ECLI:NL:RBUTR:2011:BR3794

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 10/4421
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. J.R. van Es-de Vries
  • M.W. Holtkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van subsidieaanvraag voor scholingskosten door gemeente Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 1 juli 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen de curator van Stichting Cartesius en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De zaak betreft een aanvraag voor subsidie van scholingskosten voor werknemers van de stichting, die gedeeltelijk was geweigerd. De stichting had een subsidieaanvraag ingediend voor een bedrag van € 199.873,16, maar het college had slechts € 44.408,16 goedgekeurd en de rest afgewezen, omdat de subsidiegelden niet of in onvoldoende mate waren besteed aan de activiteiten waarvoor ze waren aangevraagd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de stichting zich had gericht op de arbeidsmarktre-integratie van langdurig werklozen en dat de subsidie was bedoeld voor scholingskosten van werknemers. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, de curator, overwogen, die stelde dat de kosten voor scholing en begeleiding van werknemers niet correct waren beoordeeld door de gemeente. De rechtbank oordeelde dat de gemeente in redelijkheid had kunnen besluiten om een deel van de subsidie te weigeren, omdat de kosten die door de stichting waren opgevoerd niet als scholingskosten konden worden aangemerkt.

De rechtbank concludeerde dat de aanvraag niet op de juiste wijze was ingediend en dat de weigering van de subsidie door de gemeente gerechtvaardigd was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 7 juli 2011.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 10/4421
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
mr. J.J. Dingemans q.q. curator in het faillissement van stichting Stichting Cartesius, te Utrecht, eiser,
gemachtigde: mr. R.G. Wakelkamp
en
het college van burgermeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder,
gemachtigde: drs. E.H. Siemeling.
Inleiding
1.1 Bij besluit van 27 augustus 2009 heeft verweerder een subsidieaanvraag van Stichting Cartesius (hierna: Cartesius) ter hoogte van € 199.873,16 voor € 44.408,16 toegewezen en voor het overige deel van € 155.465, - afgewezen. Cartesius heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2 Op 8 december 2009 is Cartesius in staat van faillissement verklaard en is eiser aangesteld als haar curator.
1.3 Bij besluit van 19 november 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.4 Het geding is behandeld ter zitting van 3 maart 2010. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst, omdat het dossier niet volledig bleek. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om aanvullende stukken te overleggen. Na ontvangst van die stukken heeft de rechtbank per brief een aantal vragen aan verweerder gesteld en eiser verzocht om voorafgaande aan de volgende zitting op de antwoorden van verweerder te reageren. Verweerder heeft de vragen beantwoord en eiser heeft daar op gereageerd.
1.5 Het onderzoek is voortgezet ter zitting van 13 mei 2011, waar eiser is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd, bijgestaan door drs. G.J. Henniphof en R.L.J.N. Vermeer.
Overwegingen
2.1 Op grond van artikel 4:23 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verstrekt een bestuurorgaan slechts subsidie op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt.
2.2 Artikel 2, eerste lid van de ASV stelt dat deze verordening geldt voor het verstrekken van alle subsidies waarover niet bij afzonderlijke verordening of wettelijke regeling een uitputtende regeling is opgenomen.
Op grond van artikel 9, aanhef, eerste lid, en onder c, van de ASV kan de subsidieverlening naast de artikel 4:25 en artikel 4:35 van de Awb genoemde gevallen worden geweigerd als de subsidiegelden niet of in onvoldoende mate worden besteed aan de activiteiten waarvoor de subsidiegelden beschikbaar worden gesteld.
