vonnis
RECHTBANK UTRECHT, nevenzittingsplaats van de rechtbank Arnhem,
Sector Handel en Kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 301322 / HA ZA 11-268
Vonnis van 3 augustus 2011
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NANNIES GROOTSTAL B.V.,
gevestigd te Boxmeer,
eiseres,
advocaat mr. R.J. Verweij te Nijmegen,
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. B. Vreke te Nijmegen.
Partijen zullen hierna Nannies Grootstal B.V. en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van de rechtbank Arnhem van 2 februari 2011, waarbij de zaak verwezen is naar de rechtbank Utrecht als nevenzittingsplaats van de rechtbank Arnhem in verband met de omstandigheid dat één van gedaagden werkzaam is bij het aan de rechtbank Arnhem verbonden arrondissementsparket
- het tussenvonnis van 3 augustus 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 19 mei 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Op 26 september 2008 zijn partijen een “Overeenkomst kinderopvang” aangegaan met betrekking tot het zoontje van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], [kind]. Deze overeenkomst vermeldt onder meer:
“3.a: De opvang vangt aan per 29-09-2008 (deze datum is met de pen ingevuld, rechtbank), voor onbepaalde tijd *).
De reservering betreft 10 (dit aantal is met de pen ingevuld, rechtbank) dagdelen per week met een verdeling volgens onderstaand schema:
ma di wo do vr
x x x x x vervroegd v.a. 700 uur
x x x x x middag (dagdelen aankruisen)
(waarbij x steeds met de pen is ingevuld, rechtbank).
b. (…)
De overeenkomst eindigt:
I bij het bereiken van de 4-jarige leeftijd van het kind;
II indien het kind naar het oordeel van de organisatie niet langer op het kinderdagverblijf kan worden gehandhaafd;
III bij opzegging van de overeenkomst door de ouders;
IV indien de ouders de financiële en/of overige verplichtingen voortvloeiend uit deze overeenkomst niet nakomen.
c. In de gevallen bedoeld bij 3b.I en 3b.III geldt schriftelijke opzegging door de ouders per 1e van een maand en een opzegtermijn van twee kalendermaanden. In de gevallen 3b.II en 3b.IV neemt de overeenkomst onmiddellijk een einde zonder dat in de situaties bedoeld bij 3b.IV een ingebrekestelling is vereist”.
2.2. Een aan Nannies gerichte brief van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van 20 augustus 2009 vermeldt onder meer:
“Graag wil ik via deze weg het aantal dagdelen die mijn zoon gebruikt aan uw dagverblijf terugtrekken van 10 dagdelen naar 4 dagdelen. Deze i.v.m. dat mijn werkcontract bij mijn huidige werkgever zal worden beëindigd i.v.m. reorganisatie. Dit zal per 9 september a.s. gaan plaatsvinden. Als ik dan gebruik mag maken van minder dagdelen dan zou ik dit erg op prijs stellen.
Mocht er geen mogelijkheid zijn om het aantal dagdelen te verminderen wil ik per heden graag de opvang opzeggen. Uiteraard met 2 maanden opzegtermijn. Dit zou betekenen dat de opvang per 20 oktober 2009 zal worden beëindigd. Ik ga ervan uit dat dit niet nodig zal zijn en dat we gebruik mogen maken van 4 dagdelen”.
2.3. Een aan Nannies gerichte brief van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van 12 september 2009 vermeldt onder meer:
“Ik had u 20 augustus j.l. Een schrijven gestuurd waarin ik graag gebruik wilde maken van minder dagdelen voor mijn zoontje [kind] [gedaagde sub 1]. Helaas heb ik tot op heden geen reactie van u genomen.
Hiermee ga ik dan maar van uit dat u accoord bent met het opzegging.
Wel vind ik het erg vreemd dat de anderen uit de dezelfde groep wel gebruik mogen maken van minder dagdelen terwijl uw oppassers (groepsleiders) zeggen dat jullie deze mogelijkheid niet hebben. Ik voel me hiermee zwaar benadeeld en zelfs aan de kant geschoven”.
2.4. In de periode 1 juli 2009 tot 10 april 2010 heeft Nannies aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] 10 facturen gezonden met een totaalbedrag van € 13.681,85. Deze facturen hebben betrekking op de periode 1 augustus 2009 tot 1 juni 2009. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben deze facturen onbetaald gelaten.
2.5. Nannies heeft de kinderopvang ten behoeve van het zoontje van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] per 20 oktober 2009 opgeschort.
