ECLI:NL:RBUTR:2011:BR3299

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
19 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-511857-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige kamer uitspraak inzake gewelddadige berovingen door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 19 juli 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere gewelddadige berovingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 5 maart 2011 tot en met 20 maart 2011, met geweld en bedreiging meerdere slachtoffers heeft gedwongen tot de afgifte van geldbedragen en goederen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de standpunten van de verdediging in overweging genomen. De verdachte is door de rechtbank als verminderd toerekeningsvatbaar beoordeeld, op basis van rapporten van deskundigen die een gedragsstoornis en een zwakzinnig intelligentieniveau bij de verdachte hebben vastgesteld.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte strafbaar is, omdat er geen omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, waarin wordt geadviseerd om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De rechtbank heeft geoordeeld dat, naast jeugddetentie gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel de enige passende sanctie is. De rechtbank heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde jeugddetentie.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 101 dagen en heeft daarnaast de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van twee jaren bevolen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/511857-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 juli 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1994] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in Rijksinrichting voor Jeugdigen De Heuvelrug,
locatie ‘Eikenstein’ te Zeist.
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2011. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de standpunten door de raadsman van verdachte en door verdachte zelf naar voren gebracht.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich aan meerdere afpersingen dan wel berovingen en verduistering heeft schuldig gemaakt.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 5 maart 2011 tot en met 20 maart 2011 te IJsselstein, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 6] heeft gedwongen tot de afgifte van enig geldbedrag toebehorende
aan voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 6],
en
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen telefoons en/of huissleutels, toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 6], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 6], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
welk geweld hierin bestond dat verdachte:
- die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 6] heeft opgezocht en vervolgens tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 6] heeft gezegd: "ik wil geld", en
- die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] meermalen in hun buik heeft gestompt en die [slachtoffer 1] op zijn neus geslagen en
- die [slachtoffer 2] een kopstoot heeft gegeven;
2.
op 3 december 2010 te IJsselstein, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon en een portemonnee en een strippenkaart en een bontmuts, toebehorende aan [slachtoffer 3],
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededader
- die [slachtoffer 3] bij de keel heeft/hebben gegrepen en
- die [slachtoffer 3] tegen een muur heeft/hebben gegooid en
- die [slachtoffer 3] tegen de benen en het lichaam heeft/hebben getrapt en
- die [slachtoffer 3] een zogenaamd knietje in de buik heeft/hebben gegeven en
- die [slachtoffer 3] dreigend heeft toegevoegd de woorden "Als jij de politie gaat
bellen dood ik je";
3.
op 12 maart 2011 te Utrecht, opzettelijk een telefoon (Blackberry), toebehorende aan [slachtoffer 7], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als geleende telefoon, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4.
in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 maart 2011 te IJsselstein, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen enig geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 4], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- die [slachtoffer 4] onverhoeds (met kracht) in de nek heeft vastgepakt en
- die [slachtoffer 4] met zijn, verdachtes, nagels in de nek heeft gekrabd;
5.
in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 maart 2011 in het arrondissement Utrecht, in een tram die in beweging is, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een pakje sigaretten, toebehorende aan [slachtoffer 5], welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer 5], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [slachtoffer 5]
meermalen in de maag heeft gestompt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen telkens meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Afpersing en diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Verduistering;
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
Ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
Diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heter daad, het bezit van het gestolene te verzekeren.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door C.J.F. Kemperman, psychiater en D. van Luijk, GZ-psycholoog, die respectievelijk op 29 en 27 juni 2011 een rapport hebben uitgebracht.
Uit het rapport van Kemperman blijkt, dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een gedragsstoornis en een lichte zwakzinnigheid, die verdachte enigszins in zijn keuzevrijheid beïnvloedden, waardoor hij zich niet goed kan inleven in anderen en zijn agressie beperkt kan reguleren. Kemperman adviseert om de toerekeningsvatbaarheid als verminderd te zien.
