ECLI:NL:RBUTR:2011:BR5529

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
290716 - HA ZA 10-1674
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringskwestie na brand van chalet met strafrechtelijke antecedenten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht werd behandeld, ging het om een geschil tussen de curator van een failliete eigenaar van een chalet en ASR Schadeverzekering N.V. De eigenaar, [A], had een opstalverzekering afgesloten bij Amev Schadeverzekeringen N.V., de rechtsvoorgangster van ASR. Na de brand van het chalet in augustus 2008 vorderde de curator schadevergoeding van ASR, die de uitkering weigerde op basis van vermeende schending van mededelingsplicht door [A] met betrekking tot zijn strafrechtelijke verleden, specifiek illegale hennepteelt. De rechtbank oordeelde dat ASR niet voldoende had onderbouwd dat haar belangen geschaad waren door de vermeende verzwijging van informatie door [A]. De rechtbank wees de vordering van de curator toe, waarbij ASR werd veroordeeld tot betaling van € 67.210, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank concludeerde dat de curator recht had op de schadevergoeding op basis van de verzekeringsovereenkomst, ondanks de tegenwerpingen van ASR.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 290716 / HA ZA 10-1674
Vonnis van 24 augustus 2011
in de zaak van
MR. ROBBERT GERARD ROEFFEN,
kantoorhoudende te ’s-Hertogenbosch,
eiser,
advocaat mr. A.J. Exterkate te ’s-Hertogenbosch,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. O.P. van Tricht te Utrecht.
Partijen zullen hierna de curator en ASR genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 oktober 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 2 februari 2011
- de akte van ASR
- de antwoordakte van de curator.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij vonnis van 10 mei 2009 is [A] (hierna: [A]) in staat van faillissement verklaard met benoeming van de curator tot curator. [A] is eigenaar van een houten chalet, gelegen te 's-Hertogenbosch op het adres [adres]. In de nacht van 12 op 13 augustus 2008 is dit chalet volledig afgebrand. [A] had voor dit chalet een opstalverzekering afgesloten bij Amev Schadeverzekeringen N.V., de rechtsvoorgangster van ASR. Met betrekking tot de door de brand veroorzaakte schade hebben experts een schadetaxatie opgesteld, waarbij de schade als volgt is begroot:
- ten aanzien van de opstal: € 79.464,-- op basis van herstelkosten, en € 62.500,-- op basis van verkoopwaarde;
- ten aanzien van opruimingskosten € 3.868,--;
- ten aanzien van huurderving € 1.050,--.
ASR weigert de schade te vergoeden.
3. Het geschil
3.1. De curator vordert samengevat - veroordeling van Asr tot betaling van
a. een bedrag van € 79.464,--, althans € 62.500,-- ter zake van opstalschade;
b. een bedrag van € 3.868,-- ter zake van schoonmaakkosten;
c. een bedrag van € 1.050,-- ter zake van huurderving;
d. de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 4 augustus 2009, althans vanaf de dag der dagvaarding (13 juli 2010), tot de voldoening;
e. een bedrag van € 1.788,-- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding (13 juli 2010) tot de voldoening;
f. de proceskosten.
3.2. De curator legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag.
Op grond van de tussen [A] en ASR gesloten verzekeringsovereenkomst is ASR gehouden de door [A] geleden schade te vergoeden. Ondanks diverse verzoeken heeft ASR voorafgaand aan de procedure geen standpunt ingenomen met betrekking tot de afwikkeling van deze schadekwestie. De curator vermoedt dat ASR de afwikkeling van deze schadekwestie bewust traineert.
3.3. ASR voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Bestemmingswijziging
4.1. ASR voert ten eerste tegen de vordering aan, dat op haar geen uitkeringsverplichting rust ter zake van deze schade, omdat [A] ten onrechte een bestemmingswijziging niet heeft gemeld, hetgeen in strijd is met artikel 13 van de toepasselijke voorwaarden. Nadat zij ter comparitie in de gelegenheid is gesteld om de volledige polisvoorwaarden over te leggen, en te vermelden wanneer die polisvoorwaarden van kracht zijn geworden, heeft zij bij akte gesteld dat zij niet kan bewijzen dat de door haar bedoelde voorwaarden, en dus ook voornoemd artikel 13, op de verzekeringsovereenkomst van toepassing zijn. Hiermee faalt dit verweer.