2.6. Bij brief van 22 oktober 2009 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een klacht bij de Stichting Klachtencommissie Kinderopvang ingediend. De klacht luidde onder meer dat Nannies niet bereid is geweest het aantal opvangdagen te verminderen, en dat zij niet gereageerd heeft op de brieven van 20 augustus 2009 en 12 september 2009. De uitspraak van deze commissie van 4 mei 2010 vermeldt onder meer:
“De commissie vindt het vreemd dat pas later (op 20 april 2010) via een verklaring van een pedagogisch medewerkster het duidelijk is geworden dat er toch een verzoek om vermindering is geweest van de zijde van ouder. Door de organisatie werd dit in eerste instantie ontkend.
De commissie adviseert de organisatie om dit soort relevante informatie eerder te verstrekken”.
3.1. Nannies vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van
a. € 13.681,85 aan hoofdsom;
b. de wettelijke rente daarover vanaf 10 dagen na de factuurdatum van iedere factuur tot de voldoening;
c. € 800,-- (excl. BTW) aan buitengerechtelijke incassokosten;
d. de proceskosten, waaronder de kosten van het beslag, en de nakosten zonder respectievelijk met betekening, met de wettelijke rente daarover.
3.2. Nannies legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op grond van de tussen hen geldende overeenkomst gehouden zijn de onbetaald gebleven facturen te betalen. Nannies vordert betaling van buitengerechtelijke kosten als vermogensschade op grond van de artikelen 6:74 en 6:96 BW. Er is sprake van redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.
3.3. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer. Hun verweer komt samengevat op het volgende neer.
Omdat [gedaagde sub 2] een dag in de week minder ging werken nam de behoefte aan kinderopvang af. Aan Nannies is toen meermalen verzocht om de overeenkomst daarom aan te passen, hetgeen door Nannies werd geweigerd. Er werd verteld dat er alleen maar fulltime kinderopvang werd aangeboden. Nadat [gedaagde sub 2] bij andere ouders navraag had gedaan, en nadat zij de voorwaarden van Nannies had ontvangen, werd het duidelijk dat deze door Nannies mondeling verstrekte informatie onjuist was. Vervolgens heeft [gedaagde sub 2] op 20 augustus 2009 nogmaals om aanpassing van het aantal dagdelen verzocht, en indien dit niet mogelijk was de overeenkomst opgezegd tegen 20 oktober 2009. Omdat zij op deze brief geen reactie ontving, heeft zij op 12 september 2009 aan Nannies geschreven dat zij ervan uitging dat Nannies akkoord ging met de opzegging per 20 oktober 2009. Op 20 oktober 2009 heeft [kind] de opvang ook daadwerkelijk verlaten, en zijn alle spullen, inclusief het pedagogisch knutselboek aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] meegegeven. Dit boek pleegt slechts te worden meegegeven aan het einde van de periode van de kinderopvang.
Uit de uitspraak van de klachtencommissie blijkt dat het verzoek om vermindering van het aantal dagdelen wel degelijk eerder bij Nannies bekend was. Om die reden is de commissie er ten onrechte van uitgegaan dat ook de brieven van 20 augustus 2009 en 12 september 2009 niet zijn aangekomen.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen zich op het standpunt dat zij vanaf 20 oktober 2009 niets meer aan Nannies verschuldigd zijn,
primair omdat Nannies niet heeft gereageerd op beide eerdergenoemde brieven, om welke reden de overeenkomst per 20 oktober 2009 is geëindigd.
subsidiair omdat zij vanwege de opschorting door Nannies vanaf 20 oktober 2009 geen gebruik hebben kunnen maken van de opvang, en
meer subsidiair omdat de overeenkomst op grond van artikel 3.b IV van de overeenkomst is geëindigd doordat zij niet aan hun betalingsverplichtingen hadden voldaan.
3.4. Tegen de buitengerechtelijke kosten voeren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onder meer aan dat slechts een sommatiebrief aan hen is gezonden, bovendien door Nannies zelf.
3.5. Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
De gevorderde hoofdsom
4.1. Het verweer dat de overeenkomst door de opzegging per 20 oktober 2009 is geëindigd, gaat niet op. Voor een rechtsgeldig opzegging is vereist dat de brief/brieven Nannies hebben bereikt, tenzij de brief/brieven Nannies niet hebben bereikt op grond van een omstandigheid die voor risico van Nannies komt. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zich één van deze situaties voordoet. Dit volgt in ieder geval niet uit de omstandigheid dat hun verzoek al eerder bij de leiding bekend was. Evenmin hebben zij een voldoende concreet bewijsaanbod gedaan. Hieraan doet voorts niet af de (door nanies betwiste) stelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], dat door de leiding mondeling is meegedeeld dat slechts fulltime kinderopvang werd aangeboden. Op zo’n mondelinge mededeling, indien al gedaan, hadden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet mogen afgaan. De overeenkomst wijst niet in die richting: in de overeenkomst is immers met de hand ingevuld welk aantal en welke dagdelen gereserveerd worden. Kennelijk kon dus ook minder dan fulltime kinderopvang worden ingevuld. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat (heel) veel ouders parttime werken, zodat de behoefte aan slechts fulltime kinderopvang niet erg groot zal zijn. Na de mededeling van de leiding dat slechts fulltime kinderopvang werd aangeboden, had het op de weg van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gelegen contact met de directie op te nemen teneinde na te gaan of deze mededeling wel juist was. Dit geldt evenzeer voor de omstandigheid dat zij in het geheel geen reactie van Nannies ontvingen op de beide brieven, terwijl zij wel facturen zijn blijven ontvangen.
