ECLI:NL:RBUTR:2011:BR3815

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 10-1263
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Subsidievaststelling op nihil voor project 'Nieuwe stationsomgeving Abcoude' met woningbouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 18 juli 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen (eiser) en het college van gedeputeerde staten van Utrecht (verweerder) over de subsidievaststelling voor het project 'Nieuwe stationsomgeving Abcoude'. Eiser had een subsidie aangevraagd voor de aanleg van infrastructuur en woningbouw, maar verweerder stelde de subsidie vast op nihil en vorderde eerder verstrekte voorschotten terug. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder, waarna eiser beroep instelde bij de rechtbank.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de subsidieaanvraag van eiser, die op 4 april 2001 was ingediend, onmiskenbaar woningbouw omvatte. Verweerder had de subsidieaanvraag als uitgangspunt genomen en de financieringsopzet van het project, inclusief woningbouw, in aanmerking genomen. De rechtbank oordeelde dat de opbrengsten van het gehele project, inclusief de woningbouw, relevant waren voor de beoordeling van de subsidievaststelling. Dit was in lijn met artikel 3 van het Besluit TIPP, dat bepaalt dat het tekort moet worden berekend met inachtneming van alle aan het project toe te rekenen opbrengsten.

De rechtbank concludeerde dat verweerder de opbrengsten uit de woningbouw terecht had meegenomen bij de vaststelling van het bedrijfseconomisch tekort. Eiser had betoogd dat woningbouw geen onderdeel van het project kon zijn, maar de rechtbank verwierp dit argument. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 10/1263
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen (voorheen Abcoude), eiser
gemachtigde: drs. M. Broeze
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht, verweerder,
gemachtigden: mr. H.R. Versluis en mr. B. Dogan-Tekatli.
Inleiding
1.1 Bij besluit van 28 september 2009 heeft verweerder de aan eiser verleende subsidie voor het project "Nieuwe stationsomgeving Abcoude" vastgesteld op nihil. Bij dit besluit zijn verder de verstrekte voorschotten tot een bedrag van € 340.000 teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 9 maart 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 23 juni 2011 waar partijen zijn verschenen bij gemachtigden die ter zitting hun standpunten hebben toegelicht.
Overwegingen
2.1 In het kader van het Besluit tender investeringsprogramma’s provincies 2000 (Besluit TIPP) heeft eiser op 4 april 2001 een aanvraag ingediend bij verweerder om subsidie voor de uitvoering van het project "Nieuwe stationsomgeving Abcoude" (het project). Het project betreft de aanleg van infrastructuur die twee bedrijventerreinen met elkaar en het NS-station verbindt en de aanleg van nieuwe bedrijfslocaties in combinatie met woningbouw en recreatie.
2.2 Bij besluit van 17 april 2002 heeft verweerder eiser voor het project een tekortsubsidie verleend voor een maximaal bedrag van € 410.000,-.
2.3 Bij besluit van 28 september 2009 heeft verweerder de subsidie op nihil vastgesteld. Verweerder heeft daartoe gesteld dat er ten tijde van de sluitingsdatum, 31 augustus 2008, geen sprake was van een bedrijfseconomisch tekort voor het project inclusief de daarvan deel uitmakende woningbouw, omdat uit de bij de eindrapportage van het project behorende accountantsverklaring blijkt dat het project met een batig saldo van € 875.093,- is afgesloten.
2.4 Eiser heeft - samengevat - betoogd dat er wel sprake is van een bedrijfseconomisch tekort. Het project heeft woningbouw omvat, maar uit de begripsomschrijvingen van het Besluit TIPP volgt dat woningbouw feitelijk geen onderdeel kan uitmaken van een project. Verweerder had de opbrengsten uit de woningbouw dan ook niet mogen meenemen bij de vaststelling van de subsidie. Eiser verwijst naar de door hem overgelegde accountantsverklaring.
