ECLI:NL:RBUTR:2011:BR4722

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600293-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het opzettelijk gebruiken van valse waardekaarten en witwassen van geld

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 11 juli 2011, is de verdachte, geboren in Bulgarije, beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk gebruiken van valse waardekaarten en witwassen van geld. De zaak kwam aan het licht na een melding van een getuige die verdachte en medeverdachten observeerde bij een ING-pinautomaat in Utrecht. De politie hield de verdachten aan, waarbij zij een aanzienlijke hoeveelheid contant geld en valse bankpassen in beslag nam. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij het pinnen met valse passen, evenals bij het witwassen van de opbrengsten van deze misdrijven. De verdediging voerde aan dat de aanhouding en fouillering onrechtmatig waren, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het medeplegen van het gebruik van valse waardekaarten en het witwassen van geld, en legde een gevangenisstraf van 12 maanden op. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die het slachtoffer was van de gepleegde feiten. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in het geheel, en besloot dat een forse gevangenisstraf passend was.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600293-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 juli 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1978] te [geboorteplaats] (Bulgarije),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring Demersluis, Amsterdam.
Raadsvrouw mr. M. Hoekzema, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 juni 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
zich in de periode van 14 maart 2011 tot en met 23 maart 2011 te Utrecht en Amsterdam samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het pinnen van geld met vervalste betaalpassen;
Feit 2:
zich op 23 maart 2011 te Utrecht schuldig heeft gemaakt aan witwassen door het verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten en/of gebruik maken van een, uit misdrijf afkomstig, scheerapparaat en een neustrimmer en een navigatiesysteem.
Feit 3:
zich in de periode van 14 maart 2011 tot en met 23 maart 2011 te Utrecht samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan heling van € 18.340,00;
3. De voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het verweer gevoerd dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat hiervoor geen wettig bewijs is. Hiertoe is aangevoerd, kort gezegd, dat de aanhouding en de daaropvolgende fouillering onrechtmatig waren, zodat al hetgeen daaruit voortvloeit van het bewijs dient te worden uitgesloten.
Ten aanzien van de aanhouding voert de raadsvrouw aan dat er ten tijde van de aanhouding geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld.
Ten aanzien van de fouillering stelt de raadsvrouw dat er sprake is van inconsistentie tussen de verklaringen van de verbalisanten die verdachte hebben aangehouden. Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] blijkt volgens de raadsvrouw dat eerst fouillering heeft plaatsgevonden en vervolgens de aanhouding is geschied. Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] blijkt echter dat verdachte eerst is aangehouden alvorens de agenten overgingen tot de fouillering. De raadsvrouw stelt dat er geen reden is om aan het proces-verbaal van [verbalisant 2] meer waarde toe te kennen dan aan het proces-verbaal van [verbalisant 1]. De raadsvrouw gaat er vanuit dat de fouillering onrechtmatig heeft plaatsgevonden en dat de gevonden goederen daarom van het bewijs uitgesloten dienen te worden. De raadsvrouw geeft aan dat indien de rechtbank voor het bewijs gebruik zal maken van het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2], zij een voorwaardelijk verzoek indient tot het horen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Het enige overgebleven bewijs is volgens de raadsvrouw onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Ten aanzien van de afzonderlijke feiten bepleit de raadsvrouw als volgt.
Feit 1:
De verdediging is van mening dat de rechtbank verdachte partieel dient vrij te spreken voor de onder 1 ten laste gelegde periode, de plaats en het medeplegen van het feit. De raadsvrouw voert daartoe aan dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring hiervan te komen. De raadsvrouw stelt dat verdachte niet in de periode vòòr 23 maart 2011 heeft gepind en daarom niet gepind heeft te Amsterdam. De pinacties in Utrecht heeft verdachte niet samen met anderen verricht, waardoor er volgens de raadsvrouw geen sprake is van medeplegen. Voor het overige deel van het onder 1 tenlastegelegde is de raadsvrouw van mening dat dit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Feit 2:
De raadsvrouw verzoekt vrijspraak voor het onder 2 tenlastegelegde. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat verdachte geen scheerapparaat of neustrimmer in zijn bezit heeft gehad en dat tevens niet is vast komen te staan dat verdachte de TomTom gekocht of aangenomen heeft. Tevens kan niet aangetoond worden met welk geld die goederen zijn betaald. De raadsvrouw stelt dat niet kan worden aangetoond dat er sprake is geweest van witwassen, nu niet kan worden vastgesteld dat het goed onmiddellijk dan wel middellijk verkregen is door enig misdrijf. De raadsvrouw meent tevens dat er geen sprake is van medeplegen.
