parketnummer: 16/712007-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 05 juli 2011
[verdachte],
geboren op [1976] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht,
Huis van Bewaring locatie Nieuwegein,
raadsman mr. M.H.H. Meulemeesters, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 01 april 2011 en 21 juni 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: heeft geprobeerd [aangever 1] te doden, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Feit 2: heeft geprobeerd [aangever 1] door geweld en/of bedreiging met geweld te dwingen geld en/of goederen af te geven en/of heeft geprobeerd met geweld en/of bedreiging met geweld geld en/of goederen weg te nemen;
Feit 3: door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 2] heeft gedwongen geld en/of goederen af te geven;
Feit 4: door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen die mede hebben bestaan uit het binnendringen van het lichaam;
Feit 5: [aangever 3] tegen zijn gezicht heeft geslagen en/of gestompt.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan. Voor wat betreft de feiten 1 en 2 baseert zij zich daarbij op de aangifte van [aangever 1], het aantreffen van DNA-materiaal van verdachte in de hals van [aangever 1], de medische verklaring, die de verklaring van aangeefster ondersteunt voor wat betreft het haar toegebrachte letsel, alsmede op de verklaring van getuige [getuige 1], die de verklaring van aangeefster eveneens op belangrijke punten ondersteunt. Het onder 1 ten laste gelegde feit dient volgens de officier van justitie te worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag, het onder 2 ten laste gelegde feit als een poging tot afpersing.
Het standpunt van de officier van justitie dat de feiten 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, baseert zij op de verschillende verklaringen van aangeefster, de verklaring van getuige [getuige 2], die de aangeefster op belangrijke punten ondersteunt, alsmede op het aantreffen van twee condooms op de boot, de werkplek van aangeefster, waarvan één met DNA-materiaal van verdachte. Ook dit is in overeenstemming met de verklaring van aangeefster. Feit 3 dient volgens de officier van justitie te worden gekwalificeerd als een afpersing. Feit 4 levert in haar visie een verkrachting op.
Ten aanzien van feit 5 heeft verdachte ten slotte een bekennende verklaring afgelegd. Dit feit dient volgens de officier van justitie te worden gekwalificeerd als een mishandeling.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Tegen een bewezenverklaring van feit 5 heeft de verdediging zich niet verzet.
Voor wat betreft de feiten 1 en 2 heeft de raadsman aangevoerd dat op 26 juli 2010 weliswaar een gevecht heeft plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster [aangever 1] waarbij aangeefster letsel heeft opgelopen, doch dat de toedracht en het verloop anders zijn dan door aangeefster is verklaard. Volgens de raadsman was het aangeefster die verdachte bedreigde met het mes, nadat onenigheid was ontstaan over de hoogte van het te betalen geldbedrag. Het mes bevond zich al op de boot toen verdachte daar arriveerde. Nadat verdachte het mes van aangeefster afpakte, is een worsteling ontstaan, waarbij verdachte zich heeft verwond, aldus de raadsman. Verdachte pakte het mes af, om te voorkomen dat daarmee iets zou gebeuren en had niet de intentie aangeefster met het mes te verwonden. De zwaaiende bewegingen, waarover getuige [getuige 1] verklaart, passen bij het afnemen van het mes. Tijdens de worsteling heeft verdachte mogelijk wel een duw gegeven tegen aangeefster, waarbij hij haar in de hals heeft gepakt. Het aantreffen van DNA-materiaal van verdachte in de hals van aangeefster kan hiermee verklaard worden. Verdachte heeft de keel van aangeefster echter niet dichtgeknepen of verwurgd. De medische verklaring ondersteunt de verklaring van aangeefster ook onvoldoende op dit punt. De omstandigheid dat verdachte volgens getuige [getuige 1] nog in staat was enkele minuten lang te gillen, past ook niet bij een verwurging.
De raadsman is van mening dat gelet op het voorgaande niet kan worden vastgesteld dat bij verdachte opzet aanwezig was om [aangever 1] van het leven te beroven, dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Gelet op het voorgaande kan volgens de raadsman evenmin worden vastgesteld dat bij verdachte het oogmerk bestond om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld, dan wel bedreiging met geweld. Het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening was in de visie van de raadsman ook niet aanwezig. Afgezien van het verweer ten aanzien van het gebruik van geweld, is aangeefster niet eenduidig over de betekenis die zij toekende aan de woorden die door verdachte geroepen zouden zijn.