4.2. Ook het verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat zij niet hoeven te betalen omdat Nannies de kinderopvang had opgeschort, faalt. Nannies had immers een opeisbare vordering op [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], nu zij vanaf juli 2009 niet meer hadden betaald, en er is voorts voldoende samenhang tussen deze vordering (tot betaling) en de verbintenis (tot kinderopvang). Omdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in verzuim waren, heeft Nannies niet in verzuim kunnen geraken.
4.3. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verder ten onrechte aan, dat door het niet voldoen aan hun financiële verplichtingen de overeenkomst op grond van artikel 3b. IV (in samenhang met artikel 3c) onmiddellijk geëindigd is. Een dergelijke uitleg zou immers met zich brengen dat iedere ouder steeds door het eenvoudigweg ophouden te betalen per direct een einde aan de overeenkomst zou kunnen bewerkstelligen, en zich aldus zou kunnen onttrekken aan het inachtnemen van de overeengekomen opzegtermijn. Naar het oordeel van de rechtbank is die bepaling geschreven ter bescherming van Nannies, en niet ter bescherming van de ouder(s).
4.4. Uit het voorgaande volgt echter niet dat de gehele hoofdsom toewijsbaar is. Zoals het op de weg van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] had gelegen contact op te nemen toen zij geen reactie ontvingen op hun beide brieven, had het op de weg van Nannies gelegen contact met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op te nemen toen zij merkte dat [kind] na 20 oktober 2009 niet meer gebracht werd terwijl evenmin de aan hen gezonden facturen betaald werden. De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking dat ter comparitie namens Nannies is verklaard, dat het een leidster was opgevallen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] alles van [kind] meenamen, en dat er gezegd was dat [kind] de komende tijd misschien niet zou komen. Onder deze omstandigheden had Nannies de gang van zaken op 20 oktober 2009 behoren op te vatten als een opzegging, waardoor de overeenkomst conform de opzeggingsbepalingen zou eindigen op 31 december 2009. Tot deze datum zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de facturen van Nannies verschuldigd. Toewijsbaar is aldus € 1.430,98 + € 1.251,25 + € 1.251,25 + € 1.251,25 + € 1.251,25 = € 6.435,98, met de wettelijke rente vanaf 10 dagen na de factuurdatum van iedere factuur tot de algehele voldoening.
De buitengerechtelijke kosten
4.5. De kantonrechter stelt vast dat uit het dossier blijkt dat Nannies één sommatiebrief heeft gezonden, en haar advocaat twee. Deze brieven zijn echter als standaardbrieven aan te merken, om welke reden de buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar zijn.
4.6. Nannies vordert [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv als volgt toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 320,43 voor verschotten en € 384, voor salaris advocaat, waarvan de helft, te weten in totaal € 352,22, zal worden toegewezen omdat een aanzienlijk deel van de vordering wordt afgewezen.
4.7. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden begroot op:
- dagvaarding € 73,89
- vast recht € 217,
- beslagkosten € 352,22
- salaris advocaat € 384, (1 punten × factor 1 × tarief € 384, )
totaal € 1.027,11.
Ter toelichting zij vermeld dat de rechtbank geen punt toekent voor het opstellen van de dagvaarding, nu niet aan de substantiëringsplicht is voldaan. Niets is immers vermeld over de discussie die voorafgaand aan de procedure tussen partijen is gevoerd over de opzegging en de klacht. De rechtbank hanteert voorts het tarief dat van toepassing is op het toegewezen bedrag.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om aan Nannies te betalen een bedrag van € 6.435,98, met de wettelijke rente vanaf 10 dagen na de factuurdatum van iedere factuur tot de algehele voldoening, des dat een betalende de ander zal zijn bevrijd;
5.2. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten aan de zijde van Nannies gevallen tot op heden begroot op € 1.027,11, waarin begrepen een bedrag van € 352,22 aan beslagkosten en een bedrag van
€ 384,-- aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], indien niet binnen 14 dagen vrijwillig volledig aan dit vonnis wordt voldaan, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131, aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
- te vermeerderen, indien de veroordeelde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68, aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na voormelde aanschrijving tot de dag van volledige betaling;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2011.?