Hij voert daartoe aan dat er over en weer gevochten is, waarbij [aangever 1] met een stoel op verdachte af kwam rennen en verdachte zich daarbij verweerd heeft met een steeksleutel. De raadsman acht deze verdediging niet disproportioneel, omdat de exacte kenmerken van het voorwerp niet bekend zijn. Volgens de raadsman zoekt [aangever 1] de confrontatie met verdachte in een volle en kleine huiskamer, waardoor er geen andere manier was voor verdachte om zich op dat moment aan de aanval van [aangever 1] te onttrekken. De raadsman voegt toe dat er geen sprake is van ‘eigen schuld’ aan de zijde van verdachte door het innemen van de dieetpillen. Indien de rechtbank het gevoerde verweer op noodweer honoreert dient zij tot ontslag van alle rechtsvervolging over te gaan, aldus de raadsman.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak poging tot doodslag
De rechtbank oordeelt dat de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte de bedoeling had om [aangever 1] met een mes van het leven te beroven. Dit kan ook niet uit het handelen van verdachte worden afgeleid. Evenmin kan naar het oordeel van de rechtbank uit het handelen van verdachte worden afgeleid dat hij zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [aangever 1] door zijn handelen zou worden gedood, terwijl hij die kans op de koop heeft toe genomen. Vast staat dat verdachte een mes in zijn hand heeft gehad en dat [aangever 1] door dit mes is geraakt. Niet bewezen kan worden dat verdachte met het mes een beweging, dan wel een stekende beweging in de richting van [aangever 1] heeft gemaakt. Daarnaast staan de aard en omvang van haar letsel als gevolg van het feit dat zij door het mes is geraakt niet vast. [aangever 1] zelf verklaart over pijn in haar zij en dat de wond niet is gehecht. Het gooien van een bahco naar het hoofd van [aangever 1] levert naar het oordeel van de rechtbank evenmin een poging doodslag op, nu niet vaststaat hoe groot en hoe zwaar de bahco was. De rechtbank komt tot de slotsom dat verdachte van het impliciet primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Poging tot zware mishandeling
Met dezelfde motivering, zoals hierboven bij de poging doodslag aangegeven, acht de rechtbank ook geen poging tot zware mishandeling bewezen ten aanzien van het raken van [aangever 1] met een mes. De rechtbank acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen ten aanzien van het gooien met de bahco en baseert zich op de volgende bewijsmiddelen.
In de nacht van 28 februari 2011 op 1 maart 2011 zijn verdachte en [aangever 1] samen in de woning van de ouders van verdachte. In de avond van 28 februari 2011 was verdachte onder invloed van drugs, omdat hij afslankpillen had geslikt. De afslankpillen had [aangever 1] gekregen en uit een test van de pillen bij Centrum Maliebaan bleek dat er speed in deze pillen zat. Verdachte was ervan op de hoogte dat de pillen speed bevatten, omdat hem dit ongeveer twee maanden daarvoor door de huisarts was medegedeeld. Verdachte maakte die avond de schoenen van [aangever 1] stuk met een mes en er ontstond ruzie tussen beiden. Omdat [aangever 1] vermoedde dat er iets zou gebeuren pakte zij een stoel uit de woonkamer en hield deze tussen zichzelf en verdachte in. Verdachte ziet [aangever 1] met de stoel op hem afkomen en verklaart dat dit voor hem bedreigend was. Verdachte zag een bahco op de vitrinekast liggen en pakte deze. Vervolgens gooide verdachte de bahco naar [aangever 1]. De bahco raakte het hoofd van [aangever 1]. Gelijk daarna schreeuwde [aangever 1] van de pijn en zat haar hoofd onder het bloed. De verbalisanten die ter plaatse kwamen zagen dat [aangever 1] een snee in haar voorhoofd had en dat daaruit bloed vloeide. [aangever 1] kon niet meer staan vanwege de pijn en ging zitten. Vervolgens kwam de ambulance die [aangever 1] naar het ziekenhuis heeft gebracht.
Aanvullende overwegingen
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat poging tot zware mishandeling niet bewezen verklaard kan worden, omdat niet is vast komen te staan hoe groot en hoe zwaar de bahco was waarmee verdachte heeft gegooid, oordeelt de rechtbank als volgt.
Ondanks dat niet is komen vast te staan hoe groot en hoe zwaar de bahco was, is de rechtbank van oordeel dat verdachte door middel van het gooien van een hard voorwerp naar het hoofd van [aangever 1] willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er zwaar lichamelijk letsel bij [aangever 1] zou optreden. Het hoofd is een kwetsbaar deel van het lichaam en met het gooien van een hard voorwerp naar het hoofd is een redelijke kans op zwaar lichamelijk letsel gegeven.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 1 maart 2011 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [aangever 1] een bahco naar haar hoofd heeft gegooid, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer. Ter beoordeling ligt voor of de voorwaarden voor de aanvaarding voor het beroep op noodweer zijn vervuld. Daartoe is vereist dat een feit wordt begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer. Verdachte verklaart ter terechtzitting dat [aangever 1] met een stoel achter hem aan kwam en dat hij vervolgens om de tafel rende. Verdachte verklaart dat hij op dat moment een steeksleutel heeft gepakt om zich mee af te weren. De rechtbank acht weliswaar aannemelijk dat er sprake was van een dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte, maar is van oordeel dat verdachte op een andere manier had kunnen en moeten reageren. In plaats van het blijven rennen om de tafel kon verdachte bijvoorbeeld uit de woonkamer weggaan om zich aan de situatie te onttrekken.