Voor wat betreft de feiten 3 en 4 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de avond van 16 april 2009 weliswaar op de boot van aangeefster [aangever 2] is geweest en daar seksueel contact met haar heeft gehad - dit blijkt ook uit het aantreffen van condooms met DNA-materiaal van verdachte op de boot van aangeefster -, doch dat hij geen geweld jegens haar heeft gebruikt en haar ook niet heeft verkracht. De raadsman wijst er allereerst op dat op het mes geen sporen zijn aangetroffen, die wijzen op het gebruik van het mes door verdachte. Bovendien kan het mes niet zijn gebruikt om seksueel contact mee af te dwingen, nu aangeefster zelf heeft verklaard dat het mes op dat moment in het keukentje lag en de seksuele handelingen volgens haar verklaring ook zonder enige vorm van geweld zijn verlopen. Ten slotte vormen de omstandigheden dat aangeefster voor het verrichten van seksuele handelingen nog als eis heeft kunnen stellen dat een condoom gebruikt zou worden, evenals dat zij alleen haar telefoon wilde afgeven als haar sim-kaart eruit gehaald zou worden, contra-indicaties voor het gebruik van dwang. Ook bevindt zich onvoldoende bewijs in het dossier om te kunnen vaststellen dat de goederen waarover aangeefster verklaart, te weten de telefoon, geld en sieraden, daadwerkelijk zijn weggenomen.
De verklaring van getuige [getuige 2] duidt erop dat er de desbetreffende avond wel ‘iets’ is voorgevallen op de boot van aangeefster. De raadsman stelt zich echter op het standpunt dat het niet verdachte kan zijn die hierbij betrokken is geweest, doch mogelijk een ander persoon. Hij wijst daartoe allereerst op het tijdstip van het incident dat door aangeefster bij de rechter-commissaris is genoemd, te weten 23:00 uur à 23:15 uur, terwijl de melding, de getuigenverklaringen en de camerabeelden wijzen op een later tijdstip. Dit laat de mogelijkheid open dat de verkrachter die avond niet de eerste bezoeker was van aangeefster en dat verdachte haar wel rond 23:00 uur heeft bezocht. Bovendien komt het signalement dat aangeefster heeft gegeven van de verkrachter, niet overeen met dat van verdachte. De man op de camerabeelden, waarvan aangeefster zegt dat het de verkrachter is, is ook een andere dan verdachte. Volgens de raadsman kan dan ook niet worden uitgesloten dat aangeefster twee klanten van de desbetreffende avond met elkaar heeft verwisseld. Mogelijk bevonden zich die avond meerdere condooms in de prullenbak en heeft aangeefster de verkeerde condooms, als zijnde de condooms van verkrachter aangewezen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aan hem ten laste gelegde feiten. In het hierna volgende zal de rechtbank per feit de daartoe redengevende feiten en omstandigheden aangeven en overwegen welk strafbaar feit dit telkens oplevert. De rechtbank baseert zich daarbij onder meer op de verklaringen van de aangeefsters. De rechtbank acht deze betrouwbaar, zodat deze als bewijsmiddel kunnen dienen. De verklaringen van de aangeefsters worden immers steeds op wezenlijke punten geschraagd door andere bewijsmiddelen, zoals hieronder nader zal worden uitgewerkt.
De rechtbank merkt voorts op dat aan haar overtuiging dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan heeft bijgedragen, dat de ‘modus operandi’ van de feiten 1 en 2 enerzijds en die van de feiten 3 en 4 anderzijds gelijksoortig is. Niet aannemelijk is ook dat twee prostituees, geheel onafhankelijk van elkaar en op verschillende tijdstippen, na een bezoek van verdachte aan hen, valselijk aangifte tegen verdachte zouden doen terzake van bovendien soortgelijke handelingen. Van een eventueel bij hen bestaand motief om tegen verdachte valselijk aangifte te doen is ook in het geheel niet gebleken..
De feiten en omstandigheden
Aangeefster [aangever 1] heeft verklaard dat zij op 26 juli 2010 op het Zandpad te Utrecht werkzaam was als prostituee. Op een gegeven moment kwam een klant binnen, hij had een flesje bier in zijn hand. Nadat zij tot een prijsafspraak waren gekomen en zij de deur en gordijnen had dichtgedaan, zag zij dat hij plotseling een mes pakte uit zijn broekzak. Vervolgens probeerde zij direct de gordijnen te openen, waarna zij zag en voelde dat de man haar bij de keel pakte, hard kneep en haar met zijn hand bij haar keel met kracht op het bed gooide. De man zei daarop iets van “Tsjech”, “Tsjech” tegen haar en richtte het mes op haar keel. Tegelijkertijd maakte hij snijbewegingen. Zij voelde dat de man volledig op haar lichaam lag, waardoor zij geen kant op kon.