Feit 3:
De raadsvrouw verzoekt verdachte partieel vrij te spreken voor de onder 3 ten laste gelegde periode, de plaats en het medeplegen. De raadsvrouw verwijst daartoe naar hetgeen zij onder feit 1 heeft betoogd. De raadsvrouw stelt subsidiair dat, indien de rechtbank feit 1 (deels) bewezen acht, verdachte van hetgeen onder 3 ten laste is gelegd vrijgesproken dient te worden, omdat hij in dat geval niet tevens voor heling kan worden veroordeeld.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Redengevende feiten en omstandigheden op grond van de bewijsmiddelen
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten is op grond van na te noemen bewijsmiddelen het volgende komen vast te staan:
Op 23 maart 2011 kwam bij de politie een melding binnen van getuige [getuige], dat een aantal mannen zich verdacht ophield bij een ING pinautomaat aan de [adres] te Utrecht. Uit deze getuigenverklaring bleek dat bij de pinautomaat een man aan het pinnen was, die opviel omdat hij gekleed was in een lange jas en daarbij een pilotenmuts en een zonnebril op had. Onderaan het trapje bij de pinautomaat stonden twee mannen, die beiden een zonnebril droegen. Deze mannen hadden contact met de pinnende man. Getuige [getuige] fietste ongeveer 15 minuten later weer langs de pinautomaat en zag dat dezelfde man, met de pilotenmuts op, nog steeds bij de pinautomaat stond. Onderaan het trapje stond op dat moment nog één man, die duidelijk op de uitkijk stond. Naar aanleiding van deze verdachte situatie heeft getuige [getuige] de politie gebeld. Ter plaatse zag de verbalisant twee mannen op de [adres] lopen die volledig voldeden aan het signalement. Deze twee mannen liepen vanaf de pinautomaat in de richting van de [adres]. De mannen werden door de politie aangehouden. Uit het tonen van de identiteitsbewijzen van de twee verdachten bleken het twee Bulgaarse mannen te zijn, te weten [medeverdachte 1] en [verdachte]. [verdachte] maakte een zenuwachtige indruk op de agenten. Het is deze verbalisanten ambtshalve bekend dat als personen geld opnemen met bankpassen die middels een strafbaar feit verkregen zijn, zij hun gezicht bedekken. Dit bedekken gebeurt vaak met een zonnebril of een hoofddeksel. Op grond van voornoemde omstandigheden hielden de verbalisanten deze twee verdachten aan. Bij de controle van verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] bleek dat zij een grote som geld bij zich hadden en een twintigtal bankpasjes. Bij beiden werden blanco bankpassen met een magneetstrip aangetroffen. Voorts bleek dat [medeverdachte 1] en [verdachte] naar Utrecht waren gekomen in een BMW met een Belgisch kenteken. Deze BMW werd elders in de wijk aangetroffen, met daarin twee personen. Deze twee mannen bleken [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] te zijn. Op de vraag van verbalisanten naar de identiteitsbewijzen van de inzittenden, opende [medeverdachte 3] het dashboardkastje, waarin een groot geldbedrag lag. De verbalisant zag meerdere briefjes van 50 en 100 euro in het dashboardkastje. Hierop hield hij verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aan. In het totaal is er onder de vier verdachten tezamen een bedrag van € 30.936,20 inbeslaggenomen.
[medeverdachte 2] heeft tegenover de politie verklaard dat [medeverdachte 3] contact heeft opgenomen met hem en hem heeft gevraagd voor hem te gaan werken. [medeverdachte 2], die een auto moest regelen, heeft vervolgens [medeverdachte 1] benaderd. In België hebben [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [verdachte] (hierna samen: verdachten) een auto gekocht en deze voor 15 dagen verzekerd. Verdachten zijn vervolgens naar Amsterdam gereden. Onderweg van Gent naar Amsterdam kreeg [medeverdachte 2] te horen wat hij moest doen. [medeverdachte 2] zou 10% krijgen van het gepinde geld en [medeverdachte 1] ook. [medeverdachte 2] bekent voorts dat hij in Utrecht heeft gepind. Hij verklaarde dat hij 5 pasjes had ontvangen waarmee, met dezelfde pincode, kon worden gepind. Volgens [medeverdachte 2] hebben daarnaast ook [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [verdachte] gepind met de inbeslaggenomen passen.
