ECLI:NL:RBUTR:2011:BR3955

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
745229 UC EXPL 11-4998 mh
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure inzake betaling van reparatiefactuur voor auto

In deze zaak gaat het om een verzetprocedure waarbij eiser, [eiser], in verzet is gekomen tegen een verstekvonnis van 27 oktober 2010. Eiser had een auto, een Mercedes CL 500, die op zijn naam stond, maar hij stelt dat hij de reparatieopdracht niet in privé heeft gegeven, maar namens zijn besloten vennootschap, [onderneming eiser]. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat zonder nadere toelichting niet kan worden aangenomen dat de BV een reparatieopdracht kan geven voor een auto die niet van haar is. Eiser heeft niet bij de comparitie van 14 juni 2011 kunnen verschijnen, wat zijn positie niet heeft versterkt.

De gedaagde partij, [gedaagde], heeft de reparatie uitgevoerd en de factuur aan eiser gestuurd. Eiser heeft betoogd dat eerdere facturen aan zijn onderneming waren gericht en dat de reparatieopdracht dus door zijn onderneming was gegeven. De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat eiser de eigenaar van de auto was en dat hij de opdracht tot reparatie heeft gegeven. De stelling van eiser dat hij namens zijn rechtspersoon handelde, werd verworpen omdat hij niet kon aantonen dat de BV de opdrachtgever was.