Met haar hand probeerde zij het mes weg te duwen. Nadat de man weg was, zag en voelde zij meerdere snijwonden in haar hand, aldus aangeefster.
Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft aangeefster het voorgaande in grote lijnen bevestigd. Aanvullend is haar verklaring dat de man, nadat hij haar op het bed had geduwd zei: “geld, geld” en niet “Tsjech”, “Tsjech”. Een vriendin had haar gezegd wat dit woord betekende.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien, nadat de gordijnen van de boot van aangeefster werden geopend, dat een man zwaaiende bewegingen maakte en een voorwerp in een van zijn handen had. Vervolgens zag hij dat de man bewegingen maakte in de richting van de prostituee met een voorwerp, waarvan hij vermoedt dat het een mes was. De prostituee lag op dat moment op het bed. De bewegingen die de man maakte, omschrijft hij als slaande dan wel stekende bewegingen. Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft getuige [getuige 1] eveneens verklaard dat hij heeft gezien dat de man met een blinkend voorwerp, een mes of schroevendraaier, stekende bewegingen heeft gemaakt.
Getuige [getuige 1] heeft hiermee de verklaring van aangeefster op belangrijke punten bevestigd, zodat de rechtbank de verklaring van aangeefster in zoverre als geloofwaardig beschouwt.
Het letsel aan de hand van aangeefster vindt bevestiging in de medische verklaring, die melding doet van scherpe snijwonden tot aan het bod van 4 cm in de hand van aangeefster, alsmede van partieel peesletsel.
Betrokkenheid van verdachte
Verdachte heeft, nadat hij zich tegenover de politie op zijn zwijgrecht had beroepen en bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat de verdenking niet klopt en dat hij het niet is geweest, uiteindelijk ter terechtzitting van 1 april 2011 verklaard dat het klopt dat hij op 26 juli 2010 bij prostituee [aangever 1] is geweest. Ook heeft hij verklaard dat tussen hen een worsteling is ontstaan, waarbij een mes is gebruikt. In zijn lezing was het echter aangeefster [aangever 1] die het mes in eerste instantie pakte. Nu deze lezing van verdachte niet wordt ondersteund door andere wettige bewijsmiddelen en de rechtbank, gelet op zijn eerdere proceshouding, alsook gelet op de kwetsbare positie van aangeefster, ongeloofwaardig voorkomt gaat de rechtbank in zoverre aan zijn verklaring voorbij.
De verklaring van aangeefster wordt voorts ondersteund door het aantreffen van zijn DNA-materiaal in de nek van aangeefster. Het proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 27 juli 2010 doet hier melding van . Het rapport van het NFI d.d. 10 september 2010 meldt dat uit dit DNA-materiaal het DNA-profiel van een mannelijke celdonor is afgeleid. In het rapport van het NFI d.d. 08 oktober 2010 wordt de conclusie getrokken dat het DNA-profiel van de hiervoor bedoelde man afkomstig kan zijn van verdachte. Voorts wordt daarbij gesteld de kans dat dit DNA-profiel matcht met een willekeurige persoon kleiner is dan 1 op de 1 miljard. Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank als vaststaand worden aangenomen dat verdachte in aanraking is gekomen met de nek van aangeefster. Verdachte heeft verklaard dat die sporen daar mogelijk terecht zijn gekomen op het moment dat hij aangeefster van zich afduwde. Verdachte ontkent echter dat hij de nek van aangeefster heeft dichtgeknepen. De medische verklaring meldt dat in de hals geen evident hematoom of zwelling is waargenomen.
De rechtbank is van oordeel dat indien verdachte de keel van aangeefster zou hebben dichtgeknepen in de zin van een verwurging,op de keel waarschijnlijk geweldssporen zichtbaar zouden moeten zijn geweest. Nu deze ontbreken acht de rechtbank onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig om te concluderen dat verdachte ook de nek of hals van aangeefster heeft dichtgeknepen.
De kwalificatie
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de bewezen verklaarde handelingen zoals door verdachte verricht, naar hun uiterlijke verschijningsvorm uitvoeringshandelingen van een poging tot doodslag opleveren. Het van korte afstand maken van stekende bewegingen met een mes in de richting van de nek en/of hals, kan, indien het mes daarbij de nek en/of hals daadwerkelijk raakt, de dood tot gevolg hebben. De kans dat dit gevolg onder de gegeven omstandigheden optreedt, acht de rechtbank aanmerkelijk. Zulks geldt te meer, daar een en ander zich afspeelde in een kleine besloten ruimte, waarbij er voor aangeefster geen mogelijkheid bestond te ontvluchten. Door op aangeefster te gaan liggen, heeft verdachte de bewegingsvrijheid van aangeefster nog verder verkleind. Toch was aangeefster in staat het mes af te weren met haar handen. De rechtbank ziet daarin de reden dat het uiteindelijk niet tot steken in de nek is gekomen. De kracht van de stekende bewegingen volgt uit de aard en ernst van de verwondingen in de handen, die aangeefster door het afweren heeft opgelopen. Deze verwondingen betroffen sneeën tot aan het bot van de hand.