Misleidende mededelingen
4.2. Ten tweede voert ASR tegen de vordering aan, dat geen dekking bestaat op grond van de onjuiste en misleidende mededelingen die [A] na de schade(melding) heeft gedaan. [A] heeft in het kader van de schadeafwikkeling immers telkens volgehouden dat hij op geen enkele wijze betrokken was bij criminele handelingen terwijl inmiddels het tegendeel is gebleken. [A] is namelijk met justitie in aanraking geweest in verband met illegale hennepteelt. Indien een verzekerde in het algemeen feiten omtrent zijn strafrechtelijk verleden, in het bijzonder met betrekking tot het door brand getroffen pand, niet meedeelt, dan benadeelt hij daarmee de verzekeraar die onderzoek doet naar de oorzaak van de brand en het recht op uitkering. In het onderhavige geval kan het niet anders zijn dan dat [A] opzettelijk onjuiste informatie heeft gegeven. Hij wist immers van de (door hem begane) strafrechtelijke feiten en omstandigheden en de panden (waaronder het chalet), maar heeft daarvan bewust geen melding gemaakt.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
ASR beroept zich op de volgende bepaling in de toepasselijke voorwaarden EB.2:
“Artikel 6
Verplichtingen van de verzekerde(n) na een schadegeval
6.1 Zodra een verzekerde kennis draagt van een gebeurtenis, die voor AMEV tot een verplichting tot uitkering kan leiden, is hij verplicht:
(…)
c. AMEV zijn volle medewerking te verlenen en alles na te laten wat de belangen van AMEV zou kunnen benadelen;
6.3 De verzekering geeft geen dekking indien de verzekerde een van deze verplichtingen niet is nagekomen en daardoor de belangen van AMEV heeft geschaad”.
en op de volgende bepaling in de toepasselijke voorwaarden BA1:
“Artikel 3
Verplichtingen van de verzekerde(n) na een schadegeval
3.1 Zodra een verzekerde kennis draagt van een gebeurtenis, die voor AMEV tot een verplichting tot uitkering kan leiden, is hij verplicht:
a. zo spoedig mogelijk die gebeurtenis aan AMEV te melden en een schriftelijke en door hemzelf ondertekende verklaring omtrent de oorzaak, toedracht en omvang van de schade over te leggen;
b. zo spoedig mogelijk alle gegevens aan AMEV te verstrekken en stukken aan AMEV door te zenden;
c. AMEV zijn volle medewerking te verlenen en alles te laten wat de belangen van AMEV zou kunnen schaden;
(…)
3.2 De door de verzekerde verstrekte c.q. te verstrekken opgaven, mondeling dan wel schriftelijk, zullen mede dienen ter vaststelling van de omvang van de schade en het recht op uitkering;
3.3 De verzekering geeft geen dekking indien de verzekerde een van deze verplichtingen niet is nagekomen en daardoor de belangen van AMEV heeft geschaad.
Indien de verzekerde bij schade opzettelijk onjuiste gegevens heeft verstrekt vervalt ieder recht op uitkering”.
Beide artikelen stellen als voorwaarde voor het niet geven van dekking dat door het niet nakomen van enige mededelingsverplichting de belangen van de verzekeraar daardoor zijn geschaad. ASR heeft wel gesteld dat dit het geval is, maar zij heeft deze stelling niet nader onderbouwd. De enkele verwijzing naar een strafrechtelijk verleden met betrekking tot illegale hennepteelt is daartoe onvoldoende. Het expertiserapport van Biesboer Expertise B.V. vermeldt weliswaar dat in de kelder van het chalet een hennepkwekerij ingericht is geweest, maar het rapport vermeldt tevens dat geen sporen zijn aangetroffen die erop duiden dat recent een hennepkwekerij in werking is geweest. Ook anderszins vermeldt het rapport niet dat de brand door (de restanten van) de voormalige hennepkwekerij zou kunnen zijn veroorzaakt. Nu van geen enkel verband is gebleken tussen de voormalige hennepkwekerij/de betrokkenheid van [A] bij illegale hennepteelt en de brand valt, behoudens bijzondere omstandigheden die ASR niet heeft gesteld, niet in te zien hoe ASR door de verzwijging van [A] van zijn strafrechtelijk verleden in haar belangen kan zijn geschaad. Ook het tweede verweer faalt dus.
Pandrecht Jaya B.V.
