ECLI:NL:RBUTR:2011:BR3390

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16.600034-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meerdere straatroven met betrouwbare herkenningen op camerabeelden

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 6 juli 2011, stond de verdachte terecht voor meerdere straatroven en een winkeldiefstal. De rechtbank oordeelde dat de herkenningen door getuige [getuige 1] op camerabeelden betrouwbaar waren, ondanks de verdediging die stelde dat deze herkenningen beïnvloed waren door suggestie. De rechtbank verwierp dit verweer en concludeerde dat de getuige geen motieven had om onwaarheden te verklaren. De verdachte werd op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen herkend als de dader van de berovingen, waarbij hij slachtoffers overviel terwijl zij geld aan het pinnen waren. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, waarbij de modus operandi van de verdachte consistent was met de gepleegde feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 8 maanden op, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 240 uur. Tevens werden schadevergoedingen aan de benadeelde partijen toegewezen, die direct voortvloeiden uit de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, die nog steeds last hadden van de gevolgen van de berovingen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600034-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 juli 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1978] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 22 juni 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak is tegelijk maar niet gevoegd behandeld met de zaak tegen verdachte onder parketnummer 16/711812-10.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 9 januari 2010 te Utrecht [benadeelde 1] heeft beroofd van € 30,-;
feit 2: op 27 december 2009 te Utrecht [benadeelde 2] heeft beroofd van € 70,-;
feit 3: op 28 december 2009 te Utrecht [benadeelde 3] heeft beroofd van € 400,-;
feit 4: op 30 december 2009 te Utrecht [benadeelde 4] heeft beroofd van € 600,-;
feit 5: op 26 december 2009 te Utrecht toiletartikelen heeft gestolen bij tankstation BP.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangiften, de camerabeelden en de herkenningen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende.
Ten aanzien van de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten. Verdachte ontkent. De herkenningen door aangevers en getuige [getuige 1] zijn onvoldoende om vast te kunnen stellen dat het verdachte was die de feiten heeft gepleegd. De verdediging zet voorts vraagtekens bij de betrouwbaarheid van de verklaring van getuige [getuige 1].
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit. Verdachte ontkent.
De verdediging verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat door de verdediging is bepleit dat de herkenningen door de getuige [getuige 1] op camerabeelden van beveiligingscamera’s ter zake van de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten niet betrouwbaar zijn, nu deze beelden aan haar zijn getoond met de suggestie dat daarop verdachte te zien zou zijn. Bovendien zou bij de herkenning kunnen hebben meegespeeld dat een relatie tussen verdachte en die [getuige 1] inmiddels was beëindigd, zodat niet is uit te sluiten dat zij uit rancune heeft gehandeld.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat de verklaring [getuige 1] geen enkele blijk geeft van rancune jegens verdachte en dat ook anderszins niet aannemelijk is geworden dat die [getuige 1] motieven heeft om niet naar waarheid te verklaren. De rechtbank is juist van mening dat aan de betrouwbaarheid van haar verklaring juist veel waarde kan worden gehecht, omdat zij verdachte al een aantal jaren goed kent en bij de herkenning van verdachte op de camerabeelden zeer gedetailleerd verklaart over onder meer zijn opvallende manier van lopen en zijn kleding. Ten aanzien van dit laatste detail verklaart [getuige 1] bijvoorbeeld dat zij de jas die op één van de beelden is te zien samen met verdachte heeft gekocht en dat zij eenzelfde jas draagt. Ten aanzien van een op andere beelden zichtbare jas verklaart de getuige dat de capuchon daarvan ‘raar hangt’, omdat deze kapot zou zijn gegaan. De rechtbank heeft gelet op deze omstandigheden geen redenen te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de herkenningen door [getuige 1].
Voor het overige geven de namens verdachte aangevoerde bewijsverweren geen aanleiding tot een afzonderlijke bespreking daarvan. Zij vinden hun weerlegging in na te noemen bewijsmiddelen. De rechtbank heeft ook ten aanzien van die bewijsmiddelen geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid daarvan te twijfelen.
