ECLI:NL:RBUTR:2011:BR5268

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-997004-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak betreffende wildstand en gebruik van rattengif

In de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het bevorderen van de wildstand door het bijvoeren van dieren en het voorhanden hebben en toepassen van rattengif, heeft de Rechtbank Utrecht op 25 juli 2011 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig was om de verdachte te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten. De verdachte had verklaard dat hij als veldverzorger op het terrein van de Niënhof te Zeist werkte en dat hij de dieren voerde om het dierenbestand te behouden. De rechtbank stelde vast dat er weliswaar tarwe op het terrein was aangetroffen, maar dat niet kon worden bewezen dat dit had geleid tot een toename van de wildstand. De rechtbank benadrukte dat voor de bewezenverklaring van het bevorderen van de wildstand niet volstaat dat de verdachte had bijgevoerd met het oogmerk de wildstand te bevorderen; er moest ook bewijs zijn van een daadwerkelijke toename van de wildstand.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat er geen bewijs was dat de verdachte in het bezit was van rattengif of dat hij dit had toegepast. Hoewel er rattengif op het terrein was aangetroffen, was niet vastgesteld dat dit door de verdachte was neergelegd. De rechtbank concludeerde dat de enkele wetenschap van het gebruik van rattengif op het terrein niet voldoende was voor een veroordeling. Gezien het ontbreken van wettig bewijs voor de feiten 1, 2 en 3 sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de rechters H.A. Brouwer, R.P. den Otter en M.H.L. Schoenmakers, en werd in aanwezigheid van griffier L.P. Stapel uitgesproken. De zaak was inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 juli 2011, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank concludeerde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/997004-10 [P]
vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 25 juli 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1957] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats].
Raadsman mr. W. Vos, advocaat te Amsterdam.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 juli 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met anderen de wildstand heeft bevorderd door tarwe uit te strooien
in het veld.
Feit 2: samen met anderen rattengif voorhanden heeft gehad terwijl hij daarvoor een vakbekwaamheidscertificaat nodig had.
Feit 3: samen met anderen rattengif buiten in het veld heeft toegepast.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd:
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig om tot een veroordeling van het onder 1 ten laste gelegde feit te kunnen komen. Het bijvoeren had slechts tot doel de wildstand te handhaven, overeenkomstig artikel 37, eerste lid, van de Flora- en faunawet. Voor het verwijt dat verdachte wordt gemaakt, namelijk het bevorderen van de wildstand door bij te voeren, is in het dossier geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig.
Ook is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om tot een veroordeling te kunnen komen van hetgeen onder de feiten 2 en 3 aan verdachte ten laste is gelegd. Verdachte beschikte niet over Klerat Pellet en/of FRAP en/of Super Caid. Er is geen enkel bewijs in het dossier aanwezig waaruit blijkt dat verdachte wel over dergelijke middelen beschikte en dergelijke middelen heeft toegepast in het veld.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is onder feit 1 ten laste gelegd dat hij de wildstand heeft bevorderd door middel van bijvoeren, hetgeen op grond van artikel 37, tweede lid, van de Flora- en faunawet is verboden. Op de jachthouder rust daarentegen, op grond van artikel 37, eerste lid, van de Flora- en faunawet, de plicht datgene te doen om een redelijke stand van het in zijn jachtveld aanwezige wild te handhaven. Bijvoeren kan derhalve wel toegestaan zijn, mits dit is gericht op het handhaven van de wildstand en te voorkomen dat de wildstand terugloopt.
De rechtbank stelt voorop dat voor het bewijs dat verdachte de wildstand heeft bevorderd niet kan worden volstaan met de vaststelling dat verdachte heeft bijgevoerd met het oogmerk de wildstand te bevorderen. Overeenkomstig de delictsomschrijving van artikel 37, tweede lid, van de Flora- en faunawet is ten laste gelegd dat verdachte de wildstand heeft bevorderd. Voor het bewijs dat verdachte de wildstand heeft bevorderd, moet ten minste op grond van het voorhanden bewijs kunnen worden vastgesteld dat er een toename was van (een) wild(soort).
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij veldverzorger was van het terrein op en rond de Niënhof te Zeist. Hij voerde daar sinds 2007 de dieren. Dit deed hij om het dierenbestand te behouden, aldus zijn verklaring. Uit de processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten volgt dat er inderdaad op verschillende data in 2010 tarwe op en rond de Niënhof is aangetroffen. Door verbalisanten werd hier de conclusie aan verbonden dat, gelet op de hoeveelheid aangetroffen tarwe, veelvuldig gevoerd zou worden om de wildstand te bevorderen. Echter, niet volgt uit het dossier dat door het voeren van tarwe de wildstand ook daadwerkelijk is bevorderd. De rechtbank heeft geen enkel aanknopingspunt, waaruit blijkt dat het wild op en de rond de Niënhof is toegenomen doordat er werd bijgevoerd. Het bewijs dat verdachte de wildstand heeft bevorderd, ontbreekt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en zal verdachte van dit feit vrijspreken.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte hetgeen onder de feiten 2 en 3 aan hem is ten laste gelegd, heeft begaan. Verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan het voorhanden hebben van Klerat Pellet en/of FRAP en/of Super Caid, dan wel het gebruik daarvan in het veld. Er is weliswaar rattengif op en rond Niënhof aangetroffen, doch niet staat vast dat dit rattengif daar door verdachte is neergelegd. De rechtbank acht moeilijk voorstelbaar dat verdachte geen enkele wetenschap heeft gehad van het gebruik van rattengif op en rond de Niënhof. Die enkele wetenschap is, voor zover daarvan zou moeten worden uitgegaan, echter onvoldoende voor het medeplegen van het voorhanden hebben en het gebruik van het rattengif. In dit verband merkt de rechtbank op dat verdachte niet de enige was die belast was met het beheer van de Niënhof. Ook is er geen van de hiervoor genoemde soorten gif onder verdachte in beslag genomen. De rechtbank is, alles overwegende, van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte gif van voornoemde typen in zijn bezit heeft gehad. Evenmin is vast komen te staan dat verdachte dergelijk gif in het veld heeft aangewend ter bestrijding van dieren. Nu het wettig bewijs ten aanzien van de feiten 2 en 3 ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook van deze feiten dient te worden vrijgesproken.
5. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter en mr. R.P. den Otter en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 juli 2011.
Mr. M.H.L. Schoenmakers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.