parketnummer: 16/600451-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 juli 2011
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
gedetineerd in P.I. Arnhem-De Berg, Arnhem-Noord, Arnhem
raadsman mr. B.M.E. Drykoningen, advocaat te Utrecht
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 15 juli 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 4 mei 2011 te Utrecht heeft geprobeerd om opzettelijk [verbalisant], brigadier van politie, van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3.1 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hoewel de raadsman nog enigszins begrip heeft voor het, zoals hij aangeeft, hysterische verslag van het incident op 4 mei 2011, blijkt uit de beelden van dat incident dat de werkelijkheid anders is geweest. Naar de mening van de raadsman heeft de officier van justitie verzuimd hierover een genuanceerd standpunt in te nemen en heeft verdachte al veel te lang in voorlopige hechtenis gezeten.
De rechtbank verwerpt bovenstaand verweer aangezien haar niet is gebleken van een vormverzuim.
3.2 De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat zij minimaal de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen acht.
Verdachte reed met hoge snelheid weg. Aangever durfde het stuur niet los te laten maar moest uiteindelijk door de snelheid van de auto het stuur wel los laten en kwam ten val. Gelet op de snelheid van de auto van tenminste 20 km per uur had aangever met zijn hoofd op het asfalt terecht kunnen komen, hetgeen de dood tot gevolg zou kunnen hebben gehad.
Het delict is naar de mening van de officier van justitie te vergelijken met het met een auto inrijden op een agent, waarbij de agent wegspringt.
Naar de mening van de officier van justitie heeft verdachte willens en wetens de kans aanvaard dat de dood of zwaar lichamelijk letsel als gevolg van zijn handelen zou intreden. Verdachte heeft dat gevolg voor lief genomen, toen hij signaleerde dat aangever het stuur van de auto vasthield en meeholde, en verdachte vervolgens doorreed.
Van psychische overmacht is naar de mening van de officier van justitie geen sprake, aangezien in het onderhavige geval niet gesproken kan worden van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand heeft kunnen of behoren te bieden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft om vrijspraak verzocht. Daarbij heeft de verdediging betoogd dat er niet, zoals in de tenlastelegging is vermeld, sprake is van een voornemen. Aangever merkt immers zelf op dat het in een flits ging. Hoe moet verdachte er dan op bedacht zijn dat aangever het stuur zal pakken, aldus de verdediging. Voordat verdachte zich realiseerde dat hij moest stoppen, had aangever al losgelaten en holde hij niet meer naast de auto.
Verdachte heeft ook niet bewust de kans aanvaard dat de dood of zwaar lichamelijk letsel als gevolg van zijn handelen zou intreden. Aangever is in de auto van verdachte gedoken om het stuur vast te pakken. Vervolgens is hij meegelopen met de auto. Dat was de wil van aangever. Aangever is niet meegesleurd, noch is hij meegenomen. Voorts is geen sprake van een hoge snelheid, noch is aangever daardoor ten val gekomen.
De verdediging heeft ter terechtzitting aan de hand van Google Earth-prints (3) en de camerabeelden betoogd dat verdachte gemiddeld 21,6 km/uur heeft gereden en in ieder geval niet harder dan 25 km/uur, en dat aangever hoogstens over een afstand van 27 tot 30 meter met de auto van verdachte is meegelopen.
De door de officier van justitie gemaakte vergelijking met het inrijden op een agent, snijdt naar de mening van de verdediging geen hout. In het onderhavige geval is niet sprake van het inrijden op een stilstaande persoon. De persoon in kwestie rende mee met de auto en het snelheidsverschil was nul. Bovendien kon die persoon niet onder de auto terecht komen, omdat bij een val de auto al weg zou zijn.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [verbalisant] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 15 juli 2011 ;
- de aangifte door [verbalisant] ;
- de eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden, zoals deze ter terechtzitting van 15 juli 2011 zijn getoond;
- de door de raadsman ter terechtzitting van 15 juli 2011 overgelegde Google Earth-prints.