Ten aanzien van feit 1
Aangever [benadeelde 1] heeft verklaard dat hij op 9 januari 2010 tussen 14.05 en 14.10 uur bij een pinautomaat in het winkelcentrum Utrecht Lunetten bij de Zevenwouden te Utrecht arriveerde, waar hij geld wilde pinnen. Hij pinde een bedrag van € 30,- (een biljet van € 10,- en een biljet van € 20,-), pakte zijn pinpas uit de automaat en borg deze op in zijn portemonnee. Aangever voelde dat iemand hem met kracht aan zijn schouder naar achteren trok, waardoor hij hard op de grond viel. Vervolgens stapte er iemand over hem heen die naar het geld in de automaat greep en vervolgens wegrende. Aangever heeft de man als volgt omschreven: een negroïde man met een normaal postuur van ongeveer 1.70 meter lang.
Naar aanleiding van de melding van deze beroving waren verbalisanten omstreeks 14.15 uur ter plaatse. Een van de verbalisanten ziet even later een man fietsen in de nabijheid van de melding, die voldoet aan het opgegeven signalement. De man was buiten adem en bleek te zijn verdachte. Nadat verdachte is aangehouden, is hem door verbalisanten gevraagd of hij geld bij zich had. Verdachte antwoordde daarop dat hij geen bankbiljetten bij zich had en alleen maar een paar stuivers op zak had. Een van de verbalisanten nam vervolgens waar dat verdachte zijn hand in zijn rechterbroekzak deed. Toen verdachte op verzoek van de verbalisant zijn hand uit zijn broekzak haalde, had hij daarin een bankbiljet van € 10,- en een bankbiljet van € 20,- (in totaal € 30,-) vast.
De camerabeelden van winkelcentrum Lunetten zijn aan aangever getoond. Aangever herkent daarop omstreeks 14.06 en 14.10 uur zichzelf en de man die hem beroofde.
De videobeelden van de beveiligingscamera in het winkelcentrum zijn voorts door een verbalisant bekeken. De verbalisant ziet daarop omstreeks het tijdstip van 14.06 uur een man die hij herkent als verdachte, die hij op 9 januari 2010 kort na de beroving had aangehouden.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2
Aangever [benadeelde 3] heeft verklaard dat hij op 27 december 2009 tussen 13.58 en 14.04 uur in het winkelcentrum aan de Zevenwouden te Utrecht bij de pinautomaat stond. Toen hij daar aankwam, zag hij een negroïde man aan komen lopen. Aangever pinde een bedrag van € 70,-, pakte zijn pinpas en stopte die in zijn zak. Op dat moment voelde aangever dat hij werd vastgegrepen aan zijn jas, ter hoogte van zijn bovenarm, en opzij werd gesleurd. Hij zag dat de negroïde man, die hij eerder had gezien, vervolgens het geld uit de automaat weg nam. Aangever heeft de man als volgt omschreven: een negroïde man van ongeveer 1.70 meter lang met zwart haar, dreadlocks en een normaal postuur.
De camerabeelden van het winkelcentrum zijn aan aangever getoond. Aangever herkent daarop omstreeks 13.59 uur en 14.00 uur zichzelf en de persoon die hem heeft beroofd.
De videobeelden van de beveiligingscamera’s in het winkelcentrum zijn voorts door een verbalisant bekeken. De verbalisant ziet daarop een man die volgens hem grote overeenkomsten vertoont met de hem ambtshalve bekende verdachte.
De beelden van de beveiligingscamera zijn voorts getoond aan getuige [getuige 1], een vriendin van verdachte. Zij herkent de man op de beelden als zijnde verdachte.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van feit 3
Aangever [benadeelde 2] heeft verklaard dat hij op 28 december 2009 omstreeks 18.47 uur gebruik maakte van een geldautomaat op de Hondsrug te Utrecht (de rechtbank begrijpt: winkelcentrum Lunetten). Aangever pakte zijn pas uit de automaat en wachtte tot het geld eruit kwam. Vervolgens voelde hij dat hij een duw kreeg van achteren, waardoor hij tegen de muur aan viel. Aangever zag dat het geld uit de pinautomaat werd getrokken en dat een man wegrende. In totaal is er een bedrag van € 400,- weggenomen. Aangever kan de man als volgt omschrijven: een man met een donker getinte huidskleur, een normaal postuur en een zwart jack.