De kantonrechter heeft geconcludeerd dat eiser gehouden is de factuur te betalen en dat het verstekvonnis in stand blijft. Eiser is veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] zijn begroot op € 500,-. Het vonnis is uitgesproken door mr. M.E. Heinemann op 6 juli 2011.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 745229 UC EXPL 11-4998 mh
vonnis van 6 juli 2011
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen [eiser],
eiser in verzet,
procederend in persoon,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde],
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen [gedaagde],
gedaagde in verzet,
gemachtigde: Van Schendel & Partners Gerechtsdeurwaarders.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 mei 2011;
- de comparitie van partijen van 14 juni 2011, waarvan aantekening is gehouden. Bij de comparitie is [eiser] niet verschenen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Feiten
2.1. Op 26 maart 2008 heeft [gedaagde] reparatiewerkzaamheden verricht aan de destijds op naam van [eiser] staande Mercedes CL 500. [gedaagde] heeft de reparatiefactuur ten bedrage van € 5.322,85 (inclusief BTW) aan een van [eiser]s ondernemingen, [onderneming eiser] (hierna: [onderneming eiser]), gestuurd.
2.2. [gedaagde] heeft op 18 april 2008 de aan [onderneming eiser] gestuurde factuur gecrediteerd en een nieuwe factuur voor de reparatie aan [eiser] in persoon gestuurd.
2.3. Op 22 april 2008 is [onderneming eiser] in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. P.J. Peters tot curator.
2.4. Bij vonnis van 27 oktober 2010 is [eiser] bij verstek veroordeeld tot betaling van onder meer € 5.000,- ter zake van de openstaande factuur, te vermeerderen met de wettelijke rente. Van dit vonnis is hij in verzet gekomen.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat de kantonrechter hem bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad ontheft van de veroordeling bij verstek gewezen dan wel [gedaagde] in haar oorspronkelijke vordering niet ontvankelijk verklaart, althans haar deze te ontzeggen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2. [eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij niet in privé opdracht tot reparatie heeft gegeven. Volgens hem is [onderneming eiser] de opdrachtgever van [gedaagde]. Hoewel de Mercedes op zijn naam stond, werd deze zakelijk gebruikt, aldus [eiser]. Dat [onderneming eiser] opdrachtgever is, blijkt volgens [eiser] ook uit het feit dat eerdere reparaties door [gedaagde] ook aan de BV in rekening werden gebracht.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat [onderneming eiser] de klant van [gedaagde] is, wijst [eiser] erop dat de onderneming nog op 31 juli 2008 een mailing van [gedaagde] heeft ontvangen. Verder wijst [eiser] erop dat [gedaagde] haar vordering ter verificatie bij mr. Peters heeft ingediend en dat deze vordering op 17 maart 2009 op de crediteurenlijst is geplaatst. Dat het faillissement bij gebrek aan baten is opgeheven, leidt er niet toe dat [gedaagde] haar vordering dan maar op hem in privé mag verhalen, aldus nog steeds [eiser].
3.3. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot het niet ontvankelijk verklaren van [eiser] in zijn vorderingen althans tot het afwijzen ervan, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
3.4. Ter onderbouwing van haar verweer voert [gedaagde] – met verwijzing naar een uitdraai van de Rijksdienst voor het Wegverweer – aan dat de Mercedes tot 1 april 2008 op naam van [eiser] stond. Dat de auto kennelijk zakelijk werd gebruikt, doet niet af aan het feit dat het [eiser] was die in persoon opdracht voor de reparatie heeft gegeven, aldus [gedaagde]. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] haar uitdrukkelijk gevraagd de factuur aan zijn onderneming te richten, hetgeen zij ook heeft gedaan.
Tijdens de zitting is namens [gedaagde] toegelicht dat aan dit verzoek van [eiser] waarschijnlijk belastingvoordelen ten grondslag lagen dan wel een poging van [eiser] was de rekening onbetaald te laten door [gedaagde] te vragen zijn op de rand van faillissement verkerende onderneming te factureren, terwijl hij wist of moest weten dat [onderneming eiser] geen verhaal zou bieden.
Verder is namens [gedaagde] toegelicht dat zij haar vordering zekerheidshalve bij de curator heeft ingediend. Immers mocht de curator tot uitbetaling overgaan, dan was voor [gedaagde] de kous af. Hierin mag echter geen erkenning van [eiser]s stellingen worden gelezen, aldus nog steeds [gedaagde].
4. De beoordeling
4.1. Niet in geschil is dat de Mercedes eigendom van [eiser] was op het moment dat de reparatieopdracht werd gegeven. Uit de stellingen van beide partijen blijkt ook dat [eiser] deze opdracht heeft gegeven. Volgens [eiser] heeft hij deze opdracht namens zijn rechtspersoon gegeven.
4.2. Het geven van een opdracht tot reparatie veronderstelt dat degene die de opdracht geeft eigenaar is dan wel namens de eigenaar handelt. Vaststaat dat [eiser] en niet [onderneming eiser] de eigenaar was van de Mercedes. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet in te zien dat [onderneming eiser] desondanks (via [eiser]) een opdracht tot reparatie mocht geven met betrekking tot een auto die niet van haar is. Reeds hierom wordt aan de stelling van [eiser] voorbij gegaan dat hij namens zijn rechtspersoon opdracht tot reparatie heeft gegeven. Dit betekent dat [eiser] gehouden is de factuur van [gedaagde] te betalen, zodat het verstekvonnis van 27 oktober 2010 in stand blijft.
Dat [gedaagde] op 31 juli 2008 een mailing aan [onderneming eiser] heeft gestuurd, maakt dit oordeel niet anders. Door [eiser] is namelijk niet gesteld (noch is anderszins gebleken) dat [onderneming eiser] geen zakelijke klant van [gedaagde] was.
Voor de volledigheid voert de kantonrechter hieraan toe dat het op de weg van [eiser] had gelegen het standpunt van [gedaagde], inhoudende dat [eiser] uitdrukkelijk heeft gevraagd de factuur aan zijn onderneming te sturen, nader te weerspreken. Dit heeft hij nagelaten door niet bij de comparitie te verschijnen, hetgeen voor zijn rekening en risico komt.
4.3. Gelet op het voorgaande is het verzet van [eiser] ongegrond. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 500,- (2,0 punten × tarief € 250,00) aan salaris gemachtigde.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1. verklaart het verzet ongegrond,
5.2. veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 500,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, kantonrechter, en is bij vervroeging in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2011.