2.3 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.4 Cartesius had als doelstelling de arbeidsmarktre-integratie te bevorderen van langdurig werklozen. Daartoe bood zij werkgelegenheid aan langdurig werklozen in de laagste loonschalen. Zij ontving daartoe van verweerder loonkostensubsidie voor die werknemers. Daarnaast werden bepaalde scholingskosten van die werknemers vergoed door verweerder, al dan niet via tussenkomst van een re-integratiebedrijf. Op 28 november 2007 heeft Cartesius bij verweerder voor het jaar 2008 een subsidieaanvraag ingediend. Uit de aanvraag valt af te leiden dat Cartesius subsidie heeft verzocht voor de kosten van een zogeheten Arbeidsmarktgekwalificeerd Assistent (AKA/BBL)-opleiding voor haar werknemers en voor begeleiding gericht op uitstroom. Bij besluit van 10 april 2008 heeft verweerder op grond van de Algemene subsidieverordening 2008 van de gemeente Utrecht (hierna: de ASV) aan Cartesius voor 2008 een voorschot subsidie van maximaal € 325.000, - verleend. Deze subsidie bestaat uit een uitstroomsubsidie van € 5.000, - per persoon (20 personen) en een subsidie voor de begeleiding van werknemers van € 1.000, - per persoon (225 personen). In dit besluit wordt voorts vermeld dat wanneer de prestaties in het jaar 2008 hoger liggen dan de genoemde aantallen (de rechtbank begrijpt: indien meer personen uitstromen of meer personen worden begeleid), Cartesius van verweerder een aanvullende beschikking zal ontvangen over de hogere aantallen tegen de genoemde bedragen. Bij besluit van 15 december 2008 is een aanvullend bedrag toegekend van € 58.000, -, bestaande uit een uitstroomsubsidie van € 5.000, - voor 9 personen en een subsidie van € 1.000, - voor de begeleiding van 13 personen. Ter zitting hebben partijen toegelicht dat de hiervoor genoemde subsidie die verstrekt is voor de begeleiding van werknemers, bestemd was voor de kosten van een door de werknemers te volgen AKA-opleiding.
Cartesius heeft op 9 juli 2009 per e-mail bij verweerder een verzoek ingediend tot het vergoeden van een bedrag van € 205.792,66 aan scholingskosten die zij in 2008 voor haar werknemers heeft gemaakt. Dit bedrag is later bijgesteld naar € 199.873,16.
Standpunt partijen.
2.5 Bij besluit van 21 augustus 2009 heeft verweerder toegezegd € 44.408,16 van het verzoek om € 199.873,16 aan Cartesius te zullen vergoeden, omdat dit kosten zijn voor scholing, waarvoor een scholings- of exameninstelling een factuur heeft verstuurd. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat, hoewel het verzoek tot vergoeding van deze kosten niet op de juiste wijze is ingediend - voor vergoeding van scholingskosten moet volgens verweerder per individueel geval een aanvraag worden ingediend - deze kosten uit coulance toch worden vergoed. De overige € 155.465,- wordt door verweerder met toepassing van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de ASV, niet vergoed, omdat dit bedrag volgens verweerder ziet op zogenaamde ‘dagdeelvergoedingen’. Dat zijn volgens verweerder geen scholingskosten maar exploitatiekosten die niet via aanvullende subsidies voor scholingskosten gefinancierd kunnen worden. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de door Cartesius ontvangen loonkostensubsidies bestemd zijn voor de kosten van dagdeelvergoedingen. Volledige toekenning van de thans gevraagde subsidie zou dan ook naar de mening van verweerder het ongewenste effect hebben dat die kosten voor de tweede maal zouden worden vergoed.
2.6 In beroep heeft eiser betwist dat de subsidie niet op de juiste wijze is aangevraagd. Volgens eiser heeft Cartesius zich bij de aanvraag gebaseerd op de wijze van indiening met betrekking tot de jaren 2006 en 2007 en op de gemaakte afspraken met de betrokken ambtenaren van verweerder. Verder betwist eiser dat de gemaakte kosten exploitatiekosten betreffen die niet voor vergoeding in aanmerking komen. De gemaakte kosten zijn volgens eiser scholingskosten die ook in de jaren daarvoor voor vergoeding in aanmerking zijn gekomen. Volgens eiser zijn de kosten gemaakt voor de AKA-opleiding, een erkende MBO opleiding. Deze opleiding werd in voorgaande jaren door werknemers van Cartesius gevolgd bij externe partijen. De kosten hiervan werden door verweerder vergoed. Cartesius heeft voor 2008 besloten om deze opleiding zelf te gaan verzorgen, omdat dit volgens haar efficiënter en goedkoper was. Voor deze opleiding heeft Cartesius een deel van haar bedrijfsruimte ingericht, eigen werknemers vrijgemaakt en extern mensen ingehuurd om de opleiding te verzorgen. De ruimtes en de medewerkers zouden normaliter ten dienst staan van de reguliere omzet genererende activiteiten van Cartesius. Ter compensatie van dat gemis aan omzet genererende activiteiten en de kosten van de ingehuurde externen, heeft Cartesius de dagdeelvergoedingen in rekening gebracht. Dit zijn volgens eiser kosten die direct verband houden met de AKA-opleiding en daarmee als scholingskosten voor volledige vergoeding in aanmerking dienen te komen.