Op prints van de beelden van de beveiligingscamera is op 28 december 2009 omstreeks 18.40 en 18.45 uur een donker persoon met een zwart jack te zien. Verbalisanten hebben verklaard dat de jas die de man op de camerabeelden draagt, soortgelijk is aan de onder verdachte in beslag genomen zwarte jas, merk Goldhorn. De capuchon die de man op de beelden draagt is soortgelijk aan de capuchon van het onder de verdachte in beslag genomen sweatshirt, merk Nike Sweat, te weten een capuchon met een brede witte band van nek tot voorhoofd met daarlangs een rood/oranje bies.
De beelden van de beveiligingscamera zijn getoond aan getuige [getuige 1], een vriendin van verdachte. Zij herkent de man als zijnde verdachte.
Met betrekking tot dit feit overweegt de rechtbank dat de modus operandi bij de beroving van [benadeelde 2] grote gelijkenis vertoont met die van verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten, namelijk: het slachtoffer pint bij een geldautomaat en wordt onverhoeds geduwd, waarna het gepinde geldbedrag wordt weggenomen en de dader wegrent. Bovendien hebben de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten alle in een zeer kort tijdsbestek plaatsgevonden, te weten op 27, 28 en 30 december 2009 en op 9 januari 2010. Daar komt bij dat tijdens een postactie van de politie -naar aanleiding van voornoemde reeks berovingen- een dag voor laatstgenoemde beroving door verbalisanten is waargenomen dat verdachte zich meermalen op opvallende wijze ophield in winkelcentrum Lunetten, onder meer op de Hondsrug en in de buurt van een geldautomaat van de ING-bank. Voorts komt het signalement van verdachte, dat door getuige [benadeelde 2] is gegeven, overeen met de opgegeven signalementen ter zake van het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen in onderling verband en nauwe samenhang bezien met de bewijsmiddelen van de onder 1, 2 en 4 ten lastegelegde feiten en de hiervoor beschreven omstandigheden -waaronder in het bijzonder de overeenstemmende modus operandi- wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van feit 4
Aangever [benadeelde 4] heeft verklaard dat hij op 30 december 2009 tussen 18.05 en 18.10 uur op de Zevenwouden te Utrecht een bedrag van € 600,- heeft gepind. Toen hij de biljetten uit de pinautomaat pakte, zag hij dat een hand van een ander het geld ook beetpakte. Aangever zag en voelde dat de hand het geld uit zijn hand griste. Aangever heeft drie biljetten van € 50,- vast kunnen houden, waardoor uiteindelijk een bedrag van € 450,- is weggenomen. Aangever zag vervolgens een persoon wegrennen. Aangever heeft de persoon als volgt omschreven: een man van ongeveer 1.75 meter lang met een zwarte huids- en haarkleur.
De verklaring van aangever [benadeelde 4] vindt steun in de verklaring van getuige [getuige 2]. [getuige 2] heeft verklaard dat hij hoorde dat iemand om hulp riep. Daarop zag hij onder andere een man staan met om hem heen neerdwarrelende geldbriefjes. Tegelijk zag hij voor hem, getuige, een persoon langs rennen die hij kan omschrijven als een man van ongeveer 1.70 meter lang met een zeer donkere huidskleur (negroïde), zwart haar en een zwarte jas.
De beelden van de beveiligingscamera in het winkelcentrum zijn aan aangever getoond. Aangever zag daarop omstreeks 17.50, 17.54 en 17.57 uur een persoon die lijkt op degene die hem heeft beroofd. [benadeelde 4] merkt daarbij op dat de persoon hem opviel vanwege de manier van lopen.