Met betrekking tot de verklaring van verdachte ter terechtzitting, dat hij zich heeft afgeweerd met een steeksleutel, acht de rechtbank verdachtes eerdere verklaring bij de politie, dat hij gegooid heeft met een bahco, doorslaggevend.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Poging tot zware mishandeling.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Het verweer dat verdachte, door het slikken van de afslankpillen in combinatie met het gebruik van eigen medicatie, ten tijde van het tenlastegelegde geheel ontoerekeningsvatbaar was en daardoor bij hem ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak, wordt door de rechtbank verworpen.
Door voorafgaand aan het tenlastegelegde op eigen houtje naast de hem voorgeschreven antidepressiva grote hoeveelheden afslankpillen tot zich te nemen, wetende dat deze speed bevatten, heeft verdachte zichzelf in de toestand gebracht waarin hij zich ten tijde van het tenlastegelegde bevond. Uit het Pro Justitia rapport d.d. 19 mei 2011 van psychiater G.H.E. van Hoecke volgt ook dat het verdachte mogelijk aangerekend kan worden dat hij op 27 februari 2011 de afslankpillen heeft ingenomen. De rechtbank acht verdachte dan ook niet volledig ontoerekeningsvatbaar maar enkel sterk verminderd toerekeningsvatbaar.
Verdachte is gelet op het bovenstaande strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie meent dat er bijzondere voorwaarden, zoals deze in het reclasseringsrapport d.d. 8 juni 2011 worden geadviseerd, gesteld moeten worden.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat aan verdachte geen straf of maatregel opgelegd dient te worden, omdat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht ten tijde van het tenlastegelegde. De raadsman stelt dat verdachte wel begeleiding nodig heeft van een psycholoog en een psychiater, om op die wijze zijn verleden te kunnen verwerken. Tevens kan de psychiater de noodzakelijke medicatie van verdachte nauwkeurig af stellen. Omdat verdachte vrijwillig bereid is hulp te aanvaarden is de raadsman van mening dat dit niet op gedwongen basis geregeld dient te worden.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
De verdachte heeft zich in huiselijke kring schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn vriendin. Hij heeft een metalen voorwerp, te weten een bahco naar zijn vriendin gegooid. Deze bahco is tegen haar hoofd gekomen en verdachte heeft daarmee een hoofdwond bij zijn vriendin veroorzaakt. Verdachte lijdt aan depressiviteit en slikt hiervoor medicatie. Naast het slikken van het antidepressivum is verdachte speed bevattende afslankpillen van zijn vriendin gaan slikken, waardoor hij ten tijde van het tenlastegelegde onder invloed was van drugs. Verdachte wist dat de pillen speed bevatten en toch heeft hij deze ingenomen. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Een feit als het onderhavige wordt door het slachtoffer en ook door de omgeving als bedreigend en beangstigend ervaren.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het volgende.
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dit blijkt uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 april 2011. De kans op recidive wordt laag ingeschat door psychiater G.H.E. van Hoecke in het Pro Justitia rapport van 19 mei 2011. Uit het Pro Justitia rapport blijkt tevens dat het beter gaat met verdachte nu hij antidepressivum inneemt.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich bewust is van het feit dat hij hulp nodig heeft. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte ter zake van zijn depressiviteit en de daaruit voortvloeiende problemen dient te worden behandeld. De rechtbank acht daartoe reclasseringstoezicht passend en geboden. De rechtbank neemt bij haar oordeel in acht het reclasseringsadvies van 8 juni 2011 van I. Brandsma waarin wordt geadviseerd verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarbij de volgende bijzondere voorwaarden worden geadviseerd: meldingsgebod en behandelverplichting bij een forensische psychiatrische polikliniek. Ten aanzien van het meldingsgebod dient verdachte zich te houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft. Verdachte moet zich daartoe binnen veertien dagen volgend op het onherroepelijk worden van het vonnis melden bij Centrum Maliebaan, Tolsteegsingel 2a, Utrecht. Hierna moet hij zich gedurende door Centrum Maliebaan bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Centrum Maliebaan gedurende deze perioden nodig acht. De rechtbank neemt de bovenvermelde geadviseerde bijzondere voorwaarden over.
De rechtbank acht, alles afwegende een gevangenisstraf van 120 dagen waarvan 75 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot zware mishandeling.
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 75 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt een behandeling bij een forensische psychiatrische polikliniek zoals Centrum Maliebaan of een soortgelijke instelling;
* meldingsgebod waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft. Daartoe moet verdachte zich binnen veertien dagen volgend op het onherroepelijk worden van dit vonnis melden bij Centrum Maliebaan, Tolsteegsingel 2a, Utrecht. Hierna moet hij zich gedurende door Centrum Maliebaan bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Centrum Maliebaan gedurende deze perioden nodig acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van de datum waarop het vonnis onherroepelijk is geworden.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. J. Ebbens en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. E. van den Brink, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 juni 2011.