De rechtbank is van oordeel dat in voornoemde uitvoeringshandelingen, tevens het opzet van verdachte op de dood van aangeefster is gelegen. Het maken van gerichte, stekende bewegingen, in deze streek van het lichaam impliceert een bewust en actief handelen.
Het bij de keel pakken vormt geen uitvoeringshandeling voor een poging tot doodslag, zodat dit onderdeel van de tenlastelegging ook niet zal worden opgenomen in de bewezenverklaring.
Wel heeft het pakken bij de keel van aangeefster, in combinatie bezien met de overige bewezenverklaarde gewelddadige handelingen, bijgedragen aan het uitoefenen van een verregaande mate van dwang op aangeefster. Verdachte heeft aan aangeefster tijdens het gebruik van deze handelingen gevraagd geld aan hem af te staan. De rechtbank is van oordeel dat verdachte aldus heeft gepoogd aangeefster af te persen. Door de bedreigende situatie waarin verdachte aangeefster heeft gebracht, was het redelijkerwijs voor haar niet mogelijk om weerstand te bieden aan zijn verzoek tot afgifte van geld.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 (primair) ten laste gelegde feiten, op de wijze als hierna onder bewezenverklaring vermeld.
De verweren van de raadsman vinden hun weerlegging in het voorgaande.
De feiten en omstandigheden
Aangeefster [aangever 2] heeft verklaard dat zij in de nacht van 15 op 16 april 2009 werkzaam is geweest als prostituee op het Zandpad te Utrecht. Nadat ze de met de eerste klant van die avond een afspraak had gemaakt over het te betalen geldbedrag en hem had binnengelaten, had ze de sleutel in het slot van de deur gelaten. Vervolgens had ze de gordijnen dicht gedaan. Toen ze zich daarop omdraaide, stond de man niet met geld in zijn handen, maar met een keukenmes. Hij richtte zijn hand met daarin het mes op haar keel en vroeg al schreeuwend om geld. Daarop greep hij haar handen en bond hij haar polsen met een keukendoek bij elkaar. Nadat zij haar polsen weer los had gekregen, pakte zij geld, te weten een bedrag van € 40,--, en overhandigde dit aan de man. De man legde het mes toen weg op het aanrecht. Ook verzocht de man haar om haar mobiele telefoon af te geven. Daarmee stemde zij in, onder de voorwaarde dat zij haar SIM-kaart mocht behouden. Ten slotte heeft zij op verzoek van de man ook haar sieraden aan hem afgegeven. Zij gaf de man een zilveren en een gouden ring en een gouden halsketting.
De man heeft tevens om seks verzocht. Daarmee heeft zij ingestemd, onder de voorwaarde van het gebruik van een condoom, aldus aangeefster. Tot tweemaal toe heeft zij hem een condoom omgedaan. Zij heeft de penis van de man in zijn mond genomen en hem gepijpt. Ook heeft de man haar gepenetreerd. Aangeefster heeft verklaard dat zij zich gedwongen voelde seks met de man te hebben. Als zij geen seks met hem zou hebben, zou hij haar kunnen slaan, stompen en pijn doen, haar mishandelen. Nu er een wapen in het spel was, durfde ze geen weerstand aan hem te bieden. Ook ten overstaan van de rechter-commissaris heeft zij verklaard, dat zij ervoor had gekozen de man alles op seksueel gebied te geven wat hij wilde, gezien het feit dat hij een mes bij zich had. Op deze wijze wilde zij voorkomen dat de man haar iets aan zou doen.
Na afloop van de seksuele handelingen, nam de man de sleutel van de boot uit het slot. Hij verliet de boot, nam een flesje bier mee en deed daarbij de deur achter zich dicht met de sleutel.
De kop van de aangifte meldt dat een en ander tussen 00:10 uur en 01:25 uur heeft plaatsgevonden. Aangeefster heeft verklaard dat zij de man rond middernacht voor het eerst langs zag komen lopen.
