parketnummer: 16/600257-11; 04/850017-09(TUL); 20/000021-09(TUL) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 juli 2011
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Midden Holland, Huis van Bewaring Haarlem te Haarlem.
Raadsman mr. P.W. Hermens, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 29 juni 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, dan wel geprobeerd heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde poging doodslag heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd:
De verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige] dienen als onbetrouwbaar terzijde te worden geschoven, gelet op een veelheid aan tegenstrijdigheden in die verklaringen. Ook de verklaring van de beperkt anonieme getuige dient als onbruikbaar voor de bewijsvoering te worden bestempeld, daar de verdediging de betrouwbaarheid van deze getuige onvoldoende heeft kunnen toetsen.
Subsidiair is er onvoldoende bewijs voor het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, van verdachte op het doden van [slachtoffer]. Verdachte dient derhalve subsidiair vrij te worden gesproken van poging doodslag.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte in de handen en/of vingers van [slachtoffer] heeft gestoken, dan wel heeft gesneden. Het dossier bevat hiertoe, naast de aangifte van deze [slachtoffer], geen aanwijzingen. Ook ontbreekt in het dossier het bewijs dat verdachte [slachtoffer] in/tegen zijn gezicht/hoofd heeft geslagen. Derhalve dient verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
4.3.2 De betrouwbaarheid van de getuigen
Door de raadsman is –kort gezegd– aangevoerd dat de verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige], als ook de verklaring van de beperkt anonieme getuige als onbetrouwbaar terzijde dienen te worden geschoven. Ten aanzien van de beperkt anonieme getuige heeft de raadsman voorts aangevoerd dat aan deze getuige ten onrechte de status van beperkt anonieme getuige is toegekend.
Allereerst zal de rechtbank zich uitlaten over de status en de verklaring van de beperkt anonieme getuige. Op grond van artikel 190, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan de rechter-commissaris bepalen dat de identiteit van een te horen getuige verborgen blijft, indien er een gegrond vermoeden bestaat dat deze getuige in verband met het afleggen van zijn verklaring overlast kan ondervinden of in de uitoefening van zijn beroep zal worden belemmerd. Gelet op de aard van het feit, het strafblad van verdachte en de vrees bij de getuige om te verklaren juist vanwege de persoon van de verdachte, heeft de rechter-commissaris naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen komen tot de beslissing om aan de getuige de status van beperkt anonieme getuige toe te kennen.
Ten aanzien van de vermeende onbetrouwbaarheid van de verklaring van deze beperkt anonieme getuige is de rechtbank niets gebleken. Weliswaar had er tijdens het verhoor van de getuige door de rechter-commissaris meer soepelheid betracht kunnen worden, maar dat kan niet tot het oordeel leiden dat de verdediging, door het beletten van vragen door de rechter-commissaris, onvoldoende in de gelegenheid is gesteld de betrouwbaarheid van de getuige te toetsen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaring van de getuige niet terzijde dient te worden geschoven en voor het bewijs gebezigd kan worden.
Tot slot is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat de verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige], voldoende betrouwbaar zijn.
4.3.3 Het bewijs ten aanzien van de poging zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de aan hem ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft begaan.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat ‘[slachtoffer]’ op 14 maart 2011 bij hem langs kwam. Er was een tweede persoon bij, ‘de Lange’. Er ontstond een vechtpartij.
Het slachtoffer
Aangever, tevens slachtoffer, [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 14 maart 2011 de zogenoemde [slachtoffer] tegen kwam. [slachtoffer] zat in een bestelbus. Hij vroeg aan [slachtoffer] of hij hem bij de moskee wilde afzetten. [slachtoffer] stemde toen en aangever stapte bij hem in de auto. [slachtoffer] gaf op enig moment aan dat hij nog even bij iemand langs moest gaan. Vervolgens kwamen zij bij een huis aan, waarvan de voordeur open stond. Buiten stond een jongen. [slachtoffer] stapte uit en liep naar de jongen toe. Ook aangever stapte uit. [slachtoffer] en de andere jongen liepen naar aangever toe. Opeens hoorde aangever de jongen op een onvriendelijke manier tegen hem praten. Hij zag dat de jongen met zijn rechterhand achter zijn rug pakte en een hakmes tevoorschijn haalde en in de richting van zijn hoofd sloeg. Aangever rende weg en voelde een klap op zijn rug, net onder zijn linker schouderblad. Er ontstond een worsteling. Ook kwam er een vrouw aangelopen die zei ‘kappen nou, kappen nou’. Aangever voelde zich duizelig worden en begon te zweten. Ook voelde hij bloed. Toen aangever weer met [slachtoffer] in de auto zat hoorde hij dat [slachtoffer] zei dat hij een grote wond had op zijn rug. Hierop zijn zij direct naar het ziekenhuis gereden. In het ziekenhuis werd vastgesteld dat [slachtoffer] ter hoogte van de tiende rib een snijwond van acht centimeter had. Ook de spierfascie was deels onderbroken.