De beelden van de beveiligingscamera zijn eveneens getoond aan getuige [getuige 1], een vriendin van verdachte. Zij herkent de man op de beelden als zijnde verdachte, waarbij zij in het bijzonder de opvallende manier van lopen noemt.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen in onderling verband en nauwe samenhang bezien met bewijsmiddelen en modus operandi waarvan is gebleken bij de feiten 1, 2 en 3 -die met het onderhavige feit zijn begaan in de periode van 27 december 2009 tot en met 9 januari 2010- wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van feit 5
Aangeefster [A] heeft, namens BP, verklaard dat op 26 december 2009 bij het tankstation BP te Utrecht goederen zijn gestolen. Een klant vertelde dat iemand met een tas bij de verzorgingsartikelen spullen had gestolen. Daarop zijn de beelden van de beveiligingscamera bekeken en de producten geteld. Uit deze inventarisatie bleek dat er een hoeveelheid toiletartikelen was weggenomen.
Door verbalisanten zijn de beelden van de beveiligingscamera vervolgens uitgekeken. Op de beelden zien zij dat een negroïde persoon het BP tankstation binnenloopt en dat hij een plastic tas bij zich draagt. Op een gegeven moment is te zien dat hij bij een schap met goederen stil blijft staan, dat hij goederen uit dit schap pakt en deze in de plastic tas doet, waarna hij via de schuifdeuren het tankstation verlaat. Verbalisanten herkennen de persoon als verdachte.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 5 ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 9 januari 2010 te Utrecht, op de openbare weg De Zevenwouden, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 30 euro, geheel toebehorende aan [benadeelde 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [benadeelde 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, terwijl die [benadeelde 1] bij een pinautomaat stond en net geld had gepind
- die [benadeelde 1] met kracht aan diens schouder naar achteren heeft getrokken
door welke handeling van verdachte die [benadeelde 1] hard op de grond is gevallen;
2.
op 27 december 2009 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen zeventig euro, geheel toebehorende aan [benadeelde 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van gewed tegen die [benadeelde 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, terwijl die [benadeelde 3] bij een pinautomaat stond en net geld had gepind
- die [benadeelde 3] heeft vastgepakt en
- met kracht aan zijn bovenarm opzij heeft getrokken;
3.
op 28 december 2009 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 400 euro, geheel toebehorende aan [benadeelde 3], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [benadeelde 2], gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, terwijl die [benadeelde 2] bij een pinautomaat stond en net geld had gepind
- die [benadeelde 2] heeft geduwd
door welke handeling van verdachte die [benadeelde 2] tegen de muur is gevallen;
4.
op 30 december 2009 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen enig goed, geheel toebehorende aan [benadeelde 4], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [benadeelde 4], gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, terwijl die [benadeelde 4] bij een pinautomaat stond en net geld had gepind
- terwijl het geld uit de pinautomaat kwam met kracht dat geld heeft vastgepakt en het geld uit de hand van die [benadeelde 4] heeft getrokken;
5.
op 26 december 2009 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aantal toiletartikelen, geheel toebehorende aan tankstation BP.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 tot en met 4: telkens, diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voorbereiden en gemakkelijk te maken.