Ten overstaan van de rechter-commissaris spreekt aangeefster over een tijdstip van rond 23:00 uur. Op dit punt wijkt zij derhalve af van haar eerdere verklaring. Nu de verklaring bij de rechter-commissaris bijna twee jaar na het incident is afgelegd, gaat de rechtbank voor wat betreft het tijdstip echter uit van de juistheid van de (zeer kort na het incident gedane) aangifte.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij in de nacht van 15 op 16 april 2009 vanuit de boot van haar buurvrouw, aangeefster, rond 01:10 uur gebonk hoorde. Rond 01:15 uur hoorde zij haar buurvrouw ook gillen. Zij zag vervolgens dat een persoon uit de boot van haar buurvrouw naar buiten kwam en dat hij de voordeur van de boot op slot draaide. De vrouw schreeuwde daarop vanuit haar boot om hulp en de conciërge moest eraan te pas komen om de deur open te maken .
De verklaring van getuige [getuige 2] bevestigt de aangifte voor wat betreft het plaatsvinden van de bedreigende situatie in de boot van aangeefster op 16 april 2009 rond 01:15 uur. Ook bevestigt getuige [getuige 2] dat de man die de boot even later verliet, de deur van de boot van buitenaf op slot heeft gedaan. De man had een voorwerp in zijn handen wat iets te drinken zou kunnen zijn.
De technische recherche heeft op de boot van aangeefster twee condooms aangetroffen. De verklaring van aangeefster dat genoemde man die avond haar eerste klant was en dat door hem twee condooms zijn gebruikt, vindt hierin ook bevestiging.
De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel, dat de verklaring van aangeefster omtrent hetgeen haar op 26 juli 2010 feitelijk is overkomen, zodanig betrouwbaar moet worden geacht, dat deze door de rechtbank aan de verdere beoordeling ten grondslag kan worden gelegd.
Betrokkenheid van verdachte
Zoals reeds vermeld heeft de technische recherche op de boot van aangeefster twee condooms aangetroffen. De daarin aanwezige sporen hebben zij vervolgens veiliggesteld. Het NFI heeft de sporen in de door de technische recherche aangetroffen condooms onderzocht. De hoeveelheid sperma in een condoom was te gering om te kunnen onderzoeken op DNA, maar ten aanzien van het celmateriaal in de andere condoom heeft het NFI geconcludeerd dat het DNA-profiel van de aangetroffen sperma afkomstig kan zijn van een onbekende man. In het rapport van het NFI d.d. 08 oktober 2010 wordt de conclusie getrokken dat het DNA-profiel van de hiervoor bedoelde man afkomstig kan zijn van verdachte. Voorts wordt daarbij gesteld de kans dat dit DNA-profiel matcht met een willekeurige persoon kleiner is dan 1 op de 1 miljard.
Nadat verdachte zich in eerste instantie op zijn zwijgrecht heeft beroepen ten aanzien van dit incident , heeft hij ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard inderdaad in de nacht van 15 op 16 april 2009 op het Zandpad te Utrecht aanwezig te zijn geweest en met de prostituee in de desbetreffende boot seksuele handelingen te hebben verricht .
De rechtbank is, gezien bovenvermelde uit wettige bewijsmiddelen afkomstige feiten en omstandigheden, van oordeel dat verdachte niet alleen aanwezig is geweest op de boot van aangeefster en met haar seksueel contact heeft gehad, maar daarbij ook de door aangeefster in haar verklaringen omschreven, en in de tenlastelegging opgenomen, (strafbare) geweldshandelingen heeft gepleegd.
De kwalificatie
De rechtbank is van oordeel dat de bewezen verklaarde handelingen voor zover deze inhouden het onder bedreiging van een mes verzoeken om afgifte van geld, een mobiele telefoon en sieraden, als afpersing moeten worden gekwalificeerd. De bedreigende situatie is nog eens versterkt door het vastbinden van aangeefster.
Door aangeefster na voornoemde afpersing te verzoeken seksuele handelingen te verrichten, heeft verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan verkrachting. Verdachte heeft met een mes een bedreigende situatie gecreëerd, welke situatie tijdens de rest van zijn verblijf op de boot heeft voortgeduwd. De voor aangeefster bedreigende situatie is versterkt door het fysieke overwicht van verdachte, de kleine/besloten,ruimte waarin beiden zich bevonden en de voortdurende nabijheid van het mes. Met het enkele wegleggen van het mes vlak voordat verdachte om de seksuele handelingen verzocht, was naar het oordeel van de rechtbank de bedreigende situatie nog niet beëindigd. De gebeurtenissen speelden zich immers in een kleine ruimte af, waarbij het mes nimmer ver van verdachte verwijderd is geweest.
