parketnummer: 16/711812-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 juli 2011
[verdachte]
geboren op [1978] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouw mr. M. Hoekzema, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 22 juni 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak is tegelijk maar niet gevoegd behandeld met de zaak tegen verdachte onder parketnummer 16/600034-10.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 21 juni 2010 te Utrecht [slachtoffer 1] heeft beroofd van € 30,-.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte, de getuigenverklaringen (met name over het signalement) en de resultaten van het DNA-onderzoek. De officier van justitie is van mening dat de verklaring van verdachte ongeloofwaardig is.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende. Verdachte ontkent, het opgegeven signalement is zo algemeen dat ook anderen hierin kunnen passen en de verkregen DNA-profielen zijn niet sluitend. De verdediging merkt daarbij op dat ook ander DNA is aangetroffen op de kleding. De verklaring van verdachte dat hij zijn kleding ook wel eens aan anderen uitleent, past in de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek. De verdediging verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte vrij te spreken van het hem ten laste gelegde feit.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 21 juni 2010 op de Zevenwouden te Utrecht een bedrag van € 30,- pinde bij een geldautomaat. Op het moment dat het geld uit de automaat kwam werd hij door iemand opzij geduwd, waardoor hij tegen een prullenbak viel. Het geld werd vervolgens door de persoon uit de pinautomaat gepakt. Hierop hebben aangever en een voorbijganger de persoon vastgepakt bij zijn kleding. De persoon is uiteindelijk weggerend, maar heeft bij zijn vlucht wel twee jassen en een schoen verloren. Aangever heeft de persoon die hem beroofde als volgt beschreven: een man van ongeveer 1.70 meter lang met een normaal postuur, een hele donkere huidskleur en zwart kroeshaar.
De verklaring van aangever wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige]. [getuige] heeft verklaard dat hij zag dat een man bij de pinautomaat werd beroofd van zijn geld. Hij is deze man te hulp geschoten en samen hebben ze de persoon die het geld had weggenomen vastgepakt. Getuige [getuige] heeft de persoon als volgt omschreven: een negroïde man met zwart haar, in vlechtjes, die kleiner was dan 1.78 meter.
De jassen en de schoen die door de persoon tijdens zijn vlucht zijn achtergelaten zijn onderzocht op DNA-sporen. Van de bemonsteringen van één jas en de schoen zijn DNA-profielen verkregen van een man. De DNA-profielen van de jas en de schoen matchen met elkaar. Dit betekent dat het celmateriaal van beide bemonsteringen afkomstig is van dezelfde man. De berekende frequentie van de DNA profielen is kleiner dan één op een miljard.
Van de bemonstering van de tweede jas is eveneens een DNA-profiel verkregen. De DNA-profielen die bij de eerste jas en de schoen zijn verkregen, matchen met dit profiel. Dit betekent dat de bemonstering van de tweede jas celmateriaal bevat dat afkomstig kan zijn van dezelfde man. Vanwege de onvolledigheid van dit laatste profiel is een statistische berekening voor het vaststellen van de wetenschappelijke bewijswaarde van de match niet uitgevoerd.
Het DNA-profiel van het celmateriaal dat is verkregen van de bemonstering van de schoen is vergeleken met DNA-profielen uit de Nederlandse DNA-databank. Bij deze vergelijking is een match gevonden met het DNA-profiel van verdachte.
Het door aangever en getuige opgegeven signalement van de dader komt overeen met het signalement van verdachte.
Voor zover de verdediging het verweer heeft gevoerd dat de opgegeven signalementen en de uitslag van het DNA-onderzoek onvoldoende zijn om vast te stellen dat het verdachte is die het ten laste gelegde feit heeft begaan, wordt dit verweer verworpen.
