ECLI:NL:RBUTR:2011:BR4315

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 10/4399
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing Drank- en Horecawet voor evenement zonder procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 13 juli 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de burgemeester van de gemeente Bunschoten. Eiser had verzocht om een ontheffing op basis van artikel 35 van de Drank- en Horecawet (DHW) voor het verstrekken van zwakalcoholhoudende dranken op een terras tijdens de Spakenburgse Dagen 2010. Het primaire besluit van 5 juli 2010, waarin de ontheffing werd geweigerd, werd door de burgemeester gehandhaafd in het bestreden besluit van 15 november 2010. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet ter zitting verschenen. Hij had eerder verzocht om uitstel, maar dit verzoek werd niet gehonoreerd omdat de zittingsdatum in overleg met hem was vastgesteld.

De rechtbank heeft ambtshalve getoetst of eiser nog procesbelang had, nu het evenement al had plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang meer heeft, omdat de uitkomst van het beroep niet kan leiden tot een gunstiger resultaat. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak die stelt dat procesbelang ontbreekt als het resultaat van het beroep niet concreet kan leiden tot een voor de indiener gunstiger resultaat. Eiser had ook een verzoek om schadevergoeding ingediend, maar dit werd niet relevant geacht voor het procesbelang in deze procedure.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter J.M. Willems, in aanwezigheid van griffier J.P. Wismeijer.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 10/4399
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser,
en
de Burgemeester van de gemeente Bunschoten, verweerder
gemachtigde: N.M. Koelewijn.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiser in aanmerking te brengen voor een ontheffing ingevolge artikel 35 van de Drank- en Horecawet (DHW) voor het verstrekken van zwakalcoholhoudende dranken op het terras bij het carillon in Bunschoten-Spakenburg tijdens de Spakenburgse Dagen 2010.
Bij besluit van 15 november 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2011. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Eiser is niet ter zitting verschenen. Op 31 mei 2011 om 19.42 uur heeft eiser de rechtbank laten weten dat hij niet op de zitting kan verschijnen en verzocht om een nieuwe zittingsdatum. Omdat een eerder verzoek van eiser om uitstel met betrekking tot de zitting van 4 april 2011 gehonoreerd is en de onderhavige zittingsdatum is vastgesteld in overleg met eiser heeft de rechtbank het verzoek van eiser van 31 mei 2011 niet gehonoreerd en de behandeling bepaald op heden. Eiser is daarvan per fax in kennis gesteld.
Overwegingen
1. De bij het bestreden besluit gevraagde ontheffing voor het verstrekken van zwakalcoholhoudende dranken op het terras bij het carillon in Bunschoten-Spakenburg heeft betrekking op de Spakenburgse Dagen van 2010. Vaststaat dat deze activiteit reeds heeft plaatsgevonden. Eiser kan derhalve thans niet meer bewerkstelligen wat hij met het instellen van het beroep heeft beoogd. De rechtbank moet ambtshalve toetsen of daarmee het procesbelang aan eiser is ontvallen.
2. Het is vaste rechtspraak dat slechts sprake is van voldoende procesbelang indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van het bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. De rechtbank verwijst daarbij naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onder meer van 3 juli 2002 (LJN: AE4863) en van 27 augustus 2008 (LJN: BE9272). Van de bestuursrechter kan in een geval waarin de uitkomst van het beroep niet concreet tot een voor de betrokkene gunstiger resultaat kan leiden, geen uitspraak worden gevraagd.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser niet kan leiden tot enig materieel rechtsgevolg. De hem geweigerde vergunning zag immers uitsluitend op een zich in de zomer van 2010 reeds voltrokken evenement. Derhalve heeft eiser geen procesbelang meer bij beoordeling van het bestreden besluit, omdat de uitkomst van het beroep voor hem niet tot een gunstiger resultaat kan leiden. Dit zou anders zijn indien er aanleiding was om te veronderstellen dat de uitkomst van het onderhavige beroep van materiële betekenis is of kan worden bij de beslissing op een eventuele toekomstige aanvraag van eiser. Voor die conclusie zijn echter onvoldoende aanknopingspunten.
4. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) herhaaldelijk heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 5 juni 2002 (LJN: AE3664), kan procesbelang ook bestaan indien eiser stelt schade te hebben geleden ten gevolge van de bestreden bestuurlijke besluitvorming. Eiser heeft reeds in bezwaar een verzoek om schadevergoeding gedaan ten gevolge van de in zijn ogen onrechtmatige weigering van de vergunning. In het bestreden besluit is daarop niet ingegaan. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat op dit verzoek nog een zelfstandig schadebesluit zal worden genomen, waartegen eiser rechtsmiddelen kan aanwenden. Dat betekent dat ook de mogelijkheid van schade tengevolge van verweerders besluitvorming in deze procedure niet tot het aannemen van procesbelang kan leiden.
5. Op grond van het bovenstaande moet het beroep van eiser niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. J.M. Willems, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Wismeijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2011.