Aangeefster heeft ook uitdrukkelijk verklaard dat zij angst voor het mes bleef houden en dat zij vanwege haar veiligheid aan verdachte heeft gehoorzaamd.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte aangeefster opzettelijk in een situatie heeft gebracht en gehouden, waarin zij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden aan zijn wensen op seksueel gebied. Aldus is er sprake van dwang in de zin van artikel 242 Wetboek van Strafrecht.
Dat aangeefster wel eisen heeft durven te stellen aan het seksuele contact, te weten het gebruik van condooms, maakt het voorgaande niet anders. Ook het feit dat aangeefster als voorwaarde aan de afgifte van haar mobiele telefoon durfde te stellen dat zij haar SIM-kaart mocht behouden, zegt niet dat bij haar op dat moment geen grote angst heeft bestaan. Het waren gedragingen om de eigen gezondheid en identiteit nog zoveel mogelijk te beschermen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten, op de wijze als hierna onder bewezenverklaring vermeld.
De verweren van de raadsman vinden hun weerlegging in het voorgaande.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 5 ten laste gelegde feit, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie en bevestigd ter terechtzitting van 01 april 2011 ;
- de aangifte van [aangever 3] ;
- de medische verklaring .
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 26 juli 2010 te Utrecht, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf
om opzettelijk [aangever 1] van het leven te beroven, met dat opzet
- die [aangever 1] met kracht op bed heeft geduwd en
- op die [aangever 1] is gaan liggen zodanig dat die [aangever 1] geen kant op kon en
- met een mes in de richting van de nek en/of de hals van die [aangever 1] heeft gestoken en/of snijbewegingen heeft gemaakt en met dat mes heeft gezwaaid, waarbij die [aangever 1]
geprobeerd heeft dat mes weg te duwen waarbij die [aangever 1] diepe snijverwondingen met
peesletsel in haar hand heeft opgelopen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet voltooid;
op 26 juli 2010 te Utrecht, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [aangever 1] te dwingen tot de afgifte van geld,
- die [aangever 1] bij de nek en/of de hals heeft gepakt en
- die [aangever 1] op bed heeft geduwd en
- op die [aangever 1] is gaan liggen zodanig dat die [aangever 1] geen kant op
kon en
- met een mes in de richting van de nek en/of de hals van die [aangever 1] heeft gestoken en
met dat mes snijbewegingen heeft gemaakt en met dat mes heeft gezwaaid en
- woorden heeft geroepen die door [aangever 1] werden begrepen als "Tsjech Tsjech" of "Ghelk Ghelk" (daarmee bedoelende geld),
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
op 16 april 2009 te Utrecht, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te
bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 2] heeft gedwongen
tot de afgifte van een hoeveelheid geld (40 euro) en een mobiele telefoon en een zilveren ring en een gouden ring en een gouden halsketting, toebehorende aan die [aangever 2], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- nadat hij zich had voorgedaan als geïnteresseerd in de prostitueediensten van die [aangever 2] en de prostitutiekamer van die [aangever 2] had betreden
- die [aangever 2] een mes heeft getoond en dat mes heeft gehouden in de richting van de hals en
- op luide toon tegen die [aangever 2] heeft gezegd:
" het geld, het geld" en "ik wil je telefoon" en "ik wil je ketting en
je ring", althans woorden van gelijke aard of strekking en
- die [aangever 2] bij haar handen heeft vastgepakt en de polsen van die [aangever 2] met een doek heeft vastgebonden;
op 16 april 2009 te Utrecht, door bedreiging met geweld, nadat hij,
verdachte, die [aangever 2] onder bedreiging van een mes, had afgeperst
waardoor die [aangever 2] bang was geworden voor hem, verdachte, tegen die [aangever 2] heeft gezegd: "Ik wil sex", althans woorden van gelijke aard of strekking, die [aangever 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, die [aangever 2] gedwongen zijn penis in haar mond te nemen en hem, verdachte, te pijpen en zijn penis in de vagina van die [aangever 2] geduwd en/of gebracht;
op 08 september 2010 te Utrecht opzettelijk mishandelend [aangever 3] met kracht tegen diens gezicht heeft gestompt, waardoor voornoemde [aangever 3] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Poging tot doodslag;
Feit 2: Poging tot afpersing;
Feit 3: Afpersing;
Feit 4: Verkrachting;
Feit 5: Mishandeling.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
Bij de stukken van het dossier bevinden zich twee pro justitia rapporten van psycholoog drs. F. J.G. Jonker d.d. 07 december 2010 en d.d. 28 maart 2011, alsmede een pro justitia rapport van psychiater drs. G.H.E. Hoecke d.d. 28 maart 2011.
