ECLI:NL:RBUTR:2011:BR5788

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16.600196-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing en mishandeling op het treinstation van Soest-Zuid

Op 26 februari 2011 deed [slachtoffer 1] aangifte van een poging tot afpersing door twee jongens op het treinstation Soest-Zuid. Hij verklaarde dat hij samen met zijn vriend [slachtoffer 2] op het perron werd lastiggevallen door de jongens, die hem vroegen om geld en dreigden met een mes. De jongens gaven aan dat ze naar een pinautomaat wilden gaan om geld te trekken. [slachtoffer 1] voelde zich bedreigd en belde de politie. Kort daarna werden verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] aangehouden in de buurt van het station. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de jongens voldoende waren om te concluderen dat zij de intentie hadden om [slachtoffer 1] af te persen. De rechtbank achtte het bewezen dat verdachte en medeverdachte samen hebben geprobeerd [slachtoffer 1] af te persen, maar sprak hen vrij van de poging tot afpersing van [slachtoffer 2] omdat er onvoldoende bewijs was voor een begin van uitvoering van dat misdrijf. Verdachte werd ook beschuldigd van mishandeling van [slachtoffer 3] en belediging van agenten, wat hij bekend had. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 maanden op, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16.600196-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 augustus 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman mr. V.J.P Tuma, advocaat te Amersfoort.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 augustus 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. samen met een ander of anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onder (bedreiging met) geweld te beroven of af te persen;
2. [slachtoffer 3] heeft mishandeld;
3. agenten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] heeft beledigd.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geprobeerd af te persen door middel van geweld en bedreiging met geweld en baseert zich daarbij op de aangifte, waaruit blijkt dat [slachtoffer 1] om geld werd gevraagd, werd bedreigd met een mes en werd vastgepakt, voorts op de camerabeelden waaruit blijkt dat verdachte en zijn mededader dichtbij aangever stonden en hem vastpakten en op de deels bekennende verklaring van verdachte. De officier van justitie vraagt vrijspraak van de ten laste gelegde poging tot diefstal met geweld. Op grond van de aangiften en bekennende verklaring van verdachte acht de officier van justitie ook de feiten 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen ten aanzien van de onder 1. ten laste gelegde poging tot diefstal met (bedreiging met) geweld dan wel afpersing ten aanzien van [slachtoffer 2] en wijst erop dat er geen verklaring van [slachtoffer 2] in het dossier zit. De raadsman voert bovendien aan dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde onder 1. niet de opzet had op de beroving van [slachtoffer 1], maar onvoldoende besef had van de gevolgen van zijn gedrag voor de aangever.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Feit 1
Vaststelling van de feiten
Op 26 februari 2011 doet [slachtoffer 1] aangifte bij de politie, omdat hij eerder die dag is lastig gevallen door twee jongens. Hij verklaart dat hij op die dag zijn vriend [slachtoffer 2] rond 00.00 uur naar het station Soest-Zuid in Soest bracht en dat er op het perron twee jongens achter hen aanliepen. De kleinste van die twee jongens trok aan de rugzak van [slachtoffer 2] en zei daarbij: “Geef geld!” Toen [slachtoffer 1] tegen die jongen zei dat hij van [slachtoffer 2] af moest blijven, ging deze heel dicht voor [slachtoffer 1] staan en zei tegen hem: “Wat afblijven?” [slachtoffer 2] was ondertussen in de trein gestapt en de deuren waren gesloten. De langste van de twee jongens stak een arm tussen de dichtgaande treindeuren waardoor deze weer opengingen. Vervolgens begonnen de jongens een gesprek met [slachtoffer 1], waarbij de langste jongen onder meer aan hem vroeg of hij geen tientje voor hem had, of hij geld voor hem had of anders een OV-kaart of pinpas voor hem had. Ook de kleinste jongen vroeg hem meermalen om geld en om zijn portemonnee. Aangever bleef zeggen dat hij zijn portemonnee niet bij zich had en ook niet naar huis wilde om die te gaan halen om voor hen te pinnen. Vervolgens pakte de langste jongen hem bij zijn rechterarm, trok daaraan en zei: “Kom eens mee”, waarna de kleinste jongen aan aangever vroeg: “Waarom ga jij niet mee?” toen hij zich losrukte. De kleinste jongen zei vervolgens tegen de langere jongen: “Volgens mij moeten we een knifi trekken”, waarbij hij zijn rechterhand in zijn rechterzak van zijn vest stak en een vuist maakte met zijn hand. Aangever verklaart dat hij het woord knifi kent als straattaal voor een mes. De langste jongen reageerde vervolgens bevestigend en keek [slachtoffer 1] dreigend aan, terwijl beide jongens op een meter afstand van aangever stonden. Vervolgens zei de kleinste jongen: “Dan gaan we nu naar een pinautomaat geld trekken”, terwijl de langste jongen hem bij zijn rechterbovenarm greep en met kracht verder het perron probeerde op te trekken. Ondertussen bewoog de kleinste jongen zijn rechterarm in zijn rechtervestzak naar voren alsof hij zich klaar maakte om een mes te trekken. [slachtoffer 1] verklaart dat hij toen heel bang werd, dat hij tegen de jongens gezegd heeft dat hij de snackbar in zou gaan en daar vervolgens is heengelopen en de politie heeft gebeld.
