ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2799

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
31 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16.600136-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes in een café, geen noodweer of noodweerexces

Op 8 februari 2011 vond er een vechtpartij plaats voor een café in Veenendaal, waarbij de verdachte, die met een mes was bewapend, de aangever heeft aangevallen. De verdachte heeft tijdens de rechtszitting bekend dat hij het mes heeft opengeklapt en ermee heeft gezwaaid. Getuigen hebben verklaard dat de verdachte stekende bewegingen maakte richting de aangever. Camerabeelden bevestigen deze verklaringen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans op de dood van de aangever heeft aanvaard. De rechtbank acht de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen, maar spreekt de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

De rechtbank overweegt dat er geen sprake was van noodweer, omdat de verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht. De verdediging voerde aan dat de verdachte in een psychische noodtoestand verkeerde door eerdere provocaties van de aangever, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank legt een gevangenisstraf van 30 maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer, die ernstige verwondingen heeft opgelopen en nog steeds psychische klachten ervaart. De rechtbank wijst ook een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij, die een bedrag van € 1.245,72 ontvangt voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16.600136-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 mei 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op 1957 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
gedetineerd voor deze zaak te PI Overrijssel, Huis van Bewaring Zwolle,
raadsman mr. W.G. L. Burgers, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 mei 2011, waarbij de officier van justitie, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 8 februari 2011 heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven, dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven. De officier van justitie baseert zich daarbij op de camerabeelden en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], waaruit blijkt dat verdachte op het slachtoffer is ingesprongen en stekende en hakkende bewegingen maakte met het mes. Deze getuigenverklaringen vinden bovendien steun in de medische verklaring van het slachtoffer. Hoewel de verwondingen van het slachtoffer niet diep zijn, hadden het bloedverlies van het slachtoffer en de wonden op zijn borstkas gemakkelijk tot een klaplong kunnen leiden, aldus de officier van justitie.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van een poging tot doodslag door verdachte en concludeert tot vrijspraak van het impliciet primair tenlastegelegde. De verdediging wijst erop dat uit de medische verklaring van het slachtoffer blijkt dat de steekwonden die hem zijn toegebracht oppervlakkig zijn. Bovendien droeg het slachtoffer een dikke jas en is het maar de vraag of met het door verdachte gebruikte mes iemand kan worden doodgestoken, aldus de raadsman. De raadsman heeft tenslotte aangevoerd dat de verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie, niet voor het bewijs kan worden gebruikt omdat hij daarbij niet is bijgestaan door een tolk.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 8 februari 2011 krijgt de politie een melding dat er een vechtpartij heeft plaatsgevonden voor amusementshal Magic Cherry te Veenendaal. De politie treft daar een bewusteloos slachtoffer aan, met diverse steek- en snijverwondingen. Dit slachtoffer, dat [slachtoffer] blijkt te heten, doet aangifte tegen verdachte. Hij verklaart dat verdachte hem op 8 februari 2011 te Veenendaal heeft aangevallen met een mes en dat hij hem daarmee meerdere malen heeft geraakt op zijn hoofd. Aangever verklaart dat hij bemerkte dat hij begon te bloeden en probeerde het mes bij verdachte weg te doen, maar verdachte bleef hem maar steken. Als gevolg hiervan heeft aangever onder meer wonden opgelopen op zijn hoofd, in zijn gezicht, in zijn hals en op zijn borst. De afdelingsarts van het ziekenhuis waar aangever voor de behandeling van zijn verwondingen terechtkomt, verklaart dat deze verwondingen oppervlakkige snijwonden betreffen die levensbedreigend zouden kunnen zijn, vanwege bloedverlies en de mogelijkheid van een klaplong. De medische verklaring bevestigt dat aangever meerdere steekwonden heeft opgelopen, onder meer in hals, aangezicht, op het linkeroor, op het hoofd en op de borst.
