ECLI:NL:RBUTR:2011:BR5245

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-995005-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van de Flora- en faunawetgeving en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 25 juli 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere overtredingen van de Flora- en faunawet en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldiging van het bevorderen van de wildstand door bijvoeren, zoals ten laste gelegd onder feit 2. De rechtbank oordeelde dat het bijvoeren enkel was gedaan om de wildstand te handhaven, wat niet in strijd is met de wet. De verdachte werd dan ook vrijgesproken van dit feit.

Ten aanzien van de feiten 4 en 5, waarbij de verdachte rattengif voorhanden had en gebruikte zonder het vereiste vakbekwaamheidscertificaat, oordeelde de rechtbank dat de verdachte niet op de hoogte was van de verboden status van deze middelen, aangezien ze vrij verkrijgbaar zijn in tuincentra. De rechtbank achtte het gebruik van het rattengif wel bewezen, maar oordeelde dat de verdachte verschoonbaar had gedwaald, wat leidde tot ontslag van rechtsvervolging voor deze feiten.

De rechtbank achtte echter wel bewezen dat de verdachte in strijd had gehandeld met de Flora- en faunawet door fazanten en eieren voorhanden te hebben en te verkopen. De verdachte werd hiervoor veroordeeld tot een geldboete van € 500,- voor de feiten 1 en 5, en € 250,- voor feit 4, met vervangende hechtenis bij niet-betaling. De rechtbank hield rekening met het blanco strafblad van de verdachte en de ernst van de feiten bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/995005-11 [P]
vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 25 juli 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1951] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats].
Raadsman mr. M. Th. Zumpolle, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 juli 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met anderen fazanten en/of fazanteneieren voorhanden heeft gehad, dan wel heeft gekocht.
Feit 2: samen met anderen de wildstand heeft bevorderd door tarwe uit te strooien in het veld.
Feit 3: samen met anderen bij het bestrijden van schade heeft gejaagd in een jachtveld dat kleiner was dan 40 hectare per jachthouder.
Feit 4: samen met anderen rattengif voorhanden heeft gehad terwijl hij daarvoor een vakbekwaamheidscertificaat nodig had.
Feit 5: samen met anderen rattengif buiten in het veld heeft toegepast.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van een aantal aan verdachte ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd:
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig om tot een veroordeling van het onder 2 ten laste gelegde feit te kunnen komen. Het bijvoeren had slechts tot doel te wildstand te handhaven, overeenkomstig artikel 37, eerste lid, van de Flora- en faunawet. Voor het verwijt dat verdachte wordt gemaakt, namelijk het medeplegen van het bevorderen van de wildstand door bij te voeren, is in het dossier geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig. Immers, niet blijkt uit het dossier dat de wildstand bestendig is toegenomen als gevolg van het bijvoeren, zodat vrijspraak dient te volgen.
Het is aannemelijk dat de [adres] waarop gejaagd is, ook daadwerkelijk bejaagbaar is. Verdachte heeft van medeverdacht [medeverdachte 1] een doorgeschreven toestemming om te jagen. Verdachte mocht ervan uitgaan dat de jachtaktes in orde waren, daar deze door de politie zijn gecontroleerd. Verdachte dient van feit 3 te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten 4 en 5 staat vast dat verdachte rattengif voorhanden heeft gehad en heeft gebruikt. Verdachte was er echter niet van op de hoogte dat het ontvangen, gebruiken en voorhanden hebben van rattengif zonder bewijs van vakbekwaamheid verboden is. Het betreffende gif is vrij verkrijgbaar in ieder tuincentrum en landbouwwinkel. Verdachte heeft hierin verschoonbaar gedwaald. Derhalve dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging betreffende de feiten 4 en 5.
Feit 1 kan wettig en overtuigend bewezen worden.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. De vrijspraak betreffende feit 2
Aan verdachte is onder feit 2 ten laste gelegd het medeplegen van het bijvoeren om de wildstand te bevorderen, hetgeen overeenkomstig artikel 37, tweede lid, van de Flora- en faunawet is verboden. Op de jachthouder rust daarentegen, op grond van artikel 37, eerste lid, van de Flora- en faunawet, de plicht datgene te doen om een redelijke stand van het in zijn jachtveld aanwezige wild te handhaven. Bijvoeren kan derhalve wel toegestaan zijn, mits dit is gericht op het handhaven van de wildstand en te voorkomen dat de wildstand terugloopt.
De rechtbank stelt voorop dat voor het bewijs dat verdachte de wildstand heeft bevorderd niet kan worden volstaan met de vaststelling dat verdachte heeft bijgevoerd met het oogmerk de wildstand te bevorderen. Overeenkomstig de delictsomschrijving van artikel 37, tweede lid, van de Flora- en faunawet is ten laste gelegd dat verdachte de wildstand heeft bevorderd. Voor het bewijs dat verdachte de wildstand heeft bevorderd, moet ten minste op grond van het voorhanden bewijs kunnen worden vastgesteld dat er een toename was van (een) wild(soort).