De verklaringen van getuigen
De getuige [getuige] heeft verklaard dat hij op 14 maart 2011 ‘[slachtoffer]’ tegen kwam. [slachtoffer] vroeg aan hem of hij hem met de auto naar de moskee wilde brengen. Hiermee stemde hij in. Onderweg besloot getuige [getuige] langs te rijden bij een persoon, hem bekend onder de naam [verdachte]. Hij parkeerde zijn bus voor de deur bij [verdachte] en zag dat deze [verdachte] voor de deur van zijn huis stond. Hij liep naar hem toe en ook [slachtoffer] stapte uit de auto. [verdachte] liep naar [slachtoffer] toe. Hij zag dat [verdachte] een groot mes uit zijn broeksband op zijn rug haalde en dit omhoog hield richting [slachtoffer]. [slachtoffer] rende weg en ook getuige rende weg. Vervolgens keek getuige om en zag dat [verdachte] [slachtoffer] aan het aanvallen was en met een soort vleesmes in de richting van [slachtoffer] sloeg. Hij zag dat het [slachtoffer] op enig moment lukte het mes van [verdachte] af te pakken. De vriendin van [verdachte] kwam naar buiten. Hij hoorde dat ze ‘[verdachte]’ naar [verdachte] riep. [slachtoffer] nam het mes mee in de bus en merkte toen dat zijn rug helemaal onder het bloed zat. Hierop heeft getuige de trui van [slachtoffer] omhoog gedaan en zag hij dat er een grote wond op de rug van [slachtoffer] zat. Hierop zijn ze direct naar het ziekenhuis gereden.
De vriendin van verdachte, [A], heeft over het incident van 14 maart 2011 verklaard dat [slachtoffer] met een andere man langs kwam. Zij zag dat dit een lange Turkse of Marokkaanse man was. Op een gegeven moment hoorde zij rumoer op straat en liep ze naar buiten toe. Ze zag dat zij met zijn drieën aan het worstelen waren. Zij heeft toen tegen hen gezegd ‘kappen nou’.
Door een getuige, als beperkt anonieme getuige door de rechter-commissaris gehoord, is verklaard dat deze op 14 maart 2011 waarnam dat er een ruzie plaatsvond tussen een blonde man en twee vermoedelijk Marokkaanse mannen. De ene Marokkaanse man was wat kleiner dan de andere. De getuige zag dat de blonde man een mes van achter zijn rug pakte. Het betrof een soort hakmes. De blonde man liep vervolgens met het hakmes achter de lange Marokkaanse man aan.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft begaan.
4.3.2 Aanvullende bewijsoverweging
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] en dat zijn handelen om die reden als een poging tot doodslag gekwalificeerd moet worden.
De rechtbank is een ander oordeel toegedaan. Er is sprake van (voorwaardelijk) opzet op een bepaald gevolg, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal optreden en deze kans vervolgens ten tijde van de gedraging op de koop heeft toe genomen. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheid waaronder deze is verricht. In dit verband neemt de rechtbank in haar overweging mee dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is, gelet op alle omstandigheden van oordeel dat er sprake is van een poging zware mishandeling. Verdachte had kennelijk alleen een afspraak met [getuige] en staat hem voor de deur van zijn huis op te wachten. Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij [slachtoffer] niet kende en ook niet had verwacht. Op enig moment ontstaat er een worsteling tussen in ieder geval verdachte en [slachtoffer]. Tijdens deze worsteling heeft verdachte een (hak)mes tevoorschijn gehaald. Hiermee heeft hij aan [slachtoffer] een verwonding op zijn rug toegebracht. Deze verwonding was niet zodanig dat hierbij vitale delen van deze [slachtoffer] zijn geraakt of hadden kunnen worden geraakt. De rechtbank is van oordeel dat in de uiterlijke verschijningsvorm van het op deze wijze snijden van [slachtoffer], geen (voorwaardelijk) opzet op de dood van deze [slachtoffer] kan worden gezien.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde poging doodslag.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 14 maart 2011 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in de rug heeft gesneden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Poging tot zware mishandeling
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit ten aanzien van de poging doodslag.