Verdachte bekent dat hij het mes van het merk Lopinell dat in beslag is genomen en ter terechtzitting is getoond, heeft opengeklapt en voor zich gehouden en dat hij op die manier het café is uitgelopen. Verdachte bekent ook dat hij met dit mes heen en weer heeft bewogen. Een getuige verklaart dat hij heeft waargenomen dat de man met het mes tegen de andere man aansprong en stekende bewegingen maakte met het mes in de richting van deze man. Een andere getuige ziet dat verdachte in het rokershok in het café een mes uit zijn zak haalt, naar buiten loopt en op de andere man inspringt en een stekende beweging maakt/ hakt met het mes boven zijn hoofd naar de andere man. Deze verklaringen vinden steun in camerabeelden die gemaakt zijn van de vechtpartij. Hierop wordt geregistreerd dat verdachte om 23.38 uur in de richting van de uitgang van het café loopt, daarna weer naar binnen komt lopen, een klein puntig voorwerp in zijn hand vast houdt en met dit voorwerp in zijn hand weer richting de uitgang loopt. Buiten gekomen loopt hij gelijk met versnelde pas richting aangever en grijpt met zijn linkerhand in de richting van de keel van aangever.
De rechtbank overweegt dat wanneer iemand een scherp mes zoals ter terechtzitting getoond boven het hoofd houdt en hiermee stekende en hakkende bewegingen maakt in de richting van een persoon, de aanmerkelijke kans bestaat dat hij die persoon daarmee raakt op zeer kwetsbare en vitale onderdelen van het menselijk lichaam, met de dood tot gevolg. De rechtbank is van oordeel dat verdachte deze aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard, toen hij -nadat hij het café al bijna verlaten had- op zijn schreden is teruggekeerd om een mes te pakken. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door zo te handelen heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven.
Het verweer van de raadsman dat de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie niet gebruikt mag worden voor het bewijs, hoeft geen verdere bespreking nu de rechtbank deze verklaring niet heeft gebruikt in haar bewijsconstructie.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 08 februari 2011 te Veenendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat
opzet meermalen met een scherp en puntig voorwerp heeft gestoken
en gesneden in de hals en/of het bovenlichaam van die [slachtoffer], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
5.1.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte in het café en al langere tijd daarvoor geregeld werd lastiggevallen door het slachtoffer. Het slachtoffer is een grote man en verdachte was bang voor hem. Onder die omstandigheden was verdachte gerechtigd om het mes te gebruiken toen hij het slachtoffer buiten het café trof. Het enkele feit dat verdachte met een mes in zijn hand het café verliet staat aan noodweer niet in de weg. De raadsman concludeert op grond daarvan tot ontslag van rechtsvervolging.
5.1.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie voert aan dat geen sprake is van een noodweersituatie, omdat verdachte -weliswaar na daartoe te zijn uitgelokt door het slachtoffer- zelf de confrontatie heeft opgezocht, naar buiten is gegaan en als eerste de aanval heeft geopend. Noodzakelijk was dit niet, aangezien het café nog niet sloot en verdachte ook de politie had kunnen bellen. Verdachte heeft tweemaal een keuzemoment gehad, namelijk toen hij al bijna het café uitliep én toen hij weer terugliep om zijn mes uit te klappen en beide keren heeft hij er voor gekozen de confrontatie met het slachtoffer aan te gaan, aldus de officier van justitie.
5.1.3 Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich heeft moeten verdedigen. Verdachte heeft zijn mes gebruikt op een moment dat hij zelf de confrontatie heeft opgezocht, door het café te verlaten en zich richting het slachtoffer te begeven. Verdachte verklaart weliswaar dat hij buiten het café onmiddellijk door het slachtoffer werd aangevallen, maar deze lezing wordt op geen enkele manier ondersteund door getuigenverklaringen of camerabeelden. Integendeel, daaruit komt naar voren dat het verdachte is geweest die de aanval heeft geopend. Het beroep op noodweer wordt daarom door de rechtbank verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot doodslag
5.2 De strafbaarheid van verdachte
5.2.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat in het geval de rechtbank van oordeel is dat verdachte teveel geweld heeft gebruikt, dit moet worden toegeschreven aan de psychische toestand waarin verdachte verkeerde. Verdachte die kort voor het incident door het slachtoffer was bespuugd was en was uitgescholden voor ‘zoon van een hoer’ en bovendien al langer door het slachtoffer werd getreiterd, werd daardoor zo boos dat het geweld dat hij gebruikte om zich te verweren buitenproportioneel was. De raadsman concludeert tot ontslag van rechtsvervolging.