Genoemde deskundigen komen op grond van hun onderzoeken met betrekking tot de verdachte in de laatste twee rapporten beiden tot de conclusie dat verdachte lijdende is aan een licht verstandelijke handicap dan wel dat hij op licht zwakzinnig niveau functioneert, en dat hij tevens een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft. Beide deskundigen spreken bovendien over een afhankelijkheid van middelen, waaronder alcohol. Ter terechtzitting hebben zij een en ander uitvoerig toegelicht.
In geval van een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, hebben zij ter terechtzitting als advies gegeven verdachte verminderd respectievelijk sterk verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank neemt deze conclusies over en volgt deze adviezen.
Gelet op het voorgaande kunnen de feiten in ieder geval in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend, zodat hij, zij het in verminderde mate, strafbaar is voor zijn daden.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren;
- de maatregel tot terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie gevorderd de tas met kleding en papier terug te geven aan verdachte.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, voor zover de rechtbank al tot een bewezenverklaring komt, dat de oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling een te zwaar middel is. De raadsman wijst daartoe op de lange duur van de maatregel. Bovendien dienen in de onderhavige zaak kanttekeningen te worden geplaatst bij de wettelijke grondslag voor de plaatsing van deze maatregel. De eerste eis die door de wet wordt gesteld aan de oplegging van deze maatregel is een psychische stoornis. Opmerkelijk is dat deze door de psycholoog in eerste instantie niet is waargenomen, doch in tweede instantie, toen de zaak opnieuw naar het NIFP is verwezen voor een dubbelrapportage, wel. De psycholoog en psychiater zijn toen allebei tot de diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis gekomen. Volgens de psychiater vormen de lage intelligentie van verdachte en zijn middelengebruik samen de katalysator die tot deze stoornis heeft geleid. Opvallend is echter dat verdachte in de penitentiaire inrichting geen problemen ondervindt met middelengebruik.
De conclusie dat verdachte zich emotieloos toont, dient ook in twijfel getrokken te worden, gelet op het goede contact dat hij met zijn zoontje onderhoudt. Ten slotte is de basis van het gebruik van agressie door verdachte onduidelijk. Slechts verhalen liggen hieraan ten grondslag.
De lage intelligentie van verdachte is een onveranderlijk probleem en kan geen reden vormen voor de oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling. De behandelingen die deze maatregel biedt, zullen niet tot een hoger IQ leiden.
Mocht de rechtbank desalniettemin de oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling overwegen, dan pleit de verdediging uitdrukkelijk voor de oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden en niet voor de variant met verpleging van overheidswege. Verdachte is bereid aan de voorwaarden zijn medewerking te verlenen.
Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat in geval van een veroordeling voor de feiten 1 en 2 sprake is van een eendaadse samenloop. De feitelijke handelingen vallen immers onder een drietal strafbepalingen. Hiermee dient bij de strafoplegging rekening te worden gehouden.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft tot tweemaal toe een prostituee op het Zandpad in een zeer angstige situatie gebracht. Hij heeft beide vrouwen bedreigd met een mes. Een van hen heeft hij daarna beroofd en gepoogd te doden. De andere vrouw heeft hij na de bedreiging met het mes verkracht.
Prostituees vormen een kwetsbare slachtoffergroep. De vrouwen bevinden zich in kleine besloten ruimtes en stellen zichzelf -vaak puur vanwege financiële noodzaak- letterlijk bloot aan een ieder die hen bezoeken wil. Er is daarbij nauwelijks controle. Verdachte heeft op grove wijze misbruik gemaakt van die kwetsbaarheid en vergaand inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn slachtoffers. Aannemelijk is dat beide slachtoffers nog lang met de fysieke en/of geestelijke gevolgen van verdachtes handelen geconfronteerd zullen worden. Verdachte heeft door zijn handelen ook veel onrust teweeg gebracht bij andere vrouwen die in dezelfde omgeving hetzelfde beroep uitoefenen.
Daarnaast heeft verdachte een mededakloze hard geslagen in het gezicht, nadat tussen hen onenigheid was ontstaan.
Het voorgaande laat zien dat verdachte bij herhaling geweld niet uit de weg gaat en dat hij weinig oog heeft voor de belangen en gevoelens van anderen. Hij heeft tijdens zowel het vooronderzoek, als tijdens het onderzoek ter terechtzitting, ook een onbewogen houding getoond ten opzichte van de slachtoffers.
