4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder parketnummer 16/600778-10 onder 1 subsidiair, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 en de onder parketnummer 16/600470-11 onder 1, 2 en 3 tenlastgelegde feiten heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de aangiften in het dossier, de uitslagen van het DNA-onderzoek, zoals neergelegd in een rapport van het NFI en de bekennende verklaringen van verdachte.
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 16/600778-10 onder 1 primair ten laste is gelegd en vordert ten aanzien van dit feit vrijspraak.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van de onder parketnummer 16/600778-10 onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde feiten niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het navolgende.
Ten aanzien van feit 1 primair heeft de verdediging aangevoerd dat de woninginbraak heeft plaatsgevonden op 31 juli 2010 en dat op 10 augustus 2010 bij verdachte een armband is aangetroffen die soortgelijk is aan de bij de inbraak weggenomen armband. Vanwege het tijdsverloop kan niet meer gesteld worden dat het verdachte is geweest die de armband bij de woninginbraak heeft weggenomen. Verdachte dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde voert de verdediging aan dat verdachte ten aanzien van het bezit van die armband te goeder trouw is geweest en niet wist en ook niet redelijkerwijs moest vermoeden dat de betreffende armband van misdrijf afkomstig was. Verdachte dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
Ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat het maken van een zwaaiende beweging met een koperen vaas in de richting van de aangever [verbalisant] geen poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert, Daar komt bij dat de getuige [aangever 9] het incident heeft gezien en niets heeft verklaard over een zwaaiende beweging met die vaas. Uit de verklaringen blijkt ook overigens niet dat verdachte heeft getracht om de aangever met de vaas te slaan. Voorzover sprake was van een zwaaiende beweging heeft verdachte die gemaakt met de intentie om de aangever te waarschuwen niet dichterbij te komen en zijn achtervolging te staken. Verdachte dient naar de mening van de verdediging van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de verdediging zich eveneens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de onder 4 tot en met 6 tenlastegelegde feiten is de verdediging van mening dat deze tot een vrijspraak moeten leiden. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat niet met zekerheid vastgesteld kan worden dat de bloedsporen, waaruit het DNA-profiel is verkregen, tijdens het plegen van de strafbare feiten zijn achtergebleven en dat deze door de dader zijn achtergelaten. Dit moet ertoe leiden dat verdachte ook van deze feiten zal moeten worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
Ten aanzien van het onder 7 tenlastegelegde feit heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de onder parketnummer 16/600470-11 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, nu verdachte deze feiten heeft bekend.
4.3 Het oordeel van de rechtbank