2.7 De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het verstrekken van subsidie een bevoegdheid van bestuursorganen, die door de rechter slechts marginaal getoetst kan worden. Het is immers een politiek-bestuurlijke keuze of en zo ja, hoeveel subsidie er verleend wordt op een bepaald terrein en aan bepaalde instellingen. Gelet op de ruime discretionaire bevoegdheid van verweerder is in deze proce¬dure slechts ter beoordeling of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten een deel van de gevraagde subsidie aan Cartesius te weigeren en of hij dat met inachtne¬ming van de daarvoor geldende regels heeft gedaan.
2.9 Cartesius heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de gevraagde subsidie wel degelijk ziet op kosten die voor vergoeding in aanmerking komen een overzicht overgelegd in de vorm van een tabel, waarin per werknemer staat uitgesplitst welke kosten er voor die werknemer zijn gemaakt. In dat overzicht zijn 102 werknemers opgenomen. In de eerste kolom achter de persoonlijke gegevens van de werknemers, staat achter iedere werknemer een aantal dagdelen vermeld, dit aantal varieert tussen de 2 en 34. In de tweede kolom staat een bedrag per dagdeel vermeld, dit is bij iedere werknemer € 147,50. In de derde kolom staan vervolgens de totale kosten van de dagdelen per werknemer (het aantal dagdelen vermenigvuldigd met € 147,50). Het totale bedrag onderaan deze kolom is € 155.465,00, zijnde het bedrag dat tussen partijen ter discussie staat. In de volgende kolommen staan de kosten van diverse opleidingen per werknemer weergegeven, zoals ‘Bhv’, ‘Heftruck’ en ‘Call Centr’. Daartussen staan ook twee kolommen waar onder staat geschreven ‘AKA Nt 1’ en ‘AKA nt 2’.
2.10 Uit dit overzicht blijkt, anders dan eiser stelt, naar het oordeel van de rechtbank niet dat de kosten voor de dagdeelvergoedingen zien op kosten voor de AKA-opleidingen. Het tegendeel lijkt zelfs voort te vloeien uit het feit dat er in het overzicht twee andere kolommen staan opgenomen met daarin kosten voor de AKA-opleiding. Uit de overige stukken in het dossier valt evenmin af te leiden dat de dagdeelvergoedingen zien op kosten van scholing. Het betoog van eiser faalt derhalve.
2.11 Eiser heeft ter zitting betoogd dat de 102 werknemers in het onder 2.8 omschreven overzicht, werknemers zijn die, naast de werknemers waarvoor al subsidie is ontvangen, ook de AKA-opleiding hebben gevolgd. Voor die werknemers zou volgens eiser in ieder geval per werknemer € 1.000, - aan subsidie voor de AKA-opleiding dienen te worden vergoed. De rechtbank volgt dat betoog niet. Los van het feit dat zoals onder 2.9 is overwogen nergens uit blijkt dat die kosten voor de AKA-opleiding zijn gemaakt, is het niet aannemelijk geworden dat er naast de 238 personen waarvoor verweerder subsidie heeft verstrekt, nog eens 102 personen de AKA-opleiding hebben gevolgd. Dit betoog faalt eveneens.
2.12 Eiser heeft verder aangevoerd dat de door hem aangetroffen administratie van Cartesius niet volledig is en dat hij daarom zijn stellingen niet goed kan onderbouwen. Voor zover eiser bedoelt dat van de zijde van verweerder zou zijn toegezegd dat de hiervoor de genoemde dagdeelvergoedingen als scholingskosten voor vergoeding in aanmerking konden heeft de rechtbank daarvoor geen aanknopingspunten gevonden in de stukken. Dat eiser, zoals hij stelt, niet beschikt over het volledige dossier, wat daar van zij, dient voor zijn rekening te blijven. Daarbij komt dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat de kosten voor dagdeelvergoedingen reeds met een loonkostensubsidie zijn gesubsidieerd.
2.13 Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat de gevorderde dagdeelvergoedingen zien op scholingskosten en dat verweerder daarom heeft kunnen besluiten om deze kosten op grond van artikel 9, aanhef, eerste lid, en onder c, van de ASV niet te vergoeden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook in redelijkheid kunnen besluiten om de aangevraagde subsidie voor dat deel af te wijzen.
2.14 Nu de wijze waarop Cartesisius de subsidie heeft aangevraagd voor verweerder niet doorslaggevend is geweest voor het deel van de gevraagde subsidie dat is geweigerd, zal de rechtbank de grond dat de aanvraag op de juiste wijze is ingediend buiten beschouwing laten.
2.15 De rechtbank concludeert dat hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. van Es-de Vries, als rechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2011.
De griffier: De rechter:
M.W. Holtkamp mr. J.R. van Es-de Vries
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.