ECLI:NL:RBUTR:2011:BR4670

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600170-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontoerekeningsvatbaarheid bij zware mishandeling en mishandeling met plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 29 juli 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 februari 2011 in Zeist opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan twee vrouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan een psychische aandoening, volledig ontoerekeningsvatbaar is en daarom niet strafbaar. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en gelast dat hij wordt geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. De feiten zijn als volgt: de verdachte heeft de eerste benadeelde, een medewerkster van een hotel, zwaar mishandeld door haar te stompen en te trappen, wat resulteerde in ernstige verwondingen. De tweede benadeelde, de dochter van de eerste benadeelde, heeft ook letsel opgelopen toen zij probeerde haar moeder te verdedigen. De rechtbank heeft de conclusies van deskundigen over de toerekeningsvatbaarheid overgenomen en geoordeeld dat de verdachte gevaarlijk is voor de algemene veiligheid van personen. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan beide benadeelden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en hem te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis toegewezen, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600170-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 juli 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1983] te [geboorteplaats]
gedetineerd te PPC Vught te Vught
raadsvrouw mr. M.K.J. Dikkerboom, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 15 juli 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 17 februari 2011 te Zeist:
1. primair: [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
subsidiair: heeft geprobeerd [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
meer subsidiair: [benadeelde 1] heeft mishandeld, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg;
2. [benadeelde 2] heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, primair, en het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten kan komen omdat de vereiste opzet niet bewezen kan worden. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht het onder feit 1, primair, en het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen en overweegt daartoe het volgende.
Door [benadeelde 1] is aangifte gedaan van zware mishandeling door verdachte. Aangeefster is werkzaam als algemeen medewerkster bij hotel [hotel] te Zeist en heeft in die hoedanigheid contact met de gasten. Op 17 februari 2011, omstreeks 21.30 uur, loopt verdachte vanuit de barruimte naar de toegangsdeur van het hotel. Aangeefster loopt naar hem toe en vraagt hem naar zijn kamernummer. Verdachte geeft geen antwoord. Aangeefster vraagt het nogmaals, nu in het Engels. Verdachte geeft wederom geen antwoord. Aangeefster weet niet wat er daarna is gebeurd. Opeens zit zij in het kantoor, ziet haar broer en ziekenbroeders, voelt pijn aan haar linker schouder, voelt bloed langs haar gezicht lopen en voelt pijn in haar gezicht.
Uit de geneeskundige verklaring d.d. 17 februari 2011 blijkt dat bij aangeefster sprake is van multipele breuken van de bijholte, breuk van de neus en breuk van het linker sleutelbeen.
Door getuige [benadeelde 2], dochter van de hiervoor genoemde aangeefster, is verklaard dat zij verdachte vanuit het café naar het hotelgedeelte zag lopen en dat zij hoorde dat haar moeder verdachte in de Engelse taal vroeg welk kamernummer hij had. Zij zag dat verdachte zijn rechter arm ver naar achteren bewoog en vervolgens met meer dan geringe kracht naar voren sloeg en haar moeder in het gezicht sloeg. Zij zag dat verdachte haar moeder twee keer snel achter elkaar sloeg, een keer in het gezicht en een keer ter hoogte van haar linker schouder. Zij zag dat haar moeder door deze stompen tegen de deur in elkaar zakte en op de grond bleef liggen. Getuige is vervolgens tussen verdachte en haar moeder gaan staan, waarna getuige door verdachte met een vuistslag erg hard werd geslagen en zij een stekende pijn in haar linkeronderkaak voelde. Getuige [benadeelde 2] heeft aangifte gedaan van mishandeling (feit 2 op de tenlastelegging).
Door getuige [getuige 1] is verklaard dat zij zag dat verdachte keihard van zich afsloeg op mevrouw [benadeelde 1], die door getuige oma [naam] wordt genoemd. Dat zij zag dat oma [naam] op haar gezicht en op haar linker schouder werd geraakt. Dat zij zag dat [benadeelde 2], de dochter van oma [naam], voor oma [naam] ging staan en dat zij zag dat verdachte op de dochter in bokste en het gezicht van de dochter raakte.
Door getuige [getuige 2] is verklaard dat zij zag dat verdachte vol met zijn rechter vuist uithaalde naar haar oma. Zij zag dat haar oma werd geraakt op de linkerkant van haar gezicht, dat het hoofd van haar oma achterover klapte en dat zij meteen bloed zag stromen over het gezicht van haar oma. Zij zag dat haar moeder, [benadeelde 2], tussen verdachte en haar oma insprong. Zij zag dat haar moeder ook een stomp kreeg van verdachte en op haar linker kaak werd geraakt. Zij zag dat verdachte een trappende beweging maakte in de richting van haar oma en dat haar oma door deze trap op haar linker schouderblad werd geraakt.