Verdachten hebben vanaf 20 maart 2011 tot 23 maart 2011 in Amsterdam in hetzelfde hotel verbleven.
Uit het overzicht van de frauduleuze geldopnames, dat als bijlage bij de vordering van de benadeelde partij is gevoegd, is gebleken dat er voor een bedrag van € 18.340,00 is gepind bij banken in de periode 14 maart 2011 tot en met 23 maart 2011, waaronder op 23 maart bij de ING automaat aan de [adres] te Utrecht. Deze pintransacties zijn met meerdere van de onder verdachten aangetroffen kaartnummers verricht. De inbeslaggenomen passen betroffen alle hetzij zogenoemde white plastics (witte passen met een magneetstrip zonder verdere opdruk), hetzij zogenoemde giftcards of cardkeys. In de magneetstrip werden echter VISA Card kaartnummers aangetroffen, uitgegeven door de GE Money Bank uit de Verenigde Staten.
Verdachte is vòòr 14 maart 2011 met medeverdachte [medeverdachte 3] naar Nederland gekomen. Verdachte en [medeverdachte 3] zijn na hun aankomst in Eindhoven eerst samen naar Amsterdam gegaan. Op 23 maart 2011 is verdachte met de drie medeverdachten vanuit Amsterdam naar Utrecht is gekomen. Verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] eerder in België heeft leren kennen. Ter terechtzitting verklaarde verdachte dat hij bij het pinautomaat in Utrecht was met [medeverdachte 1] en dat verdachte degene was die de bontmuts droeg. Verdachte verklaarde dat hij 15 pinpassen in zijn bezit had, waarmee hij allemaal één keer 280 euro heeft gepind. Verdachte verklaarde dat hij werd aangehouden vlak nadat hij klaar was met pinnen en bij deze automaat wegliep. Bij aanhouding van verdachte werd onder hem onder andere € 21.965,00, 11 witte bankpassen met een magneetstrip, 5 blanco meerkleurige passen/giftcards met magneetstrip, drie blanco meerkleurig hotelpassen inbeslaggenomen.
Ten aanzien van feit 2:
Toen de verdachten in Utrecht kwamen zijn zij naar de Mediamarkt gegaan en hebben daar een tondeuse, een neustrimmer en een TomTom gekocht. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] bij de politie en uit de bevindingen naar aanleiding van de camerabeelden van de Mediamarkt is gebleken dat [medeverdachte 3] heeft afgerekend voor alle goederen in de Mediamarkt en dat de TomTom bedoeld was als vervanging voor het oude navigsatiesysteem in de BMW, omdat deze niet meer up to date was. Op de camerabeelden van de Mediamarkt is te zien dat [medeverdachte 3] de goederen deels betaalde met geld dat onderdeel uitmaakte van een stapel bankbiljetten.
4.3.2. Nadere bewijsoverwegingen met betrekking tot het tenlastegelegde
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, was de aanhouding van verdachte rechtmatig. In de hiervoor geschetste omstandigheden was er sprake van een redelijk vermoeden van schuld. Bewijsuitsluiting is op dat punt dan ook niet aan de orde.
De raadsvrouw constateert terecht dat er ten aanzien van het moment van fouilleren een verschil bestaat tussen de processen-verbaal die de betrokken verbalisanten daarover hebben opgemaakt. Omdat het hier echter gaat om de fouillering van medeverdachte [medeverdachte 1], kan de raadsvrouw van verdachte hierop geen beroep doen.
De rechtbank overweegt op grond van bovenstaande dat verdachte zich in de periode van 14 maart 2011 in Utrecht en Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde. De rechtbank overweegt in dit verband dat, anders dan door de raadsvrouw is aangevoerd, aannemelijk is geworden dat verdachte met anderen heeft gehandeld en dat er daarom sprake is van medeplegen. Tevens oordeelt de rechtbank dat verdachte schuldig is ter zake de pintransacties die vòòr 23 maart 2011 zijn verricht. Op grond van het feit dat verdachte in die periode in Amsterdam was, waarin meermaals in Amsterdam is gepind met de passen onder aangetroffen kaartnummers, acht de rechtbank het bewezen dat verdachte deze pintransacties tezamen met [medeverdachte 3] heeft gepleegd. Ten aanzien van de pintransacties vanaf 22 maart 2011 in Amsterdam acht de rechtbank bewezen dat verdachte deze pintransacties tezamen met de andere drie medeverdachten heeft gepleegd, omdat zij vanaf die dag met de vier verdachten tezamen in hetzelfde hotel in Amsterdam verbleven en dat zij de volgende dag gezamenlijk naar Utrecht zijn gereden alwaar zij alle vier hebben gepind. Op grond van het bovenstaande is wettig en overtuigend vast komen te staan dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde feit.