Dat verdachte zijn kleding wel eens heeft uitgeleend en dat daarom -mede gelet op de bevindingen van het NFI dat in de jas en de schoen van de dader aanwijzingen zijn gevonden voor de aanwezigheid van DNA van een (onbekende) derde- niet is uitgesloten dat een ander dan verdachte diens kleding heeft gedragen tijdens de beroving, acht de rechtbank niet aannemelijk. In het bijzonder neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat op alle op de plaats delict achtergebleven kledingstukken van de dader, te weten twee jassen en een schoen, celmateriaal is aangetroffen waarvan het (volledig SGM+) DNA-profiel overeenstemt met dat van verdachte, terwijl het NFI in het onderzoeksrapport slechts concludeert dat er in de DNA-profielen van het celmateriaal in de bemonstering van de schoen en één jas meerdere additionele, zwak aanwezige (DNA-)kenmerken zichtbaar zijn die kunnen duiden op de aanwezigheid van een relatief zeer geringe hoeveelheid celmateriaal van ten minste één andere persoon. Daar komt bij dat verdachte op geen enkele wijze heeft geconcretiseerd -in tijd, plaats noch persoon- hoe het uitlenen van kleding zou hebben plaatsgehad. Toen hem door de politie foto’s van de kleding werden voorgehouden, heeft hij verklaard dat hij de kleding niet herkent en dat deze niet van hem is. Eerst toen hem werd voorgehouden dat daarop sporen met zijn DNA-profiel zijn aangetroffen, heeft hij verklaard dat hij wel eens kleding bij vrienden achterlaat. Nu naast de DNA-match ook het door de getuigen opgegeven signalement van de dader overeenstemt met dat van verdachte acht de rechtbank op grond van voornoemde bewijsmiddelen -in onderling verband en samenhang bezien- wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Daarbij komt dat van de bemonsteringen van de schoen en één van de twee jassen naar het oordeel van de rechtbank, in tegenstelling tot wat de verdediging aanvoert, volledige DNA-profielen zijn verkregen. In het deskundigenrapport staat weliswaar dat de profielen onvolledig zijn, maar het woord ‘onvolledig’ staat tussen haakjes. Bovendien kan het gezien de berekende frequentie niet anders dan dat de DNA-profielen volledig zijn. De rechtbank is er dan ook van overtuigd dat het woord ‘onvolledig’ in dit deel van het rapport per abuis niet is weggelaten. Dit geldt evenwel niet voor de bemonstering van de tweede jas. Daarvan is wel een onvolledig DNA-profiel verkregen. Hierbij staan ook geen haakjes om het woord ‘onvolledig’ en heeft de deskundige overwogen dat vanwege de onvolledigheid van het profiel een statistische berekening voor het vaststellen van de bewijswaarde van de match is uitgevoerd.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 21 juni 2010 te Utrecht, op de openbare weg (te weten de Zevenwouden) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 30 euro, geheel toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte -terwijl die [slachtoffer 1] geld pinde bij een automaat- die [slachtoffer 1] onverhoeds opzij heeft geduwd (tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] tegen een prullenbak aanviel) en het geld uit die automaat heeft gepakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voorbereiden en gemakkelijk te maken.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 104 dagen met aftrek van het voorarrest. Deze straf komt overeen met het aantal dagen dat verdachte in onderhavige zaak reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat, als de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, de door de officier van justitie gevorderde straf passend is.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een brutale diefstal met geweld, te weten een straatroof. Verdachte heeft een persoon die nietsvermoedend aan het pinnen was bij de geldautomaat vandaan geduwd. Deze persoon kwam vervolgens ten val, waardoor verdachte het geld dat uit de pinautomaat kwam kon meenemen. De rechtbank acht dit zeer ernstig. Verdachte heeft zich bij zijn handelen uitsluitend laten leiden door eigen gewin en geen oog gehad voor het gegeven dat dergelijke feiten bijdragen aan de gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer in het bijzonder en de maatschappij in het algemeen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 3 november 2010, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor (gekwalificeerde) diefstallen tot (onder meer) onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen;
- het ter terechtzitting van 22 juni 2011 door D. Bokking (reclasseringswerker) gegeven advies ten aanzien van verdachte.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voorbereiden en gemakkelijk te maken;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 104 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. J. Ebbens en R.G.A. Beaujean, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 juli 2011.
Mr. J. Ebbens en mr. R.G.A. Beaujean zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.