ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2804
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- A. Wassing
- J. Ebbens
- P.L.C.M. Ficq
- Rechtspraak.nl
Verdenking van drugshandel en de rechtmatigheid van de doorzoeking
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 17 mei 2011, stond de verdachte terecht op verdenking van drugshandel. De verdenking was gebaseerd op een melding van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) over de aanwezigheid van een vuurwapen bij een medeverdachte. Tijdens een doorzoeking op 3 december 2010 in de woning van de verdachte, trof de politie een aanzienlijke hoeveelheid drugs aan, waaronder 2900 gram hennep en 1257 gram hasjiesj. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking rechtmatig was, ondanks de verdediging die aanvoerde dat er sprake was van onrechtmatig binnentreden en vormverzuimen. De rechtbank verwierp deze verweren, omdat de verdachte toestemming had gegeven voor de doorzoeking, wat door twee verbalisanten werd bevestigd. De rechtbank achtte het bewijs van de aanwezigheid van de drugs overtuigend, mede door de sterke geur die in de woning aanwezig was.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het aanwezig hebben van grote hoeveelheden softdrugs, wat in strijd is met de Opiumwet. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, wat de rechtbank in overweging nam bij het bepalen van de straf. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de noodzaak om de verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is een voorbeeld van de toepassing van de wetgeving omtrent drugshandel en de waarborgen van een rechtmatige doorzoeking.