Wat betreft de strafmaat heeft de raadsman aangevoerd dat volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden leidraad is bij een bewezenverklaring van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen. Daar het in onderhavige zaak gaat om een poging en omdat noch aangever, noch getuige [getuige] het achterste van hun tong hebben laten zien, is de raadsman van oordeel dat volstaan kan worden met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft tijdens een vechtpartij het slachtoffer [slachtoffer] met een (hak)mes in de rug gesneden. Ten gevolge hiervan heeft [slachtoffer] een snijwond van acht centimeter in de rug opgelopen, welke wond met meerder hechtingen gehecht diende te worden. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen hiervan kunnen ondervinden. Dit kan ook worden afgeleid uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer], waarin hij schrijft dat hij nog steeds last van zijn rug heeft en dat het volgens zijn huisarts mogelijk nog een jaar kan duren voordat de spier in zijn rug helemaal genezen is. Ook neemt de rechtbank mee in haar overweging dat dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving veroorzaken.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte d.d.
25 mei 2011, waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig met justitie in aanraking is geweest en onlangs, d.d. 20 mei 2010 door het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch nog is veroordeeld wegens zware mishandeling.
Verdachte heeft geen persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht die moeten leiden tot matiging van de bij dit soort delicten gebruikelijk op te leggen straf.
Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank laten meewegen de rol die het slachtoffer in deze heeft vervuld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de Reclassering mogelijk.
7.1 De vordering van officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het opgevoerde bedrag door benadeelde partij [slachtoffer] voor wat betreft de immateriële schade geheel dient te worden toegewezen, te weten tot een bedrag van € 1.250,00 en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Het gevorderde bedrag voor materiële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 150,00 met daarbij eveneens de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel verzoekt de officier van justitie de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] af te wijzen, daar de verdediging van mening is dat verdachte van het aan hem ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit, te weten een totaalbedrag van € 1.501,95, waarvan € 251,95 materiële schade en € 1.250,00 immateriële schade.
Van het gevorderde bedrag van materiële schade acht de rechtbank een bedrag van € 101,95 niet toewijsbaar. De rechtbank zal een geschat bedrag van € 150,00 aan materiële schade toewijzen..
Van het gevorderde bedrag voor immateriële schade acht de rechtbank een bedrag van € 750,00 niet toewijsbaar. Dat gedeelte van de vordering zou een nadere behandeling en bewijsvoering vergen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het in beslag genomen mes verbeurd te verklaren. Ten aanzien van de in beslag genomen kleding heeft de officier van justitie gevorderd deze in bewaring te houden.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt gegeven ten aanzien van het beslag.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
8.3.1 De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen kledingstukken aan [slachtoffer] en verdachte, omdat zij redelijkerwijs als rechthebbenden kunnen worden aangemerkt.
8.3.2 De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen mes is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het bewezen verklaarde feit is begaan met behulp van dit voorwerp.
9 De vordering tot tenuitvoerlegging
9.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 2 maanden gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch d.d. 20 mei 2010 ten uitvoer zal worden gelegd.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 1 maand gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Roermond d.d. 15 december 2010 ten uitvoer zal worden gelegd.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt gegeven ten aanzien van de vorderingen tenuitvoerlegging.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarden heeft overtreden. Gelet hierop zullen de beide vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
10 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 24c, 27, 36b, 36c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 kennelijk primair tenlastegelegde poging doodslag.
Bewezenverklaring
- verklaart het kennelijk subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot zware mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering, ook als dat inhoudt het ondergaan van een behandeling bij De Waag;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 650,00, waarvan € 150,00 ter zake van materiële schade en € 500,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 650,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 13 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan [slachtoffer] van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 2 en 3;
- gelast de teruggave aan verdachte van het voorwerp dat op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst is genummerd 4;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 1.
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 20 mei 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 20/000021-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 15 december 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 04/850017-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. P. Bender, voorzitter, en mr. E.A. Messer en mr. M.S. Koppert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 juli 2011.