Opzet
De raadsvrouw heeft bepleit, gelet op de conclusies van beide geraadpleegde deskundigen, dat bij verdachte ten tijde van de delicten sprake was van een psychose. Door het ontbreken van medicatie heeft verdachte naar de mening van de raadsvrouw zijn willen en handelen niet in vrijheid kunnen bepalen en heeft verdachte geen zicht gehad op de gevolgen van zijn handelen.
De rechtbank oordeelt echter, dat ontoerekeningsvatbaarheid in het algemeen geenszins betekent dat geen sprake is geweest van opzettelijk handelen. Slechts bij hoge uitzondering zal op grond van een ernstige stoornis opzet niet kunnen worden aangenomen. Daarvoor is vereist dat bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
Dat is in deze zaak niet het geval. De gedragingen van verdachte waren immers naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan mevrouw [benadeelde 1] en op het toebrengen van letsel aan mevrouw [benadeelde 2]. Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij erg boos en erg kwaad was, dat hij er heel veel spijt van heeft en dat hij toegeeft dat hij de vrouwen heeft geslagen. Na het incident is verdachte weggerend.
Gelet op het voorgaande heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank opzet gehad op het toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel.
5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. op 17 februari 2011 te Zeist aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel [een gebroken neus en een gebroken sleutelbeen en een op meer plaatsen gebroken jukbeen], heeft toegebracht, door voornoemde [benadeelde 1] opzettelijk één of meermalen (met kracht) te stompen in het gezicht en tegen een schouder en vervolgens, nadat die [benadeelde 1] op de grond was gezakt één of meermalen te trappen tegen een schouder;
2. op 17 februari 2011 te Zeist opzettelijk mishandelend [benadeelde 2] heeft gestompt in het gezicht, waardoor voornoemde [benadeelde 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
6 De strafbaarheid
6.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
1. zware mishandeling;
2. mishandeling.
6.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is niet strafbaar, omdat op grond van onderstaande rapporten is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
Omtrent verdachte zijn de volgende rapporten opgemaakt:
1. een pro justitia rapport d.d. 24 juni 2011, opgemaakt door S.G.K. Hartmann, GZ-psychologe, inhoudende - zakelijk weergegeven - de volgende conclusie:
Bij betrokkene is naar alle waarschijnlijkheid sprake van schizofrenie van het paranoïde type. Deze diagnose zou in 2003 rond zijn 23e reeds in Slowakije zijn gesteld waarvoor betrokkene, met een tijdelijke onderbreking, sindsdien adequaat medicamenteus is behandeld met het antipsychoticum Zyprexa. Na het staken echter van dit medicijngebruik, slechts één maand vóór zijn aankomst in Nederland, heeft dit opnieuw toenemend een paranoïde psychotische episode geluxeerd culminerend in de hem ten laste gelegde zware mishandeling van 2 medewerkers van het hotel waar hij in reeds ernstig verwarde toestand tijdens zijn terugreis verbleef.
Ten tijde van het ten laste gelegde verkeerde betrokkene in een floride psychotische toestand. Betrokkene dient als ontoerekeningsvatbaar te worden beschouwd.
Therapeutische winst lijkt te behalen in een zeer gedegen traject van enerzijds medicamenteuze behandeling in combinatie met zeer intensieve psycho-educatie en het vergroten van het zelf- en ziekte inzicht van betrokkene binnen de context van zijn structurele psychotische kwetsbaarheid.
In de onderhavige zaak doet zich echter de bijzonderheid voor dat betrokkene Slowaaks is en op de weg terug was naar zijn thuisland. Hij is de Nederlandse taal niet machtig evenmin als de Engelse. Desalniettemin wordt uw college ter overweging gegeven betrokkene artikel 37 op te leggen. Hiermee zal in aansluiting op zijn detentie een psychiatrische opname volgen van waaruit kan worden toegewerkt naar zijn terugreis. Een zorgvuldige overdracht met zijn behandelende psychiater in Slowakije lijkt hierin van primair belang.
2. een pro justitia rapport d.d. 27 juni 2011, opgemaakt door H.E.M. van Beek, psychiater, inhoudende - zakelijk weergegeven - de volgende conclusie:
Onderzochte is lijdende aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een randpsychotisch toestandsbeeld in het kader van een schizofrene ontwikkeling van het paranoïde type.
Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was dit hetzelfde. Er was met name sprake van een psychotisch toestandsbeeld. Geadviseerd wordt om onderzochte voor het hem ten laste gelegde, voor zover bewezen, ontoerekeningsvatbaar te achten.
