parketnummers: 16/600174-11 en 16/602719-08 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 juli 2011
[verdachte]
geboren op [1992] te [geboorteplaats]
wonende aan de [adres] te [woonplaats]
raadsman: mr. J.J.J.L. Maalsté, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is behandeld op de terechtzittingen van 11 april 2011 en 4 juli 2011. De officier van justitie en de verdediging hebben op de zitting van 4 juli 2011 hun standpunten kenbaar gemaakt. Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte, samen met een ander of anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan een inbraak in een auto en hierbij een navigatiesysteem en/of een sd-kaart heeft weggenomen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de inbraak in de auto, samen met zijn mededaders.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en dat verdachte vrijgesproken dient te worden. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake was van onrechtmatige aanhouding en een onrechtmatige inbeslagname, hetgeen zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdacht het ten laste gelegde feit heeft begaan op grond van het volgende.
Op 19 februari 2011 omstreeks 3:50 uur hoorde aangever [aangever] het alarm van zijn auto, een Volkswagen Passat. Deze auto stond geparkeerd op de Meredith Willsonstraat te Utrecht. Vanuit zijn woning ziet hij twee jongens door de bijrijdersruit in de auto hangen. Hij ziet dat één van de twee jongens iets groens draagt. Toen hij mij zijn auto aankwam, zag hij dat zijn navigatiesysteem van het merk RNS 510 gestolen was. In het navigatiesysteem zat een SD kaartje van 2 GB.
Omstreeks 3:47 uur bevinden verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich op de Duke Ellingtonstraat te Utrecht. Zij rijden vervolgens op de Jazzsingel in de richting van de Meredith Willsonstraat en zien op de Jazzsingel een auto hun tegemoet rijden. Deze auto met kenteken [kenteken] had drie inzittenden en voerde geen verlichting. De Jazzsingel bevindt zich in de directe omgeving van de Meredith Willsonstraat. Na een achtervolging hebben de verbalisanten met de politieauto de auto aangereden. De auto is tot stilstand gekomen, waarna drie personen uit de auto wegrennen in de richting van de Jazzsingel. [verbalisant 2] roept meerdere malen “Politie jullie zijn aangehouden, blijf staan anders wordt er geschoten”. Op de Jazzsingel wordt medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen, zittend tegen een geparkeerde auto. Tussen twee geparkeerde auto’s op de Jazzsingel wordt medeverdachte [medeverdachte 2] aangetroffen, zittend op zijn knieën. In de achtergelaten auto, een Ford Fiesta met kenteken [kenteken] werd een navigatiesysteem aangetroffen. Dit navigatiesysteem was van het type RNS 510. Het huisadres van aangever [aangever] stond ingesteld als ‘home-adres’ en in het navigatiesysteem bevond zich een SD kaartje van 2 GB.
De tenaamgestelde van de Ford Fiesta met kenteken [kenteken] is woonachtig op de [adres] waar de familie [verdachte] woonachtig is. Verdachte had die nacht de Ford Fiesta van zijn vader meegenomen. Verdachte droeg bij zijn aanhouding in de woning op de [adres] een groene trui.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij tussen 23:00 uur en 24:00 uur is opgehaald door [verdachte] die reed in een Ford Fiesta. [verdachte] was samen met iemand anders. Medeverdachte herkent verdachte van een foto als de [verdachte] waarmee hij heeft rondgereden. Toen de politie tegen de auto van [verdachte] aanreed, zijn zij alle drie uit de auto weggerend.
Ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte
Verdachte heeft ontkend de diefstal uit de auto te hebben gepleegd. Verdachte heeft gesteld dat hij met de auto van zijn vader een bezoek aan zijn vriendin heeft gebracht. Tijdens zijn bezoek aan zijn vriendin is de auto gestolen.
De rechtbank stelt vast dat deze verklaring van verdachte wordt weerlegd door de inhoud van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] dat verdachte hem met een andere jongen heeft opgehaald en dat de politie hen op enig moment heeft aangereden, waarna zij alle drie uit de auto zijn weggerend.
Verdachtes verklaring over zijn vriendin doet aan de geloofwaardigheid van [medeverdachte 2]’ verklaring niet af, reeds omdat verdachte niet de naam van zijn vriendin heeft willen noemen zodat deze verklaring door de politie niet kon worden geverifieerd.
