ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2975

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-504014-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met voorwaardelijke gevangenisstraf en werkstraf

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 6 juni 2011, is de verdachte beschuldigd van mishandeling van zijn partner, [slachtoffer], in de periode van 26 september 2009 tot en met 6 mei 2010. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 april 2010 in Nieuwegein [slachtoffer] meermalen heeft geslagen, in haar arm heeft gebeten en haar een kopstoot heeft gegeven. De rechtbank oordeelt dat er voldoende bewijs is voor deze specifieke mishandeling, gebaseerd op de aangifte van [slachtoffer] en ondersteunende foto’s van het letsel. Echter, voor de overige drie mishandelingen die in de tenlastelegging zijn opgenomen, is de rechtbank van mening dat er onvoldoende bewijs is om tot een veroordeling te komen. De rechtbank wijst hierbij op de unus-testisregel uit het Wetboek van Strafvordering, die vereist dat er bijkomend bewijs moet zijn om de verklaring van één getuige te ondersteunen.

De rechtbank heeft de ernst van de mishandeling in overweging genomen, waarbij het geweld in de relationele sfeer als onaanvaardbaar wordt beschouwd. De verdachte heeft eerder transactievoorwaarden voor mishandeling opgelegd gekregen, wat meeweegt in de strafoplegging. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar, alsmede een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. De rechtbank heeft bepaald dat de voorwaardelijke gevangenisstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/504014-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 juni 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1983] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsman mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 23 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 26 september 2009 tot en met 6 mei 2010 te Uithoorn en/of te Huizen en/of te Nieuwegein opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit, de mishandeling, wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer], waaruit vier gevallen van mishandeling blijken. De officier van justitie noemt daarnaast het proces-verbaal van bevindingen van [A] als belangrijk bewijsmiddel. Hij geeft aan dat het proces-verbaal van bevindingen van [A] de aangifte van [slachtoffer] ondersteunt. Tevens wijst de officier van justitie op het proces-verbaal van bevindingen van uitgeluisterde voicemailberichten van verdachte aan aangeefster. Hij meent dat deze voicemailberichten het agressieve beeld, dat uit het dossier naar voren komt ondersteunt. De officier van justitie wijst ten slotte op de foto’s in het dossier van het letsel van [slachtoffer]. Hij wijst op de verklaring van verbalisant dat deze foto’s op 14 april 2010, een paar dagen na het incident te Nieuwegein, zijn genomen. De officier van justitie meent dat deze omstandigheden in samenhang bezien tot de conclusie leiden dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van alle onderdelen van het tenlastegelegde feit. De verdediging wijst erop dat de tenlastelegging onderverdeeld is in vier afzonderlijke feiten, welke weergegeven zijn met gedachtestreepjes. Op de tenlastelegging staat een feit te Uithoorn, een feit te Huizen, een feit te Nieuwegein en een feit te Amsterdam. De verdediging stelt zich op het standpunt dat er enkel voor het feit te Nieuwegein voldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. De raadsman wijst hierbij op de aangifte terzake van de mishandeling te Nieuwegein en de foto’s van het letsel.
De raadsman stelt er dat te weinig bewijs aanwezig is voor een bewezenverklaring van de overige drie tenlastegelegde incidenten. Hij wijst erop dat er alleen een aangifte en een proces-verbaal van bevindingen voor handen zijn en dat het proces-verbaal van bevindingen slechts het verhaal van aangeefster bevat. De raadsman acht het voorts opvallend dat door aangeefster niet over letsel of pijn wordt gesproken in verband met deze overige tenlastegelegde incidenten en hij leidt hieruit af dat daarvan dus geen sprake is geweest. De raadsman betoogt dat het niet aan de rechtbank is om te bepalen of er pijn danwel letsel is ontstaan, nu aangeefster dit zelf niet aangeeft. Hij geeft verder aan dat daar, waar [slachtoffer] over foltering spreekt, er door de verbalisant geen letsel is gezien. De raadsman geeft aan dat er tegenover de aangifte van [slachtoffer] en het proces-verbaal van bevindingen de ontkenning van cliënt staat. De raadsman acht het aannemelijk dat er ruzie is geweest tussen verdachte en [slachtoffer] en dat er geduwd en getrokken is maar is van mening dat van mishandeling geen sprake is geweest. De raadsman stelt zich dan ook op het standpunt dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen van de tenlastegelegde feiten die te Uithoorn, te Huizen en te Amsterdam zouden zijn gepleegd.