Om de kans op recidive te voorkomen of te beperken is een klinisch-psychiatrische behandeling noodzakelijk in het kader van artikel 37/39 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank neemt voormelde conclusies van de deskundigen met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid over en volgt hun advies.
De verdachte dient daarom volledig ontoerekeningsvatbaar te worden verklaard en is dientengevolge niet strafbaar, zodat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en dat aan hem de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis gedurende één jaar wordt opgelegd.
7.2 Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van de hem ten late gelegde feiten.
Subsidiair heeft zij zich geconformeerd aan de vordering van de officier van justitie.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De rechtbank stelt vast dat verdachte onder invloed van een psychose twee vrouwen (zwaar) heeft mishandeld. Dat zijn heel ernstige feiten. Dat deze hem niet kunnen worden toegerekend laat onverlet dat de maatschappij tegen verdachte moet worden beschermd. Ook dient verdachte tegen zichzelf te worden beschermd.
De rechtbank neemt de adviezen van de hiervoor genoemde en aangehaalde GZ-psychologe en psychiater over en zal gelasten dat verdachte wordt geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
Gelet op de ernst van de door verdachte gepleegde feiten, rekening houdend met het feit dat hij ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en vaststellend dat verdachte gevaarlijk is voor de algemene veiligheid van personen, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde en door de deskundigen geadviseerde maatregel de passende sanctie is.
In dit verband is door de officier van justitie ter terechtzitting gewezen op de omstandigheid dat psychiatrisch ziekenhuis Veldzicht de meeste expertise heeft met betrekking tot vreemdelingen die naar hun eigen land worden teruggeplaatst. Gelet op de taalbarrière en de uitdrukkelijke wens van verdachte om naar zijn eigen land terug te gaan, acht de rechtbank het wenselijk dat verdachte wordt geplaatst in voornoemd psychiatrisch ziekenhuis.
8 De benadeelde partijen
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 1.752,94 ter zake van materiële schade en € 3.500,00 ter zake van immateriële schade.
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 287,29 ter zake van materiële schade en € 300,00 ter zake van immateriële schade. Desgevraagd heeft benadeelde partij [benadeelde 2] ter terechtzitting toegelicht dat de materiële schade ziet op de drie dagen dat zij niet heeft kunnen werken en waarvoor zij vakantiedagen heeft opgenomen, alsmede op de kosten van de gebruikte medicatie.
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering van [benadeelde 2] volledig toewijsbaar is. De vordering van [benadeelde 1] is ten aanzien van de materiële schade toewijsbaar tot een bedrag van € 1.703,94, aangezien de opgevoerde kosten eenvoudig en redelijk van aard zijn. Voor zover de vordering ziet op vergoeding van de kosten met betrekking tot de vernielde armband, ten bedrage van € 49,00, acht de officier van justitie de vordering niet-ontvankelijk. Met betrekking tot de vordering van [benadeelde 1] ten aanzien van de immateriële schade, heeft de officier van justitie gevorderd een bedrag van € 3.000,00 toe te wijzen, aangezien dat verdedigbaar en redelijk is, en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat in het geval de rechtbank tot een vrijspraak komt, de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering.
In het geval de rechtbank tot een ontslag van alle rechtsvervolging komt voert de verdediging geen verweer met betrekking tot de door [benadeelde 2] gestelde immateriële schade. Ook voert de verdediging geen verweer met betrekking tot de door [benadeelde 2] gestelde materiële schade, tenzij blijkt dat [benadeelde 2] door haar werkgever is doorbetaald.
Voor zover de vordering van [benadeelde 1] ziet op de kosten voor armband, broek en trui, meent de raadsvrouw dat deze vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat deze niet onderbouwd is.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vorderingen, conform het standpunt van de officier van justitie, toewijzen respectievelijk niet-ontvankelijk verklaren.
Dat benadeelde partij [benadeelde 1] schade heeft ondervonden aan haar kleding als gevolg van het incident, acht de rechtbank op grond van de aangifte, het vastgestelde letsel en het bloedverlies, voldoende aannemelijk. Dat geldt naar het oordeel van de rechtbank niet voor de opgevoerde kosten van de armband.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37, 39, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: zware mishandeling
feit 2:: mishandeling
- verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van
€ 4.703,94, waarvan € 1.703,94 ter zake van materiële schade en € 3.000,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 587,29, waarvan € 287,29 ter zake van materiële schade en € 300,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partijen tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] in het overige gedeelte van haar vordering niet-ontvankelijk omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Z.J. Oosting, voorzitter, mr. P.L.C.M. Ficq en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 juli 2011.
Mr. Z.J. Oosting en mr. Y.A.T. Kruijer zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.