4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1. De verklaring van verdachte ter terechtzitting, de verklaringen van getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] en de tapgesprekken.
Ten aanzien van feit 2. De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, het proces-verbaal van binnentreden van de woning en het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Daar een van de monsters negatief op cocaïne is getest, kan er slechts 7,86 gram cocaïne en 8,5 XTC-pillen bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 3. Het proces-verbaal van binnentreden van de woning, het proces-verbaal van classificatie wapen en het tapgesprek. De verklaring van verdachte dat hij niet wist dat het wapen zich in zijn woning bevond acht de officier van justitie niet aannemelijk.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van feit 2 aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 1 en 3 en voert daartoe het volgende aan.
Ten aanzien van feit 1. Verdachte heeft verklaard dat de in zijn woning aangetroffen drugs voor eigen gebruik waren, maar dat hij wel eens wat ter beschikking stelde aan vrienden. Uit het dossier volgt niet dat verdachte gedurende een periode van 7 maanden op grote schaal heeft gehandeld in verdovende middelen. De verklaring van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en het proces-verbaal van bevindingen van de wijkagent zijn daarvoor onvoldoende. [getuige 2] behoort tot de vriendengroep van verdachte. De verklaringen van [getuige 1] zijn tegenstrijdig wat betreft de periode dat hij drugs zou hebben afgenomen van verdachte. Het proces-verbaal van de wijkagent ten aanzien van klachten van buurtbewoners is onvoldoende specifiek. Daarbij komt dat hetgeen de buurman van verdachte heeft verklaard, gezien hun verstandhouding, niet betrouwbaar is. De verklaringen van de overige getuigen geven voorts geen blijk van drugshandel door verdachte. Tot slot voert de raadsvrouwe aan dat verdachte op legale wijze aan zijn inkomen komt.
Ten aanzien van feit 3. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat het wapen in zijn huis aanwezig was. Gezien de vindplaats van het wapen is die verklaring naar de mening van de verdediging niet onaannemelijk. De tapgesprekken geven voorts onvoldoende aanleiding om te kunnen aannemen dat verdachte wist of kon vermoeden dat het wapen in zijn woning lag.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Verdachte wordt verweten dat hij een wapen van categorie I onder 7° voorhanden heeft gehad. Zoals is bepaald in artikel 2 van de Wet wapens en munitie betreffen wapens van categorie I onder 7° andere door de minister aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken, dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn. De Minister van Justitie heeft deze voorwerpen aangewezen in de Regeling wapens en munitie. Artikel 3 van de Regeling wapens en
munitie bepaalt dat als voorwerpen van categorie I, onder 7°, die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, worden aangewezen (voor zover hier van belang):
voorwerpen vermeld op lijst a of lijst b van de bij deze regeling behorende bijlage I, alsmede niet in die bijlage genoemde voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen daarmee een sprekende gelijkenis vertonen.