Ten aanzien van de tijdstippen
De verdediging heeft erop gewezen dat de tijdstippen waarop aangever [aangever] en de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hun waarnemingen hebben gedaan, niet kunnen kloppen. De rechtbank acht echter van belang dat de verbalisanten spreken over de melding via de meldkamer om 3:47 uur en aangever spreekt over omstreeks 3:50 uur. Deze verklaringen sluiten dan ook goed op elkaar aan en leiden tot de conclusie dat de verbalisanten de auto zeer kort na de melding, uit de richting van de plek hebben zien komen waar de diefstal heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de aanhouding
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is geweest van een onrechtmatige aanhouding op het moment dat de verdachten na de vlucht uit de auto zijn aangehouden, aangezien er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld.
Op het moment dat verbalisanten ter plaatse gaan, zien zij een auto uit de richting komen van de plaats waar de auto-inbraak heeft plaatsgevonden. Deze auto voerde geen verlichting. Gelet op het tijdstip, te weten omstreeks 3.50 uur, vrijwel direct na de melding van de auto-inbraak en de auto komend uit de richting van alwaar de auto-inbraak had plaatsgevonden, ontstaat er naar het oordeel van de rechtbank op dat moment een redelijk vermoeden van schuld.
Dit redelijk vermoeden van schuld wordt nog versterkt door het volgende.
Het voertuig van de verbalisanten gaat rijden op de rijbaan van de hen tegemoetkomende auto, met gedimde lichten. Dit voertuig passeert het voertuig van de verbalisanten. Uit het proces-verbaal blijkt dat het transparant van het politievoertuig met hierop “stop politie” op dat moment al aanstond. Op het moment dat het voertuig het politievoertuig passeerde zagen de verbalisanten in het voertuig 3 personen zitten. Verbalisanten besluiten hierop het voertuig te achtervolgen.
Uiteindelijk wordt na een achtervolging, waarbij optische en geluidsignalen worden gevoerd, het voertuig tot stilstand gebracht doordat het politievoertuig het andere voertuig aan de achterzijde aanrijdt. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat deze wijze van aanhouden, zoals gerelateerd in het proces-verbaal, niet het aangewezen middel lijkt te zijn geweest. Het voertuig minderde namelijk al vaart, maar stond niet stil.
Uit het proces-verbaal is niet – zonder meer – af te leiden dat dit aanrijden noodzakelijk was om wegrijden te voorkomen. Door de verdachte is echter geen rechtens beschermd belang gesteld waarin hij geschaad is door dit handelen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er aan deze wijze van aanhouden daarom geen consequenties te verbinden en volstaat zij met de enkele constatering dat de wijze van aanhouden het niet subsidiaire middel lijkt te zijn geweest.
Vervolgens vluchten de personen uit de auto. Door één van de verbalisanten wordt hierop een wapen getrokken. Er is geen (in dit kader relevante) rechtsregel die zich verzet tegen het trekken van een wapen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze handeling van de verbalisant een consequentie van het zich onttrekken aan de aanhouding.
De verdediging heeft verder aangevoerd dat de aanhouding van verdachte in de woning niet op heterdaad heeft plaatsgevonden en dat er geen machtiging tot aanhouding is afgegeven, zodat deze aanhouding als onrechtmatig is te beschouwen. De rechtbank wijst er echter op dat blijkens het proces-verbaal van bevindingen zoals weergegeven op pagina 44-46 van het dossier, er sprake is geweest van het onafgebroken verrichten van opsporingsactiviteiten zodat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte wel degelijk na ontdekking op heterdaad is aangehouden.
Vervolgens heeft de raadsman aangevoerd dat de aanhouding van verdachte in zijn woning onrechtmatig is geweest, nu de verbalisanten, die verdachte hebben aangehouden, geen toestemming hadden de woning te betreden.
De rechtbank volgt de verdediging daarin niet. Zoals te lezen is in het proces-verbaal van bevindingen dat door de betreffende verbalisanten is opgesteld (pagina 47 en 48), is aan verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] door de broer van verdachte toestemming verleend om de woning te betreden. Verdachte is ook door deze verbalisanten aangehouden in zijn woning. De verbalisanten waren derhalve, met toestemming van de broer van verdachte, in de woning aanwezig.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman met betrekking tot een onrechtmatige aanhouding dan ook.
Ten aanzien van de inbeslagname
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat er na de aanhouding sprake is geweest van een onrechtmatige inbeslagname in het voertuig. Het voertuig mocht alleen doorzocht worden op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, indien het voertuig in relatie stond tot de melding van de auto-inbraak. Nu daarvan geen sprake was, is de doorzoeking volgens de verdediging onrechtmatig geweest.
Reeds hiervoor is overwogen dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake was van een redelijk vermoeden van schuld, zodat de verbalisanten, gelet op het bepaalde in artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering bevoegd waren de auto te doorzoeken.