5.2.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie en dat daarom ook geen sprake kan zijn van noodweerexces.
5.2.3 Het oordeel van de rechtbank
Zoals hiervoor overwogen onder 5.1.3 is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijk wederrechtelijk aanranding en daarmee van een noodzaak tot zelfverdediging. In dat geval kan er ook geen sprake zijn van zelfverdediging waarbij de proportionaliteit of subsidiariteit zijn geschonden.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het slachtoffer ook veel geweld heeft gebruikt tegen verdachte en tot op heden geen strafvervolging heeft ondergaan. De raadsman is van mening dat hiermee rekening gehouden moet worden bij het bepalen van de strafmaat. De raadsman verzoekt verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, alsmede een werkstraf. Hierdoor verliest verdachte niet zijn woning en deelname aan de schuldsaneringsregeling, aldus de raadsman.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van [slachtoffer]. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring die ter terechtzitting aan verdachte is voorgehouden blijkt de ernst van de gevolgen die deze gebeurtenis voor het slachtoffer heeft gehad en nog steeds heeft. Zo beschrijft het slachtoffer dat hij kort na het steekincident bewusteloos is geraakt en twee dagen in het ziekenhuis heeft moeten verblijven. Het slachtoffer verklaart dat hij nog altijd veel pijn heeft van de steekverwondingen die hem op zijn hoofd zijn toegebracht en dat er door de steekpartij zenuwen geraakt zijn die veroorzaken dat de rechterkant van zijn hoofd gevoelloos is. Uit de verklaring blijkt bovendien dat het slachtoffer niet alleen fysiek nog last heeft van de gebeurtenis, maar dat hij daarvan ook nog steeds psychisch gevolgen ondervindt, in de zin van slapeloosheid, somberheid over de toekomst en verlies van arbeidsgeschiktheid.
De rechtbank houdt verdachte verantwoordelijk voor deze gevolgen, omdat zij voortvloeien uit het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, een gevangenisstraf noodzakelijk is. Bij de bepaling van de duur van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat het slachtoffer voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit in het café als agressor is opgetreden. De rechtbank overweegt dat dit gegeven een dempende werking dient te hebben op het totaal van de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf die de rechtbank aan verdachte zal opleggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
7 De benadeelde partij
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht een bedrag van € 750,-- aan immateriële schadevergoeding toewijsbaar en een bedrag van € 245,72 terzake van materiële schadevergoeding bestaande uit verlies eigen risico, kosten ziekenhuisopname en reiskosten. Voor het overige acht de officier van justitie de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman voert aan dat het slachtoffer niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering benadeelde partij, gelet op de complexiteit bij het vaststellen van de hoogte van de vordering als gevolg van de mate van eigen schuld die het slachtoffer heeft. Het vaststellen van de hoogte van de vordering vormt als gevolg van die complexiteit een onevenredige belasting voor het strafproces, aldus de raadsman.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van een bedrag
€ 970,46 aan materiële schade terzake beschadigde kleding, bril, mobiele telefoon, verlies eigen risico, ziekenhuisopname en reiskosten en een bedrag van € 2.000,-- aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.245,72 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 245,72 ter zake van materiële schade bestaande uit verlies eigen risico, ziekenhuisopname en reiskosten en € 1.000,-- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot doodslag
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 30 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.245,72 waarvan € 245,72 ter zake van materiële schade en € 1.000,-- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 8 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 1.245,72 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 22 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Bruins, voorzitter, mr. A. van Maanen en mr. M.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 31 mei 2011.
Mr. Bruins is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.