ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2798

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16.600127-11 en 16.600726-09 (TUL) [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over mishandeling en bezit van cocaïne met bewijsvoering en strafoplegging

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 31 mei 2011, stonden de verdachten terecht voor de feiten van mishandeling en het bezit van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 8 februari 2011 opzettelijk ongeveer 3,77 gram cocaïne aanwezig had en op 25 november 2010 de aangeefster meerdere keren met kracht in het gezicht had geslagen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de aangifte van de aangeefster, medische verklaringen en foto’s van het letsel. De rechtbank achtte het verweer van de verdachte, dat de aangeefster zichzelf had verwond, ongeloofwaardig, gezien de aard van het letsel en de consistentie van de verklaringen van de aangeefster.

De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte strafbaar was en dat de bewezenverklaarde feiten, te weten opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en mishandeling, ernstige strafbare feiten waren. De rechtbank hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten en de impact van zijn daden op de aangeefster. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, waarbij de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht in mindering werd gebracht. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf nietig verklaard, omdat de betekening niet rechtsgeldig had plaatsgevonden.

De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en het bezit van harddrugs, en de rechtbank gaf aan dat de verdachte verantwoordelijk was voor de schade en overlast die zijn daden hadden veroorzaakt. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16.600127-11 en 16.600726-09 (TUL) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 mei 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
gedetineerd voor deze zaak Huis van Bewaring te Zwolle,
raadsman mr. F.A. Weijzen, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 mei 2011, waarbij de officier van justitie, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op 8 februari 2011 3,77 gram cocaïne voorhanden heeft gehad
2. op 25 november 2010 [aangeefster] heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide feiten heeft gepleegd. Ten aanzien van feit 2 baseert zij zich op de aangifte van [aangeefster], de op het moment van de aangifte gemaakte foto’s van het letsel door de politie, de medische verklaring van [aangeefster] en de aard van het letsel.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen ten aanzien van feit 2 en concludeert tot vrijspraak. De raadsman voert aan dat de achtergrond van de aangifte van [aangeefster] is dat zij hulp wilde voor verdachte, omdat hij zich weer overgaf aan zijn drugsverslaving. Het letsel dat aangeefster vertoonde is veroorzaakt door haar neiging om te automutileren. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat dit letsel door een klant van [aangeefster] -die in de escortservice werkt- is toegebracht.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Feit 1
? De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 mei 2011;
? Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 40 van het proces-verbaal dossiernummer PL0987 2010283333-1 van politie regio Utrecht;
? Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 75 van het proces-verbaal dossiernummer PL0987 2010283333-1 van politie regio Utrecht;
? Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 53 van het proces-verbaal dossiernummer PL0987 2010283333-1 van politie regio Utrecht;
? Het deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 13 mei 2011, afzonderlijk genummerd, op pagina 2.
4.3.2 Feit 2
[aangeefster] doet aangifte van mishandeling door verdachte op 25 november 2010 in haar woning te [woonplaats]. Zij verklaart dat zij samen met verdachte cocaïne had gebruikt, dat ze een woordenwisseling kregen en dat verdachte haar met zijn rechterhand meerdere keren met kracht tegen haar gezicht sloeg. Aangeefster verklaart dat zij naar aanleiding van deze klappen een blauw oog heeft, een dikke neus en enkele plekjes op haar gezicht. Nadat deze aangifte is opgenomen, maakt de verbalisant foto’s van het letsel dat zichtbaar is op het gezicht van [aangeefster] en print deze foto’s en voegt ze bij de aangifte. Op deze foto’s is letsel aan de neus en het oog van [aangeefster] waarneembaar. Een arts-assistent beschrijft het letsel van [aangeefster] op 26 november 2010 als “meerdere erosieve afwijkingen huid op de kin wang en neus, een hematoom + zwelling boven linker oog”.
Op grond van de aangifte die steun vindt in foto’s waarop het letsel van [aangeefster] waarneembaar is en de inhoud van de medische verklaring, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [aangeefster] meerdere keren met kracht in het gezicht heeft geslagen. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte ook de keel van [aangeefster] heeft dichtgeknepen, nu aangeefsters verklaring op dit punt geen steun vindt in het bij haar waargenomen letsel.
Het verweer van verdachte dat aangeefster zichzelf deze verwondingen heeft toegebracht acht de rechtbank ongeloofwaardig gelet op de aard van het letsel. De rechtbank hecht ook geen geloof aan het scenario dat het letsel door een ander dan verdachte zou zijn toegebracht, nu aangeefster op meerdere momenten heeft verklaard dat verdachte het letsel heeft toegebracht, te weten kort na het incident bij haar aangifte op het politiebureau en daarna opnieuw bij de spoedeisende hulp en vervolgens enige tijd nadien, op 22 februari 2011 bij een aanvullend verhoor op het politiebureau.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 08 februari 2011 in de gemeente [woonplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,77 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 25 november 2010 te [woonplaats] opzettelijk mishandelend [aangeefster] meermalen met kracht in haar gezicht heeft geslagen, waardoor voornoemde [aangeefster] letsel heeft bekomen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 2: Mishandeling
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod bij de reclassering, een behandelverplichting voor verdachte en de verplichting voor verdachte om mee te werken aan ambulante woonbegeleiding.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht voor feit 1 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, alsmede een voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals beschreven in het reclasseringsrapport.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een kleine hoeveelheid harddrugs. Cocaïne is een stof die schadelijk is voor de gezondheid en sterk verslavend kan zijn. Daarnaast ontstaat door het gebruik van harddrugs vaak schade en overlast voor de samenleving. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat verslaafden aan harddrugs, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen. Verdachte heeft zich echter niets aangetrokken van het verbod op het bezit van harddrugs.
Ook heeft verdachte schade en overlast veroorzaakt, als gevolg van het gebruik van deze drugs en was hij niet in staat om zijn agressie op die momenten dat hij drugs had gebruikt in bedwang te houden. [aangeefster] is daar het slachtoffer van geworden, toen zij met verdachte in een woordenwisseling geraakte. Verdachte heeft haar daarbij meerdere keren hard in het gezicht geslagen. Ook dit is een ernstig strafbaar feit en de rechtbank houdt verdachte daarvoor verantwoordelijk.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van genoemde feiten, een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden noodzakelijk is. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van het verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 1 april 2011, waaruit blijkt dat verdachte recentelijk eerder is veroordeeld vanwege geweldsdelicten.
De rechtbank overweegt dat aan verdachte in de zaak met parketnummer 16/600726-09 de bijzondere voorwaarde van toezicht door de reclassering is opgelegd en dat deze beslissing op dit moment onherroepelijk is. Omdat het toezicht in de zaak met parketnummer 16/600726-09 kort voor de aanhouding van verdachte is gestart en kan worden hervat wanneer verdachte weer vrij komt, zal de rechtbank in deze zaak niet opnieuw de bijzondere voorwaarde van toezicht door de reclassering opleggen. Om die reden volstaat de rechtbank met het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van een jaar gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 1 maart 2010 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank constateert dat de betekening van deze vordering aan veroordeelde niet rechtsgeldig heeft plaatsgehad en verklaart de oproeping nietig.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 2: Mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- verklaart de oproeping inzake de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16.600726-09 nietig;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van de dag dat de duur daarvan gelijk zal zijn aan de duur van de opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. J.M. Bruins en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 31 mei 2011.
Mr. Bruins is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.