ECLI:NL:RBUTR:2011:BR3419

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
4 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600264-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot diefstal en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 4 juli 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot diefstal en het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 maart 2011 samen met een ander heeft geprobeerd in te breken in een woning in Utrecht en opzettelijk 2,86 gram cocaïne aanwezig heeft gehad. De rechtbank achtte de poging tot inbraak en het bezit van cocaïne wettig en overtuigend bewezen, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten. De rechtbank overwoog dat het gebruik van cocaïne gezondheidsrisico's met zich meebrengt en dat woninginbraken een ernstige inbreuk op de privacy van bewoners vormen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Tevens werd de verdachte verplicht om zich te houden aan de voorschriften van de reclassering. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een vormverzuim, zoals door de verdediging werd betoogd, en dat de verdachte zich tijdens de proeftijd diende te gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 40,00 voor de kosten van een dierenarts. De overige vorderingen van de benadeelde partij werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen bevolen, die zijn gebruikt bij het plegen van de feiten. Tot slot werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, aangezien de verdachte al was geschorst.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600264-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 juli 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
wonende te [adres] te [woonplaats]-Rijsenburg
raadsman mr. J. Bredius, advocaat te Zeist
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 20 juni 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op 16 maart 2011 samen met een ander heeft geprobeerd in te breken in een woning aan de [adres] te [woonplaats];
2. op 16 maart 2011 te Utrecht opzettelijk 2,86 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op de navolgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 1:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 20 juni 2011 ;
- de aangifte van [benadeelde] d.d. 16 maart 2011 ;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 maart 2011 ;
- de processen-verbaal van verhoor van getuige [getuige] op 16 maart 2011 en 1 juni 2011 ;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 maart 2011 ;
- het proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 17 maart 2011 ;
- het proces-verbaal forensische opsporing d.d. 28 maart 2011 .
Ten aanzien van feit 2:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 20 juni 2011 ;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 maart 2011 ;
- het proces-verbaal Opiumwet d.d. 21 maart 2011 ;
- het NFI-rapport Identificatie van drugs en - precursoren d.d. 27 april 2011 .
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 16 maart 2011 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] aldaar weg te nemen goederen en/of geld, toebehorende aan [benadeelde], en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen en die weg te nemen goederen en/of dat weg te nemen geld onder hun bereik te brengen door middel van braak, tezamen en in vereniging met een ander als volgt heeft gehandeld:
hebbende zijn mededader een cilinderslot uit de achterdeur afgebroken en verwijderd, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 16 maart 2011 te Utrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,86 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
1. Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
2. Het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een werkstraf voor de duur van 180 uren, met aftrek van de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht;
- een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren en met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht door of namens Reclassering Nederland.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat in het voorbereidend onderzoek bij het verhoor van 20 april 2011 is gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde, hetgeen een vormverzuim oplevert als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Naar de mening van de verdediging is verdachte op 20 april 2011 onder valse voorwendselen gevraagd naar het politiebureau te komen. Het zou gaan om ontwikkelingen in het onderzoek waarbij nieuwe verdenkingen aan het licht waren gekomen, maar in feite was het de bedoeling verdachte informatie te laten verschaffen over de medeverdachte in de onderhavige strafzaak, terwijl verdachte zelf al een bekentenis had afgelegd over zijn eigen rol. Op grond van de uitspraak van het EHRM in de zaak [A] had verdachte naar de mening van de verdediging bijstand van een advocaat moeten hebben bij dat verhoor. Gelet op voornoemd vormverzuim heeft de verdediging strafvermindering bepleit.
Ook omdat sprake is van een poging tot een woninginbraak, verdachte voor wat betreft inbraak first offender is en zijn bekentenis dat hij stom is geweest, heeft de verdediging verzocht om matiging van de op te leggen straf. Daarbij heeft de verdediging er op gewezen dat verdachte zich gedurende zijn schorsing houdt aan de regels van de reclassering en dat hij inmiddels keihard aan het werk is om zijn schulden af te betalen.