Kort daarna worden verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] door de politie in de nabije omgeving van het station aangehouden. Zij verklaren beiden dat zij degenen zijn geweest die met [slachtoffer 1] hebben gepraat op het perron. Camerabeelden bevestigen dat binnen het tijdsbestek dat [slachtoffer 1] noemde op het perron drie personen stonden, waarbij een van de drie een ander bij de hand probeerde te pakken, maar dat niet lukte. Verdachte bevestigt bovendien dat hij de jongen om geld heeft gevraagd en dat hij gedaan heeft alsof hij een mes zou trekken.
Aanvullende overwegingen
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] heeft geprobeerd [slachtoffer 1] af te persen. Verdachte verklaart dat het een lolletje was en dat hij niet echt van plan was om [slachtoffer 1] geld afhandig te maken. Uit de aard van de handelingen die verdachte en [medeverdachte] samen uitvoerden: het steeds dichtbij [slachtoffer 1] gaan staan, het herhaalde vragen om geld terwijl [slachtoffer 1] al gezegd had dat hij zijn portemonnee niet bij zich had en het opvoeren van de druk op aangever door hem fysiek beet te pakken, aan hem te trekken en vervolgens te doen alsof ze een mes bij zich hadden en aangever zouden steken als hij niet deed wat zij wilden, spreekt echter een andere taal. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte en [medeverdachte] wel degelijk het oogmerk hadden om aangever met geweld en bedreiging met geweld te dwingen om zijn geld of goederen af te geven.
Uit de uitvoeringshandelingen blijkt dat geprobeerd is om [slachtoffer 1] ertoe te brengen dat hij zijn geld en/of goederen afgaf en niet dat geprobeerd is om zijn geld en/of goederen van hem af te pakken. Om die reden moet verdachte van het eerste deel van de tenlastelegging onder 1. (tot de woorden en/of die tussen twee witregels staan) worden vrijgesproken.
De rechtbank acht ook niet bewezen dat verdachte en [medeverdachte] hebben geprobeerd [slachtoffer 2] af te persen. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte en [medeverdachte] het voornemen hadden om [slachtoffer 2] af te persen en of dit voornemen zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Gedragingen zijn aan te merken als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf, als zij naar de uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf. De rechtbank acht de ten aanzien van [slachtoffer 2] verrichte uitvoeringshandelingen onvoldoende om te kunnen spreken van dwang om zijn geld of goederen af te geven. Hiervan wordt verdachte eveneens vrijgesproken.
4.3.2 Feit 2 en 3
Verdachte heeft de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten bekend en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht feit 2 bewezen gelet op:
? het ambtsedig proces-verbaal d.d. 12 mei 2011, opgenomen in het proces-verbaal nr. PL0987 201107677 van de politie Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Dit proces-verbaal houdt in de aangifte van [slachtoffer 3];
? de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd in het proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris d.d. 16 mei 2011.