Uit het rapport van Van Luijk blijkt eveneens, dat er bij verdachte sprake is van een gedragsstoornis en een zwakzinnig intelligentieniveau. Ook Van Luijk adviseert om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de conclusies van deze deskundigen met betrekking tot de toerekenbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Verdachte is strafbaar, omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna ook: PIJ) voor de duur van twee jaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen jeugddetentie voor de duur van 71 dagen met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, dat een PIJ met voorwaarden de enige juiste oplossing is, in overeenstemming met het advies van zowel de psychiater als de psycholoog.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel en straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het over hem opgemaakte rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 1 juli 2011, de hiervoor genoemde rapporten van de psychiater en de psycholoog en het verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie van 31 maart 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere gewelddadige berovingen op de wijze zoals hiervoor in de bewezenverklaring is omschreven. Een aantal jongens, allen jonger dan verdachte, is hiervan slachtoffer geworden. Het is bekend dat slachtoffers dergelijke gebeurtenissen als zeer traumatisch kunnen ervaren en dat zij nog lange tijd last kunnen hebben van gevoelens van onveiligheid. Illustratief hiervoor acht de rechtbank het feit, dat de slachtoffers van de daden van verdachte in eerste instantie, uit angst voor represailles, geen aangifte wilden doen.
Over verdachte zijn rapporten opgemaakt door de eerder genoemde Kemperman en Van Luijk. Beide deskundigen adviseren begeleiding en behandeling in een gesloten setting, met het doel om structuur in het leven van verdachte aan te brengen, gericht op resocialisatie, een toekomst met school, werk, vrienden en sport. Ook achten de deskundigen het van belang om aandacht te geven aan de gezinssituatie en de rol van verdachte in het gezin. De deskundigen zijn van mening dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel hiertoe aangewezen is. Door Van Luijk is in haar rapport en in de toelichting daarop ter zitting aangegeven, dat vanwege het feit dat verdachte niet eerder residentiële behandeling heeft gevolgd in een civielrechtelijk kader, hetgeen de deskundige meer aangewezen acht, het feit dat er geen passende dagbesteding voor verdachte is gerealiseerd en het feit dat het toezicht door Bureau Jeugdzorg de afgelopen periode niet conform de afspraak is verlopen, voor haar reden is geen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te adviseren. Zij acht een onvoorwaardelijke PIJ in het belang van verdachte ook niet noodzakelijk. Zij weet niet of een behandeling bij Almata –die in het kader van de ondertoezichtstelling maximaal kan duren tot de datum waarop verdachte 18 jaar wordt - lang genoeg is om de behandeldoelen te bereiken. Verder kan ze nog niet inschatten wat er na die acht maanden nog nodig en wenselijk is aan behandeling.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 1 juli 2011 opgemaakt door H.J. Plaisier, die ter terechtzitting zijn rapport heeft toegelicht. Uit het rapport en de toelichting daarop is de rechtbank gebleken, dat in het leven van verdachte in de laatste twee jaren een steeds zorgelijker en ernstiger gedragspatroon is ontstaan van gedragsproblemen en crimineel gedrag. Verdachte heeft geen of nauwelijks motivatie getoond voor hulp die door deskundigen nodig werd geacht; intensieve hulp vanuit school, ITB-Criem en driemaal ITB-Plus zijn alle mislukt. Een behandeling in een civielrechtelijk kader stopt bij het achttiende levensjaar van verdachte, hetgeen thans neerkomt op nog acht maanden behandeling. Daarom adviseert de Raad om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
De rechtbank is met de Raad voor de Kinderbescherming en de officier van justitie van oordeel dat, naast jeugddetentie gelijk aan de tijd die verdachte is voorarrest heeft doorgebracht, een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel de enige passende sanctie is.
De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige strafbare feiten, waarbij verdachte is overgegaan tot agressief gewelddadig gedrag.
Niet alleen zijn de gepleegde delicten ernstig genoeg voor het opleggen van de jeugdmaatregel, ook is de rechtbank van oordeel dat de noodzaak van behandeling ter beveiliging van de maatschappij aanwezig is en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte en dat een eventuele behandeling in civielrechtelijk kader hieraan onvoldoende recht doet. De rechtbank overweegt, dat tot driemaal toe ambulante begeleiding in het kader van ITB-Plus en eenmaal in het kader van ITB-Criem is mislukt. Recidive kan naar het oordeel van de rechtbank alleen nog worden voorkomen als verdachte wordt opgevangen in een gestructureerd regiem in een gesloten setting. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel is naar het oordeel van de rechtbank dan ook een gepasseerd station.
6.4 Het ad informandum gevoegde
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met de volgende door verdachte bekende en ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feiten:
- joyriding op 9 maart 2011 te IJsselstein;
- het voorhanden hebben van hasjiesj op 18 februari 2011 te Nieuwegein.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 311, 312, 317 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat telkens meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5.1 genoemde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde tot een jeugddetentie van 101 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Maatregel
- beveelt voorts de Plaatsing van verdachte in een Inrichting voor Jeugdigen voor de duur van 2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.J. Veldhuijzen en mr. E.A. Messer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 juli 2011.
Mr. Messer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.