ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2798
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- A. van Maanen
- J.M. Bruins
- M.H.L. Schoenmakers
- Rechtspraak.nl
Oordeel over mishandeling en bezit van cocaïne met bewijsvoering en strafoplegging
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 31 mei 2011, stonden de verdachten terecht voor de feiten van mishandeling en het bezit van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 8 februari 2011 opzettelijk ongeveer 3,77 gram cocaïne aanwezig had en op 25 november 2010 de aangeefster meerdere keren met kracht in het gezicht had geslagen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de aangifte van de aangeefster, medische verklaringen en foto’s van het letsel. De rechtbank achtte het verweer van de verdachte, dat de aangeefster zichzelf had verwond, ongeloofwaardig, gezien de aard van het letsel en de consistentie van de verklaringen van de aangeefster.
De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte strafbaar was en dat de bewezenverklaarde feiten, te weten opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en mishandeling, ernstige strafbare feiten waren. De rechtbank hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten en de impact van zijn daden op de aangeefster. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, waarbij de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht in mindering werd gebracht. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf nietig verklaard, omdat de betekening niet rechtsgeldig had plaatsgevonden.
De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en het bezit van harddrugs, en de rechtbank gaf aan dat de verdachte verantwoordelijk was voor de schade en overlast die zijn daden hadden veroorzaakt. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.