De rechtbank acht feit 3 bewezen gelet op:
? het ambtsedig proces-verbaal d.d. 12 mei 2011, opgenomen in het proces-verbaal nr. PL0987 201107677 van de politie Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4]. Dit proces-verbaal houdt in het relaas van eigen waarneming en bevinding van deze verbalisanten;
? de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd in het proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris d.d. 16 mei 2011.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 26 februari 2011 te Soest ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te
dwingen tot de afgifte van geld en goederen, toebehorende aan die [slachtoffer 1] tezamen en in vereniging met een ander als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader
rond middernacht op het treinstation van Soest-Zuid
- vlak voor die [slachtoffer 1] gaan staan en daarbij gezegd:
"Wat afblijven?" en
vervolgens
- (meermalen) aan die [slachtoffer 1] gevraagd: "Heb je geen geld" en "Heb je anders geen ov-kaart of pinpas" en
- aan de arm van die [slachtoffer 1] getrokken en hem vastgepakt en vastgehouden en vlak voor die [slachtoffer 1] gaan staan en daarbij gezegd: "Kom eens mee" en "Waarom ga je niet mee"
en
- dreigend tegen die [slachtoffer 1] gezegd: "Volgens mij moeten we een 'knifie' (= straattaal voor mes) trekken" en "Dan gaan we nu naar een pinautomaat geld trekken" en
- vervolgens met kracht aan de arm van die [slachtoffer 1] getrokken en deze vastgepakt en
- dreigend zijn arm in zijn vestzak gedaan en bewogen alsof hij daar een mes in vasthad en bewoog,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
2.
op 12 mei 2011 te Soest opzettelijk mishandelend [slachtoffer 3] met kracht tegen
haar been heeft geschopt, waardoor voornoemde [slachtoffer 3] pijn heeft ondervonden;
3.
op 12 mei 2011 te Soest opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [verbalisant 3] (aspirant politie Utrecht) en [verbalisant 4] (hoofdagent politie Utrecht), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Jullie zijn kankerhomo's" en "Jullie kankerhonden van de politie”.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Feit 2: Mishandeling
Feit 3: Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden van een meldingsgebod, een behandelverplichting bij De Bascule en de medewerking aan het vinden van passende dagbesteding voor de verdachte.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het de eerste keer is dat verdachte gedetineerd zit en dat om die reden een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. De raadsman heeft voorgesteld om de strafmaat te beperken tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, zodat de verdachte op korte termijn kan starten met het naleven van de bijzondere voorwaarden.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van [slachtoffer 1]. Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat hij zich erg bedreigd heeft gevoeld en dat hij er op een bepaald moment zelfs van overtuigd was dat hij steekwonden zou oplopen wanneer hij niet aan de eisen van verdachte en zijn mededader zou voldoen.
Dit maakt dat sprake is van een ernstig strafbaar feit. Daar komt nog bij dat dergelijke incidenten een negatieve uitwerking hebben op het gevoel van veiligheid in de samenleving, omdat mensen die horen van dergelijke incidenten via hun contacten met aangever of via de media zich onveiliger gaan voelen. De rechtbank houdt verdachte hier verantwoordelijk voor.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn ex-vriendin en aan de belediging van twee agenten in functie. Ook dit zijn ernstige strafbare feiten, waarvoor verdachte straf verdient.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van deze feiten, een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden noodzakelijk is. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van een uittreksel uit het justitieel documentatieregister van verdachte van 23 juni 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten. De rechtbank houdt bij het bepalen van de duur van de straf rekening met het feit dat dit de eerste keer is dat aan verdachte een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd.
Ook ziet de rechtbank aanleiding een deel van de gevangenisstraf, te weten 3 maanden, voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van 2 jaar. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de reclassering en het opleggen van andere, in de reclasseringsrapportage d.d. 5 juli 2011 van M. van der Horst geadviseerde, bijzondere voorwaarden mogelijk, te weten een meldingsgebod, een behandelverplichting in de Bascule en de medewerking verlenen aan het vinden van een passende dagbesteding. Bovendien wordt met het opleggen van deze voorwaardelijke straf beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57, 266, 267, 300, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder feit 1 tenlastegelegde poging tot diefstal in vereniging gepleegd;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Feit 2: Mishandeling
Feit 3: Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
? dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
? dat verdachte verplicht is zich te laten behandelen in de Bascule, of soortgelijke instelling;
? dat verdachte zijn medewerking verleent aan het traject gericht op het vinden en behouden van een passende dagbesteding;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 augustus 2011.