4.3 De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
4.4 De bewijsoverwegingen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 11 april 2010 te Nieuwegein schuldig heeft gemaakt aan mishandeling. De rechtbank baseert zich bij dit oordeel met name op de aangifte van [slachtoffer], waarin zij aangeeft dat verdachte haar gefolterd en gemarteld heeft. Tevens verklaart [slachtoffer] dat verdachte in haar arm heeft gebeten en haar meermalen heeft geslagen, waaronder in haar gezicht. Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt verder dat verdachte haar een harde kopstoot heeft gegeven boven haar rechter wenkbrauw en dat er bloed uit de wond kwam. Aangeefster heeft pijn ondervonden, zo voelde zij alles rondom haar ogen trekken. Het letsel dat [slachtoffer] in haar aangifte beschrijft komt overeen met de foto’s van het letsel. Op grond van de aangifte van [slachtoffer], de foto’s van het letsel en het proces-verbaal van bevindingen van [A], acht de rechtbank het tenlastelegde feit, te weten de mishandeling te Nieuwegein, wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot de overige drie mishandelingen, welke onderdeel zijn van de tenlastelegging, komt de rechtbank tot het oordeel dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring van deze feiten te komen.
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, is de rechtbank daarbij van oordeel dat de in artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering vastgelegde unus-testisregel, welke inhoudt dat een verdachte niet veroordeeld kan worden op basis van de verklaring van één getuige, zich verzet tegen de door de officier van justitie bepleite louter kwantitatieve toets van de bewijsmiddelen. Om tot een bewezenverklaring van bedoelde overige 3 mishandeling te kunnen komen moet er sprake zijn van bijkomend bewijs dat voldoende steun biedt aan de verklaring van aangeefster De Kruijf
De rechtbank merkt het proces-verbaal van bevindingen van [A] niet als zodanig aan nu dit proces-verbaal ten aanzien van deze drie feiten louter is gebaseerd op één dezelfde bron als die van de aangifte, namelijk de verklaringen van [slachtoffer]. Medische verklaringen, foto’s of andere bewijsmiddelen die het relaas van aangeefster zouden kunnen ondersteunen, ontbreken in het dossier. Nu aldus het benodigde steunbewijs ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat niet aan de wettelijke minimumbewijseisen voor veroordeling is voldaan, zodat vrijspraak dient te volgen.
4.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 26 september 2009 tot en met 6 mei 2010 te Nieuwegein, opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden door die [slachtoffer]
- omstreeks 11 april 2010 te Nieuwegein meermalen, op het lichaam en in het gezicht te slaan en in haar arm te bijten en een kopstoot tegen het gezicht te geven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op: Mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar alsmede een werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat er, gelet op het feit dat verdachte en aangeefster een relatie hebben en er geen geweld meer plaats vindt binnen de relatie, afdoende gestraft wordt met een werkstraf waarvan een deel voorwaardelijk wordt opgelegd. Met betrekking tot de omvang van deze werkstraf refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft [slachtoffer], met wie hij een relatie had en heeft, op het lichaam en in het gezicht geslagen. Tevens heeft verdachte [slachtoffer] in haar hand gebeten en een kopstoot in het gezicht gegeven. Uit de foto’s blijkt dat er door verdachte stevig geweld moet zijn gebruikt en dat [slachtoffer] daaraan ook fors letsel heeft overgehouden. Aldus heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Dit betreft een ernstig feit. [slachtoffer] is door de mishandeling in haar persoonlijke integriteit geschaad en haar gevoel van veiligheid is hierdoor aangetast. De rechtbank overweegt in dit geval dat geweld in de relationele sfeer onaanvaardbaar is. Een straf als reactie is dan ook geboden.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 19 mei 2011, waaruit blijkt dat verdachte twee transactievoorwaarden ter zake mishandeling opgelegd heeft gekregen in 2009.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van twee maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar alsmede een werkstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis passend en geboden.
De rechtbank is tot een lagere strafoplegging gekomen dan welke de officier van justitie heeft geëist, gelet op het feit dat de rechtbank één onderdeel van het tenlastegelegde feit bewezen heeft geacht terwijl de officier van justitie alle onderdelen wettig en overtuigend bewezen heeft geacht.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke gevangenisstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mr. A. van Maanen en mr. A. Kuijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. E. van den Brink, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 juni 2011.