Voorzover verdachte heeft gesteld dat hij niet wist dat het om vervalste passen ging, en er dus geen sprake was van opzet, overweegt de rechtbank dat de passen naar hun uiterlijke verschijningsvorm op geen enkele wijze leken op reguliere bankpassen. Het kan dan ook niet anders dan dat verdachte heeft geweten dat de passen waren vervalst.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat de vier verdachten gezamenlijk in de Mediamarkt in Utrecht waren op 23 maart 2011. Omdat de verdachten de TomTom hebben gekocht ter vervanging voor het oude navigatiesysteem van de auto die zij gezamenlijk hebben aangeschaft, acht de rechtbank bewezen verklaard dat alle vier de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan witwassen. Dat de goederen worden afgerekend door medeverdachte [medeverdachte 3] van een stapel briefgeld, in combinatie met de hiervoor omschreven redengevende feiten en omstandigheden, maakt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachten zich allen schuldig hebben gemaakt aan witwassen, daar verdachten wisten dat het geld waarmee (deels) betaald werd uit misdrijf afkomstig was. Ter zake van verdachte richt het witwassen zich op het gebruik maken van de TomTom. Omdat niet bewezen is dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de neustrimmer en het scheerapparaat zal de rechtbank verdachte, conform het verzoek van de raadsvrouw, partieel vrijspreken van het witwassen onder feit 2 ten aanzien van een scheerapparaat en een neustrimmer.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank oordeelt dat het onder 3 tanlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden nu de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat het gepinde geld door misdrijf is verkregen. De rechtbank oordeelt daarom niet tevens bewezen kan worden verklaard dat verdachte ten aanzien van de € 18.340,00 als heler kan worden aangemerkt. Verdachte zal daarom van het onder 3 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op meer tijdstippen in de periode van 14 maart 2011 tot en met 23 maat 2011 te Utrecht en Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van meer valse of vervalste betaalpassen/waardekaarten bestemd voor het verrichten of verkrijgen van betalingen langs geautomatiseerde weg, als ware deze pas echt en onvervalst, bestaande het gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, en zijn mededaders met een of meer valse of vervalste betaalpassen geld hebben opgenomen bij een of meerdere pinautomaten te Utrecht en Amsterdam en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat de gegevens van een magneetstrip van een betaalpas is gekopieerd en vastgelegd op een andere pas, waarmee verdachte en zijn mededaders hebben gepind;
2.
hij op 23 maart 2011 te Utrecht van een voorwerp, te weten een navigatiesysteem TomTom, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
- Feit 1: Medeplegen van het opzettelijk een valse waardekaart bedoeld voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg gebruiken, met het oogmerk zichzelf of anderen te bevoordelen.
- Feit 2: Witwassen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt dat de eis van de officier van justitie te hoog is. De raadsvrouw voert daartoe aan dat verdachte een onderschikte rol heeft vervuld. Daarbij geeft de raadsvrouw aan dat hij minder feiten bewezen verklaart acht dan de officier van justitie en dat de straf voor verdachte ook om die reden lager dient te zijn.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het pinnen met valse betaalkaarten. De verdachte heeft samen met anderen meerdere malen grote bedragen gepind met valse betaalpassen.Verdachte heeft deze pintransacties verspreid gedaan over een periode van 10 dagen. Verdachte heeft daarmee blijk gegeven van onvoldoende respect voor het belang van het vertrouwen in het betalingsverkeer en voor het recht op het ongestoord genot van eigendommen. Verdachte heeft door de door hem gepleegde pintransacties mede schuld aan het veroorzaken van de ontstane schade.
Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen van geld dat afkomstig is uit misdrijf. Met het geld dat verdachten door middel van het gebruik van de valse betaalpassen hebben gepind, is onder andere een TomTom gekocht bij de Mediamarkt. Verdachte heeft in de auto gereden waarvoor de TomTom, die gekocht werd bij de Mediamarkt, bestemd was.
De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan ernstige en overlastgevende feiten, die grote schade voor de getroffen banken teweeg hebben gebracht. Niet alleen veroorzaken dergelijke vermogensmisdrijven schade voor financiële instellingen, ook het vertrouwen van de gebruikers van het bancaire systeem wordt door dit type misdrijven ondermijnd. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij kennelijk enkel uit winstbejag naar Nederland is gekomen om genoemde misdrijven te plegen.
De rechtbank heeft met betrekking tot de strafoplegging voorts rekening gehouden met het feit dat uit een afschrift uit het Justitieel Documentatieregister niet blijkt dat verdachte (in Nederland) eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de op te leggen straf rekening met de ernst van de bewezen verklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In uitspraken die zijn gedaan in vergelijkbare zaken zijn -deels- onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat slechts het opleggen van een forse gevangenisstraf recht doet aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat een gevangenisstraf van 12 maanden recht doet aan de ernst van de feiten. Hierbij merkt de rechtbank op dat verdachte al minimaal 1,5 week in Nederland verbleef alvorens hij door de politie in Utrecht werd aangehouden en dat hij zich in deze periode meermaals bezig heeft gehouden met het pinnen met valse betaalpassen. De rechtbank daarom een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde], vordert een schadevergoeding van € 18.340,00 voor de feiten 1 en 3.
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij volledig dient te worden toegewezen en verzoekt voor dat bedrag de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De raadman voert daartoe aan dat de benadeelde partij geen schade heeft geleden, omdat het openbaar ministerie ingevolge art. 116 Wetboek van Strafvordering over zal dienen te gaan tot teruggave van het geld, waarvan de benadeelde partij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gehele schade van € 18.340,00 een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor dat deel die schade. De vordering is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering geheel zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij [benadeelde], zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
Het geld dat onder de verdachte(n) in beslag is genomen zal – zoals hieronder omschreven - worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. Voorzover het onder verdachte of zijn mededaders inbeslaggenomen geld aan [benadeelde] wordt geretourneerd ([benadeelde] is immers rechthebbende op een gedeelte groot € 18.340,00 van het totale bedrag van
€ 30.936,29 dat onder verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk in beslag is genomen), vervalt in daarmee in zoverre tevens de verplichting tot schadevergoeding.
8. Het beslag
Onder verdachte is een geldbedrag van € 21.965,00 in beslag is genomen.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het inbeslaggenomen geld onder verdachte gevorderd dat dit verbeurd wordt verklaard. Ten aanzien van de onder in verdachte in beslag genomen fotocamera van het merk Sony, is de officier van justitie van mening dat deze kan aan verdachte kan worden teruggegeven.
De raadsvrouw stelt dat het in beslag genomen geld, minus de door verdachte bekende hoeveelheid gepind geld, aan verdachte dient te worden teruggegeven. De raadsvrouw voert daartoe aan dat niet valt af te leiden dat dit overige geld uit misdrijf afkomstig is en daarom niet verbeurd kan worden verklaard. De onder verdachte in beslag genomen passen mogen wel verbeurd worden verklaard.
8.1. De bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van het inbeslaggenomen geld. De rechtbank besluit daartoe, omdat niet vast is komen te staan wie rechthebbende is van dit bedrag. De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat verdachte rechthebbende is op dit bedrag.
8.2. De verbeurdverklaring
De rechtbank verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen zoals op de – als bijlage aan dit vonnis – toegevoegde beslaglijst, met uitzondering van de fotocamera (Sony) en de mobiele telefoon (Samsung).
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 47, 232, 416, 420bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 3 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
- Feit 1: Medeplegen van het opzettelijk een valse waardekaart bedoeld voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg gebruiken, met het oogmerk zichzelf of anderen te bevoordelen.
- Feit 2: Witwassen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het inbeslaggenomen geld, te weten € 21.965,00;
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 6,7,8,9 en 10;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 18.340,00 ter zake van materiële schade in die zin dat indien en voorzover de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde [benadeelde], € 18.340,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 126 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. A. van Maanen en mr. I.P.H.M. Severeijns, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. van den Brink, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 juni 2011.
Mrs. A. van Maanen en I.P.H.M. Severeijns zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.