2.5 Het Besluit TIPP maakt deel uit van de aan de subsidieverlening verbonden voorwaarden.
Op grond van artikel 2, tweede lid, onder a, van het Besluit TIPP wordt geen subsidie verstrekt indien bij de vaststelling ervan blijkt dat er geen negatief verschil bestaat tussen opbrengsten en kosten van een project.
Op grond van artikel 3, tweede lid, van het Besluit TIPP wordt onder negatief verschil tussen opbrengsten en kosten verstaan de noodzakelijke, rechtstreeks aan een project toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag gemaakte, betaalde en voor rekening van de gemeenten, openbare lichamen of samenwerkingsverbanden komende kosten, verminderd met alle aan dat project toe te rekenen opbrengsten.
2.6 De vraag die partijen verdeeld houdt is of voor de vaststelling van de subsidie de opbrengsten uit de woningbouw moeten worden meegenomen bij de berekening van het verschil tussen opbrengsten en kosten van het project.
2.7 Uit de aanvraag, de subsidieverlening en de periodieke voortgangsrapportages, blijkt dat onmiskenbaar woningbouw deel uitmaakte van het door eiser aangevraagde en gerealiseerde project. Eiser heeft dit niet betwist. Gedurende de looptijd heeft eiser verweerder evenmin verzocht om aanpassing van (de omvang van) het project.
Verweerder heeft voor zijn beoordeling of het project op grond van het Besluit TIPP voor subsidieverlening in aanmerking kwam, de subsidieaanvraag als uitgangspunt genomen en is uitgegaan van de financieringsopzet zoals die door eiser voor het totale project, inclusief de woningbouw, geprognosticeerd is. Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat indien een aanvraag om subsidie was gedaan waarbij woningbouw buiten het project was gelaten, verweerder mogelijk de aanvraag niet had gehonoreerd.
Anders dan eiser, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de opbrengsten van het gehele project op grond van op artikel 3, tweede lid, van het Besluit TIPP, bij de beoordeling van de subsidievaststelling dienen te worden betrokken.
2.8 Bij de eindrapportage voor de vaststelling van de subsidie op de sluitingsdatum van de tender, 31 augustus 2008, heeft eisers accountant een splitsing gemaakt in kosten en opbrengsten van de woningbouw en de overige onderdelen van het project. Het project is met een batig saldo van € 875.093,- afgesloten. Het tekort op het openbaar gebied (infrastructuur, ontwikkeling bedrijventerrein en voorplein station) is becijferd op € 4.371.507,-, terwijl het batig saldo van de woningbouw, voornamelijk tot stand gekomen door de verkoop van gronden, is becijferd op € 5.719.582,-.
2.9 De rechtbank stelt vast dat in artikel 3 van het Besluit TIPP is bepaald dat het tekort (het negatief verschil tussen opbrengsten en kosten) moet worden berekend met inachtneming van alle aan het project toe te rekenen opbrengsten.
Anders dan aan artikel 3, vijfde lid, van het Besluit TIPP, waarin de in aanmerking te nemen kosten limitatief zijn weergegeven, kan de rechtbank aan artikel 3, zesde lid, van het Besluit TIPP, waarin de opbrengsten zijn gedefinieerd, niet ontlenen dat opbrengsten die binnen het aangevraagde en gesubsidieerde project zijn gerealiseerd uit de grondverkoop voor woningbouw, niet bij deze berekening in aanmerking genomen kunnen worden.
2.10 Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat, nu woningbouw onderdeel vormde van het project, verweerder de opbrengsten uit die woningbouw mee heeft kunnen nemen bij de vaststelling of er al dan niet sprake is van een bedrijfseconomisch tekort op het project in zijn geheel.
2.11 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond
Aldus vastgesteld door mr. T. Pavicevic, als voorzitter, en mr. J.R. van Es-de Vries en mr. G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse als leden, en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2011.
De griffier: De voorzitter:
mr. J.J.A.G. van der Bruggen mr. T. Pavicevic
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.