Genoemde bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt tot bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud in het bijzonder betrekking hebben.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het bewezen verklaarde nog als volgt.
De verdediging heeft erop gewezen dat aangever onverhoeds het stuur van de auto heeft vast gepakt en dat verdachte hierop geen invloed kon uitoefenen. Verdachte heeft er echter op dat moment voor gekozen om door te rijden. Zoals de raadsman heeft betoogd is het aannemelijk dat verdachte tot het moment waarop aangever is gevallen een afstand van (ongeveer) 27 tot 30 meter heeft afgelegd met een gemiddelde snelheid van ongeveer 21 km/u. Aangezien het een gemiddelde snelheid betreft en de auto nog vrijwel stilstond op het moment dat aangever het stuur vast pakte, moet op het moment dat aangever de auto moest loslaten en ten val kwam sprake zijn geweest van een aanzienlijk hogere snelheid dan die 21 km/uur.
Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, aangezien naar het oordeel van de rechtbank voor verdachte voorzienbaar moet zijn geweest dat aangever onder de hiervoor geschetste omstandigheden hard ten val zou kunnen komen. Daarbij heeft verdachte die kans, zoals blijkt uit zijn wijze van handelen, ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen. Het is aan de omstandigheden buiten de wil van verdachte gelegen dat aangever geen zwaar letsel heeft opgelopen.
Anders dan door de officier van justitie is betoogd, is in het onderhavige geval de auto niet als wapen gebruikt. De vergelijking met het inrijden van een auto op een persoon gaat naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet op.
Van de ten laste gelegde poging om aangever van het leven te beroven, zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien naar het oordeel van de rechtbank het wettig en overtuigend bewijs daarvoor ontbreekt.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 4 mei 2011 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant] (brigadier van politie [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een personenauto,
(terwijl die [verbalisant] tussen het geopende bestuurdersportier en de bestuurdersplaats stond) (onverhoeds) met relatief hoge snelheid is gaan rijden, waardoor die [verbalisant] (die het stuur vasthield) een aantal meters met die personenauto is meegenomen en vervolgens ten val is gekomen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
poging tot zware mishandeling
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en subsidiair vrijspraak bepleit. Meer subsidiair heeft de verdediging bepleit dat geen vrijheidsstraf dient te worden opgelegd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft bij een verkeerscontrole op enig moment de keuze gemaakt om zich aan de (verdere) controle door de politie te onttrekken en heeft met het wegrijden met zijn auto geprobeerd de agent zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gedragingen nog lang last kunnen hebben van gevoelens van onveiligheid. Deze gevoelens van onveiligheid kunnen voor de betreffende agent een belemmering vormen bij de uitoefening van zijn ambt. Dit is in het onderhavige geval ook wel gebleken uit hetgeen aangever daarover heeft opgemerkt in de toelichting op zijn vordering benadeelde partij. Naast het gevolg voor het slachtoffer heeft dit soort delicten, die het werk van de politie bemoeilijken, in het bijzonder een grote invloed op de maatschappij. Dit omdat juist de politie belast is met de taak de rust en veiligheid binnen de samenleving te bewaren.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Door deze gevangenisstraf deels voorwaardelijk op te leggen beoogt de rechtbank verdachte ertoe te bewegen zich in de toekomst te onthouden van het plegen van strafbare feiten.
Gelet op de ernst en de aard van het feit acht de rechtbank daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid, zoals door de officier van justitie geëist, passend en geboden.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [verbalisant] vordert een schadevergoeding van € 450,00 ter zake van immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 250,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot zware mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van twaalf maanden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant] van € 250,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant], € 250,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan de opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Z.J. Oosting, voorzitter, mr. P.L.C.M. Ficq en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 juli 2011.
Mr. Z.J. Oosting en mr. Y.A.T. Kruijer zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.