Met betrekking tot de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met het navolgende. De rechtbank volgt de diagnose die de deskundigen in hun rapporten hebben gesteld en ter zitting nader hebben toegelicht, te weten de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Dat de psycholoog in haar eerste rapportage nog niet tot deze diagnose is gekomen, maakt niet dat het bestaan van deze stoornis in twijfel dient te worden getrokken. Ter terechtzitting heeft de psycholoog immers uitgebreid en gemotiveerd toegelicht hoe zij in haar aanvullende rapportage tot haar conclusies is gekomen.
Ten aanzien van het recidiverisico neemt de rechtbank allereerst in aanmerking dat de justitiële documentatie d.d. 11 mei 2011 laat zien dat verdachte meermalen is veroordeeld voor met name vermogensdelicten. Voorts heeft de rechtbank bij haar oordeelsvorming omtrent het recidiverisico gelet op hetgeen de deskundigen in hun rapporten hebben uiteengezet en ter terechtzitting nader hebben toegelicht. Volgens hen beschikt verdachte over een lage intelligentie, ten gevolge waarvan hij levenslang moeite zal houden inzicht te hebben over zijn handelen. Zijn ziektebesef zal beperkt blijven en hij zal kwetsbaar blijven voor impulsief handelen. Bovendien draagt zijn lage intelligentie bij aan zijn antisociale gedrag. Dit gedrag wordt nog eens versterkt door het middelengebruik van verdachte.
De omstandigheid dat verdachte zich tweemaal schuldig heeft gemaakt aan een soortgelijk zeer ernstig feit, welke feiten ook op dezelfde locatie plaatsvonden en dezelfde doelgroep als slachtoffer hadden, in samenhang bezien met de door de deskundigen genoemde aspecten, maakt dat de rechtbank de kans dat verdachte recidiveert groot acht.
Gelet op het voorgaande, en in aanmerking nemende de ernst van de feiten, is de rechtbank dan ook evenals voornoemde deskundigen van oordeel dat oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk is.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- voor elk van de onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde misdrijven is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, voorts dwangverpleging noodzakelijk.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Voor een tbs met voorwaarden ziet de rechtbank geen ruimte, omdat:
- eerdere ambulante behandelingen (grotendeels door toedoen van verdachte) niet zijn geslaagd, zo vermelden de deskundigenrapportages, en deze behandelingen, voor zover ondergaan, verdachte er ook niet van hebben kunnen weerhouden opnieuw in de fout te gaan;
- blijkens de rapporten en de verklaringen van de deskundigen ter terechtzitting daarmee onvoldoende de veiligheid van de maatschappij kan worden gegarandeerd.
Daarnaast acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren noodzakelijk. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank acht geslagen op de impact die de gepleegde feiten -met name de feiten 1 tot en met 4- op de slachtoffers en de samenleving hebben gehad. De rechtbank acht voor deze feiten een gevangenisstraf van drie jaren op zijn plaats.
De rechtbank heeft bij de bepaling van deze straf betrokken dat verdachte op grond van hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen, als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, alsook dat hem tevens de maatregel van ter beschikkingstelling met dwangverpleging zal worden opgelegd. De rechtbank heeft dit meegenomen als strafverminderende factoren. Tevens heeft de rechtbank rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat de feiten 1 en 2 geen eendaadse samenloop vormen. Beide delictsomschrijvingen beschermen een ander rechtsbelang en het zijn ook andere feitelijkheden die doorslaggevend zijn geweest voor de kwalificatie van het ene of het andere feit.
De feiten tezamen houden daarentegen wel een meerdaadse samenloop in. De rechtbank heeft daarmee bij de totstandkoming van haar oordeel met betrekking tot de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf van drie jaren eveneens rekening gehouden.
Aangezien verdachte gebaat is bij een spoedige start van zijn behandeling, en deze behandeling voorts naar verwachting langdurig zal zijn, adviseert de rechtbank de minister van justitie de ter beschikkingstelling met dwangverpleging in te laten gaan nadat verdachte een derde van de hem opgelegde gevangenisstraf heeft uitgezeten.
7. Het beslag
7.1. De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37a, 45, 57, 63, 287, 317 en 342 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Poging tot doodslag;
Feit 2: Poging tot afpersing;
Feit 3: Afpersing;
Feit 4: Verkrachting;
Feit 5: Mishandeling.
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van drie jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege;
- adviseert de Minister van Justitie de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege te laten beginnen nadat verdachte een derde van zijn gevangenisstraf heeft uitgezeten;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten de plastic tas met kleding en papier, zoals vermeld op de beslaglijst d.d. 20 mei 2011.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Kuijer, voorzitter, mr. J.P. Killian en mr. M.A.A.T. Engbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 05 juli 2011.