Feit 5: diefstal.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 8 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht bij Centrum Maliebaan, ook als dat inhoudt een training omgaan met cannabis en het meewerken aan urinecontroles. De officier van justitie heeft voorts gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om -indien zij tot een bewezenverklaring komt- gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte, aan hem een taakstraf op te leggen, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke straf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- dat verdachte zich in een tijdsbestek van twee weken schuldig heeft gemaakt aan maar liefst vier brutale diefstallen met geweld, te weten straatroven. Verdachte heeft meerdere personen die nietsvermoedend geld pinden onverhoeds aangevallen, waarna hij het gepinde geld wegnam en zich uit de voeten maakte. De rechtbank acht dit zeer ernstig. Verdachte heeft zich bij zijn handelen uitsluitend laten leiden door zijn eigen financiële gewin en geen oog gehad voor het gegeven dat dergelijke feiten bijdragen aan de gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer in het bijzonder en in de maatschappij in het algemeen. Uit het voegingsformulier van [benadeelde 2] blijkt bijvoorbeeld dat hij het ruim anderhalf jaar later nog steeds moeilijk vindt om in zijn eentje te gaan pinnen in een verlaten omgeving.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven en/of personen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 3 november 2010, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld tot (onder meer) onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen voor (gekwalificeerde) diefstallen;
- het ter terechtzitting van 22 juni 2011 door D. Bokking (reclasseringswerker) gegeven advies ten aanzien van verdachte, inhoudende -kort samengevat- dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf de verdachte geen goed zal doen en dat in plaats daarvan wordt geadviseerd een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt het volgen van een ambulante behandeling gericht op het cannabisgebruik van verdachte, alsmede urinecontroles en een meldplicht.
De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gepleegde feiten dermate ernstig zijn dat zij -zeker in samenhang bezien- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigen. Ten gunste van verdachte houdt de rechtbank echter -in aansluiting op voornoemd advies van reclasseringswerker Bokking- rekening met de navolgende omstandigheden. Verdachte heeft in het kader van een andere strafzaak kort geleden nog vastgezeten en is daarvoor in maart 2011 in vrijheid gesteld. Sindsdien heeft verdachte geen strafbare feiten meer begaan. Blijkens de mededelingen van reclasseringswerker Bokking is inmiddels hulpverlening voor verdachte in gang op het gebied van huisvesting, dagbesteding en bewindvoering. Bij een eventuele detentie wordt deze hulpverlening stopgezet. Verdachte heeft voorts baat bij hulp om zijn afhankelijkheid van cannabis te beëindigen, temeer nu het gebruik van drugs in samenhang met verdachtes schizofrenie een verslechtering van verdachtes problematiek tot gevolg zal hebben. De klachten die verband houden met verdachtes schizofrenie zullen in ieder geval niet verbeteren als verdachte opnieuw vast komt te zitten.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding op grond van het voorgaande deze straf voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de reclassering mogelijk alsmede een behandeling van verdachtes problematiek. Voorts wordt met deze voorwaardelijke straf beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank is van oordeel dat daarnaast een werkstraf van 240 uur passend en geboden is. Afgezien van het punitieve karakter van deze sanctie is van belang dat verdachte hiermee een zinvolle dagbesteding heeft.
Alles afwegend komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.
7 De benadeelde partijen
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vorderingen van de benadeelde partijen geheel dienen te worden toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingmaatregel dient te worden opgelegd.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat, indien de verdachte van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 75,- voor feit 1, ter zake van materiële schade.
De rechtbank verstaat dat de benadeelde partij [benadeelde 2] een schadevergoeding van € 70,- vordert voor feit 2, ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [benadeelde 3] vordert een schadevergoeding van € 400,- voor feit 3, ter zake van materiële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade van de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3] een rechtstreeks gevolg is van de respectievelijk onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
De gevorderde bedragen zijn voldoende aannemelijk, en ook overigens niet weersproken, gemaakt zodat de vorderingen zullen worden toegewezen.
Het gevorderde bedrag van [benadeelde 3] zal worden vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 tot en met 4: telkens, diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voorbereiden en gemakkelijk te maken;
feit 5: diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Centrum Maliebaan, ook als dat inhoudt het volgen van specifieke trainingen en het meewerken aan urinecontroles;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 75,- ter zake van materiële schade.
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 70,- ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 27 december 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] van € 400,- ter zake van materiële schade.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1], € 75,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 1 dag hechtenis;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2], € 70,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf de 27 december 2009;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3], € 400,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 8 dagen hechtenis,
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregelen de betalingsverplichting aan de benadeelde partijen vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. J. Ebbens en R.G.A. Beaujean, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 juli 2011.
Mr. J. Ebbens en mr. R.G.A. Beaujean zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.