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij sinds 2007 tarwe neerlegde in de grienden aan de [adres] te Zeist. Hij deed dit om de fazant te behouden en de grote degradatie van het fazantenbestand tegen te gaan. Uit de processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten volgt dat er inderdaad op verschillende data in 2010 tarwe, op en rond de velden waar verdachte het beheer over had, is aangetroffen. Door verbalisanten werd hier de conclusie aan verbonden dat, gelet op de hoeveelheid aangetroffen tarwe, veelvuldig gevoerd zou worden om de wildstand te bevorderen. Echter, niet volgt uit het dossier dat door het voeren van tarwe de wildstand ook daadwerkelijk is bevorderd. De rechtbank heeft geen enkel aanknopingspunt, waaruit blijkt dat het wild op en de rond deze velden is toegenomen als gevolg van het bijvoeren. Het bewijs dat verdachte de wildstand heeft bevorderd, ontbreekt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
4.3.2. De vrijspraak betreffende feit 3
Aan verdachte is onder feit 3 verweten dat hij bij de schadebestrijding heeft gejaagd met een geweer op een jachtveld dat kleiner was dan 40 hectare aaneengesloten en daarbij een reebok en vos heeft gedood.
Verdachte heeft verklaard dat hij een reebok en een vos heeft geschoten. De rechtbank spreekt verdachte niettemin vrij van deze verwijten omdat op basis van de verklaringen van verdachte en de overige dossierstukken niet bewezen kan worden dat verdachte deze dieren heeft geschoten op de locaties die in de tenlastelegging zijn genoemd. Uit de verklaring van verdachte van 18 maart 2010 leidt de rechtbank af dat hij de vos heeft geschoten in de [adres]. Ten laste is echter gelegd dat hij de vos heeft geschoten in de [adres]. Voorts staat in de agenda van verdachte dat hij een bok heeft geschoten in “de griend achter [adres]”, maar onduidelijk is of daarmee de [adres] wordt bedoeld. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 3 is ten laste gelegd.
4.3.3. De opgave van bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 1 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie d.d. 18 en 24 maart 2010.
- de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 17 maart 2010.
- Het geschrift, te weten kopieën van de agenda van verdachte [verdachte].
4.3.4. De bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 4 en 5
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de veldverzorger was van de gronden aan de [adres] te Zeist en dat hij Klerat in het veld heeft gebruikt. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij rattengif van het merk Klerat en Super Caid kreeg van [medeverdachte 1]. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bevestigd dat hij rattengif aan verdachte leverde. Dit deed hij vanaf 2009. Verdachte kreeg dit gif, naar eigen zeggen, van [medeverdachte 1] om de ratten in het veld mee te bestrijden. Hij gebruikte dit gif op drie plekken in de griend en de rest van het veld. Ook maakte hij gebruik van rattengif van het merk Super Caid. Op aanwijzingen van verdachte werd door verbalisanten, in de griend aan de [adres] te De Bilt, een aangebroken flacon, voorzien van het opschrift Super Caid, aangetroffen en in beslag genomen. In deze flacon zaten roze/rode tarwekorrels, welke tarwekorrels ook in een voercompartiment in de griend werden aangetroffen. Verdachte had deze flacon al een paar jaar in huis. Ook werd tijdens een veldonderzoek d.d. 5 maart 2010 door verbalisant [verbalisant 1] in de griend aan de [adres] te Zeist, kadastraal bekend onder sectie C, nummer 453, een rattenvoerbak aangetroffen. Dit rattenvoerbakje bevatte in een binnencompartiment roze tarwekorrels, een bestrijdingsmiddel tegen ratten en muizen. Dit emmertje bevatte zogenaamde roze/rode rattengiftarwekorrels.
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte werd in de schuur een emmer met rattengif van het merk Klerat aangetroffen. Volgens het register voor gewasbescherming en biociden Onderzoek is het middel ‘Klerat Pellet’, onder vermelding van toelatingsnummer 9508 N, een middel dat uitsluitend mag worden toegepast indien de gebruiker in het bezit is van een bewijs van vakbekwaamheid. Voor ‘FRAP’korrels, onder vermelding van toelatingsnummer 10432 N, geldt hetzelfde , evenals voor Super Caid haverkorrels, met toelatingsnummer 7830 N.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat is bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten 4 en 5 heeft begaan.
Aanvullende bewijsoverweging ten aanzien van feit 4
Verdachte en diens raadsman hebben ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte niet wist dat hij de verschillende soorten rattenvergif niet voorhanden mocht hebben, daar deze middelen vrij verkrijgbaar zijn. De rechtbank ziet dit verweer als zijnde gericht op het ontbreken van het opzet van verdachte op het plegen van het onder 4 ten laste gelegde feit.