De verdediging heeft verzocht aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden op te leggen, met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, zoals door de verdediging is betoogd. Verdachte is voorafgaand aan het verhoor op 20 april 2011 gewezen op de cautie en tevens op het recht op consultatie van een advocaat voor aanvang van het verhoor. Verdachte heeft er blijkens het proces-verbaal van verhoor uitdrukkelijk van afgezien om een advocaat te raadplegen voorafgaand aan het verhoor, dat overigens niet het eerste verhoor was in deze zaak. Het verhoor van 20 april 2011 is woordelijk uitgewerkt waarbij de rechtbank niet is gebleken dat de politie verdachte tijdens het verhoor op onoirbare wijze onder druk heeft gezet om te verklaren. Nu geen sprake is van een vormverzuim, zal de rechtbank in dit verband ook geen strafvermindering toepassen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie met betrekking tot verdachte d.d. 18 maart 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor vermogens- of drugsdelicten.
Voor wat betreft de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in een woning.
Aan het plegen van woninginbraken tilt de rechtbank zwaar. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is algemeen bekend dat woninginbraken nog lange tijd voor gevoelens van angst en onveiligheid kunnen zorgen bij zowel de bewoners van de betreffende woningen als bij de buurtbewoners. Verdachte heeft geen rekening gehouden met deze gevolgen, maar heeft alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne. Het gebruik van deze drugs brengt gezondheidsrisico's mee zoals de mogelijkheid van blijvende schade aan het centrale zenuwstelsel.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten een straf rechtvaardigen als door de officier van justitie is gevorderd.
In dat verband wordt nog opgemerkt dat de gevorderde werkstraf een lichtere strafmodaliteit is dan de 3 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf die in de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken van mei 2011 als richtlijn wordt gehanteerd bij een woninginbraak door een first offender. Voorts heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte al sedert 18 maart 2011 is geschorst uit zijn voorlopige hechtenis en de afspraken met de reclassering lijkt na te komen.
7 De benadeelde partij
7.1 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] heeft een schadevergoeding gevorderd van € 497,48 voor reparatie van de deur, € 40,00 voor de kosten van de dierenarts en € 700,00 voor de kosten van een mogelijke behandeling van de hond door Martin Gaus. In dat verband heeft de benadeelde partij aangegeven dat haar hond sedert de inbraak erg angstig is en zich soms agressief opstelt, en dat een behandeling van de hond daarom noodzakelijk is. Met betrekking tot de kosten van de reparatie van de deur heeft de benadeelde partij ter terechtzitting meegedeeld dat zij de mondelinge toezegging van haar verzekeringsmaatschappij heeft gekregen dat deze kosten worden vergoed.
7.2 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 740,00 en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Voor het overige dient de vordering naar de mening van de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen causaal verband is tussen enerzijds de poging tot woninginbraak en anderzijds de gedragsverandering van de hond. Voorts is de schade van € 700,00 en € 40,00 niet aangetoond. De verdediging heeft verzocht de vordering niet toe te wijzen.
7.4 Het oordeel van de rechtbank
De vordering van € 497,48 voor reparatie van de achterdeur acht de rechtbank niet toewijsbaar, omdat deze kosten naar verwachting worden vergoed door de verzekeringsmaatschappij van de benadeelde partij. De gevorderde kosten voor de behandeling van de hond door Martin Gaus ad € 700,00, acht de rechtbank evenmin toewijsbaar, aangezien deze kosten nog niet zijn gemaakt en tevens niet duidelijk is of deze kosten in de toekomst gemaakt zullen worden. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan deze vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering van € 40,00 voor het bezoek aan de dierenarts, acht de rechtbank wel toewijsbaar. Hoewel de benadeelde partij geen rekening of ander document heeft overgelegd, acht de rechtbank deze kosten voldoende aannemelijk. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat er wel sprake is van een causaal verband, aangezien de buren van de benadeelde partij de betreffende hond hebben horen janken ten tijde van de poging tot inbraak.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 Het beslag
De op de beslaglijst genoemde en in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen betreft waarmee het feit is begaan. De beslaglijst is als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 33, 33a, 36f, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 2: Het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 40,00, ter zake van materiële schade;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], € 40,00 te betalen;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst (bijlage II) zijn genummerd van 1 tot en met 5;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bruna, voorzitter, mr. J.R. Krol en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 juli 2011.
Mr. J.R. Krol en mr. C.S.K. Fung Fen Chung zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.