4.3. Voorts voert ASR tegen de vordering aan dat Jaya B.V. meent dat zij een rechtsgeldig pandrecht heeft op de uitkeringen die ASR eventueel zou moeten doen. Zolang niet vaststaat tussen Jaya B.V. en de curator wie uiteindelijk gerechtigd is tot de uitkeringen, moet ASR redelijkerwijs twijfelen over de vraag aan wie zij bevrijdend kan betalen en is zij niet in verzuim zolang zij niet betaalt. De zekerheidsvestiging waarop Jaya B.V. zich beroept is door de curator vernietigd, welke vernietiging de rechtbank weliswaar heeft onderschreven, maar Jaya B.V. is van die uitspraak in hoger beroep gekomen, op welke uitspraak nog niet is beslist.
Ook dit verweer faalt bij gebreke van een voldoende onderbouwing. De enkele omstandigheid dat over een pandrecht een procedure in hoger beroep loopt is onvoldoende reden de vordering van de curator tegen ASR af te wijzen. ASR heeft geen details verstrekt of stukken overgelegd met betrekking tot de vordering van Jaya B.V.
4.4. Ook de stelling van ASR dat zij in ieder geval geen wettelijke rente verschuldigd is over de eventuele uitkering over de periode waarin zij redelijkerwijs mocht twijfelen aan wie zij bevrijdend kon betalen gaat niet op. Ook hieromtrent heeft ASR onvoldoende feiten gesteld. Met betrekking tot de wettelijke rente heeft ASR zich er tevens op beroepen, dat deze pas verschuldigd kan zijn vanaf de datum van dagvaarding, omdat [A] zich gedurende lange tijd bewust heeft onttrokken aan het onderzoek dat ASR in het kader van de behandeling van de schade wilde verrichten. Ook dit verweer gaat niet op. Ook nadat ASR in de gelegenheid was om met [A] te spreken, namelijk in het kader van het faillissementsverhoor, heeft zij van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Volgens ASR was dit geen afdoende alternatief, maar daaraan gaat de rechtbank voorbij omdat zij dit standpunt niet heeft onderbouwd.
De slotsom is dat ASR gehouden is een uitkering te doen aan de curator op grond van de verzekeringsovereenkomst.
Hoogte van de uitkering
4.5. De curator heeft aangegeven dat het chalet niet zal worden herbouwd. Uitgegaan moet daarom worden van de herbouwwaarde. ASR heeft dienaangaande aangevoerd dat op grond van de overeengekomen indexering de verzekerde som maximaal € 60.504,-- bedraagt. De curator heeft dit op zich niet betwist, zodat dit bedrag zal worden toegewezen. De wettelijke rente is zoals gevorderd toewijsbaar vanaf 4 augustus 2009, tien dagen nadat ASR voor de eerste maal als gesommeerd om de schade te vergoeden.
Op grond van het voorgaande zijn ook de vorderingen met betrekking tot de opruiming en de huurderving, waarvan de hoogte niet is betwist, toewijsbaar, met de wettelijke rente als voormeld.
Ter zake van de schade zal dus worden toegewezen € 60.504,-- + € 3.868,-- + € 1.050,-- = € 65.422,--.
Buitengerechtelijke kosten
4.6. ASR betwist dat zij gehouden is buitengerechtelijke kosten te voldoen. Zij heeft van meet af aan kenbaar gemaakt dat zij [A] wilde spreken, terwijl voor het overige geen buitengerechtelijke werkzaamheden door de curator zijn verricht. De rechtbank gaat hieraan voorbij. De (on)mogelijkheid om [A] te spreken is in het voorgaande reeds beoordeeld. Voorts heeft de curator in punt 10 van de dagvaarding uitgebreid en onder overlegging van stukken uiteengezet welke pogingen hij heeft gedaan om duidelijkheid van ASR te krijgen over deze kwestie. ASR heeft dit slechts in algemene bewoordingen betwist.
De buitengerechtelijke kosten ad € 1.788,--, die in overeenstemming zijn met rapport Voorwerk II, zijn dus toewijsbaar, en wel met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2010.
In totaal is dus toewijsbaar € 65.422,-- + € 1.788,-- = € 67.210,--.
4.7. ASR zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, welke als volgt worden begroot:
- dagvaarding € 87,93
- vast recht € 1.955,
- salaris advocaat € 2.235, (2,5 punt × factor 1 × tarief EUR 894,00)
totaal € 4.277,93.
5. De beslissing
De rechtbank
veroordeelt ASR om aan de curator tegen bewijs van kwijting te betalen € 67.210, met de wettelijke rente over € 65.422, vanaf 4 augustus 2009 en over € 1.788, vanaf 13 juli 2010 tot de voldoening;
veroordeelt ASR tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de curator, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 4.277,93, waarin begrepen € 2.235, aan salaris advocaat;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2011.