Ten laste is gelegd de gedraging die strafbaar is gesteld in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, gelezen in samenhang met de artikelen 1a en 2 van de Wet op de economische delicten. Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk begaan van deze gedraging is voldoende als vast wordt gesteld dat de dader willens en wetens heeft gehandeld of nagelaten (het zogenoemde kleurloos opzet). Niet is vereist dat het opzet van verdachte is gericht op het niet naleven van de in de bewezenverklaring bedoelde wettelijke verplichtingen (het zogenoemde boos opzet). Dat verdachte niet wist dat het voorhanden hebben van deze middelen verboden was, tenzij hij daartoe over ene vakbekwaamheidscertificaat beschikte is dan ook niet van belang.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem onder 4 ten laste gelegde feit opzettelijk heeft begaan.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2007 tot en met 17 maart 2010 te De Bilt en Zeist, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk,
a. een hoeveelheid eieren van fazanten en
b. een hoeveelheid fazanten, Phasianus colchicus,
zijnde dieren behorende tot een beschermende inheemse diersoort heeft
verkocht en heeft afgeleverd aan [medeverdachte 1] en onder zich heeft gehad;
4.
in de periode van 1 januari 2009 tot en met 17 maart 2010 te Zeist en De Bilt, tezamen en in vereniging met een ander, zonder geldig bewijs van vakbekwaamheid Klerat Pellet met toelatingsnummer 9508N en FRAP met toelatingsnummer 10423N en Super Caïd haverkorrels, met toelatingsnummer 7830N, heeft ontvangen en heeft gebruikt en voorhanden heeft gehad;
5.
op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 januari 2009 tot en met 18 maart 2010 te Zeist en/of De Bilt en/of Bunnik, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de voorschriften die krachtens de artikelen 29 en 50 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden bij de toelating worden vastgesteld, immers heeft hij Klerat Pellet met toelatingsnummer 9508N en Super Caïd haverkorrels, met toelatingsnummer 7830N, buiten in het veld toegepast;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: medeplegen van het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet.
Feit 4: medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 76 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
Feit 5: medeplegen van het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 22 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van het door haar bewezen geachte feiten 1 en 5, welke feiten als misdrijven zijn te kwalificeren, gevorderd aan verdachte op te leggen een geldboete van € 1.500,00, subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis, waarvan € 1.000,00, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Voorts heeft de officier van justitie, ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4, welke allen als overtredingen zijn te kwalificeren, gevorderd aan verdachte per feit telkens een geldboete van € 250,00, subsidiair 5 dagen vervangende hechtenis op te leggen.
6.2. Het standpunt van de verdediging
Gelet op het feit dat uit het onderzoek ‘Zomertortel’, waar verdachte in terecht staat, het onderzoek ‘Zomertortel -1’ is voortgekomen, heeft de raadsman verzocht één straf op te leggen voor beide zaken.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft in strijd met de Flora- en faunawet ongeringde fazanten, alsmede eieren van fazanten, voorhanden gehad en verkocht. Het doel van de Flora- en faunawet is de bescherming en het behoud van de in het wild levende dieren en gewassen. Alle activiteiten die een schadelijk effect kunnen hebben op beschermde inheemse diersoort, zoals de fazant, zijn in principe verboden. Zo beoogt artikel 13 van de Flora- en faunwet te voorkomen dat wilde fazanten worden gekruist met gedomesticeerde fazanten. Verdachte heeft hiermee in strijd gehandeld.
Verdachte heeft rattengif voorhanden gehad en in het veld gebruikt zonder dat hij over het vereiste vakbekwaamheidscertificaat beschikte. Deze middelen zijn zeer giftig voor zowel mens en dier. Reden ook waarom deze middelen enkel mogen worden aangewend door mensen die over een vakbekwaamheidscertificaat beschikken. Door deze middelen in het veld te gebruiken heeft verdachte mens en milieu in gevaar gebracht. Dit wordt voorts bevestigd door de wijze waarop het gif in het veld was aangewend. Ook andere dieren dan de rat konden van het gif eten en daaraan sterven.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte beschikt over een blanco strafblad.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voor de overtreding onder 4, voldoende recht doet aan de ernst van dit feit en de persoon van de verdachte, zodat de rechtbank zal volstaan met het opleggen van deze straf. Ten aanzien van de feiten 1 en 5 is de rechtbank van oordeel, dat gelet op de rol van verdachte in verhouding tot zijn mededader en gelet op de straf die de rechtbank bij vonnis van heden in de andere strafzaak aan verdachte oplegt, volstaan kan worden met een geldboete van € 500,-.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 23, 24, 24c, 47, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, alsmede artikel 49 van de Flora- en Faunawet en de artikelen 29 en 50 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: medeplegen van het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet.
Feit 4: medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 76 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
Feit 5: medeplegen van het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 22 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
Ten aanzien van de feiten 1 en 5:
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 500,00;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 10 (tien) dagen;
Ten aanzien van feit 4:
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 250,00;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 5 (vijf) dagen;
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter en mr. R.P. den Otter en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 juli 2011.
Mr. M.H.L. Schoenmakers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.