Ten aanzien van het glas in de trui van verdachte
De verdediging heeft tenslotte aangevoerd dat de bevindingen uit het door het Nederlands Forensisch Instituut uitgevoerde onderzoek ontlastend zijn. Daartoe is aangevoerd dat twee glasdeeltjes een andere brekingsindex hebben dan het glas uit de autoruit van de auto van aangever [aangever]. De rechtbank volgt de verdediging niet. Uit de omstandigheid dat in de trui van verdachte zich glasdeeltjes bevinden die een andere herkomst hebben dan de betreffende autoruit, volgt niet dat verdachte niet bij de diefstal betrokken was. De omstandigheid dat deze glasdeeltjes zich in de trui van verdachte bevonden hebben geen belastende waarde, maar ook geen ontlastende waarde.
Conclusie
Op grond van het hiervoor weergegeven bewijs stelt de rechtbank vast dat in de auto waaruit verdachte en zijn medeverdachten, zeer kort nadat de diefstal is gepleegd, zijn gevlucht, het navigatiesysteem is aangetroffen dat bij de diefstal is weggenomen. Door verdachte is geen aannemelijk scenario geschetst op basis waarvan kan aangenomen dat hij niet bij de diefstal betrokken is geweest. Onder die omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met de andere inzittenden de diefstal heeft gepleegd.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 19 februari 2011 te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een personenauto (merk Volkswagen
Passat) heeft weggenomen een navigatiesysteem (merk RNS 510) en een sd-kaart,
toebehorende aan [aangever], waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) de weg
te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
braak op een ruit van voornoemde personenauto.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 50 dagen, waarvan 16 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, aan verdachte geen langere gevangenisstraf aan verdachte op te leggen dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft samen met zijn mededaders ingebroken in een auto en daaruit een navigatiesysteem en een sd-kaart weggenomen. Verdachte heeft er kennelijk niet bij stilgestaan dat een dergelijk delict, waarbij een autoruit wordt ingeslagen en goederen worden weggenomen, voor de benadeelde partij ernstige overlast en financiële schade met zich meebrengt. Kennelijk heeft verdachte zijn eigen financieel gewin vooropgesteld en geen rekening gehouden met de nadelige gevolgen die zijn handelen heeft voor de benadeelde partij. Dergelijke feiten dragen bovendien bij aan breder bestaande gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte d.d. 6 juni 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens pogingen tot woninginbraak.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de inhoud van het rapport van Reclassering Nederland d.d. 4 april 2011, waarin wordt geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Verdachte heeft geen persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht die moeten leiden tot matiging van de bij dit soort delicten gebruikelijk op te leggen straf. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen aanleiding een gedeelte van deze straf voorwaardelijk op te leggen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging geen rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte bij de politie bekend staat als iemand die veel overlast veroorzaakt en met het gegeven dat verdachte ook in de media als zodanig wordt beschreven. De strafrechter kan, wanneer een verdachte wordt veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit, niet zonder meer rekening houden met de slechte reputatie die een verdachte bij politie, andere instanties of in de media heeft opgebouwd, zelfs niet wanneer een vermoeden gerechtvaardigd zou zijn dat de verdachte strafbare gedragingen heeft gepleegd.
De strafrechter kan bij de strafoplegging alleen rekening te houden met niet ten laste gelegd strafbare gedragingen wanneer - kort weergegeven -:
- het gaat om een zogenoemd ad informandum gevoegd feit en op grond van een bekentenis door verdachte aannemelijk is geworden dat hij dat feit heeft begaan (en ervan mag worden uitgegaan dat het openbaar ministerie geen strafvervolging ter zake van dat feit zal instellen); of
- dit feit kan worden aangemerkt als een omstandigheid waaronder het bewezen verklaarde is begaan; of
- de verdachte voor dit feit onherroepelijk is veroordeeld.
7 Het beslag
De officier van justitie heeft verzocht om van de inbeslaggenomen voorwerpen (twee mutsen, een zaklamp, een personenauto (Ford Fiesta), een telefoon (merk Nokia) en een trui) twee mutsen en de zaklamp verbeurd te verklaren en de overige voorwerpen terug te geven aan de verdachte.
De rechtbank constateert dat de mutsen en de zaklamp niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring omdat zij niet voldoen aan een van de in artikel 33 van het Wetboek van Strafrecht geformuleerde eisen.
Omdat evenmin sprake is van vatbaarheid voor onttrekking aan het verkeer zullen deze voorwerpen, worden teruggegeven aan de beslagene.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 4 juni 2009 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikel 14g en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 weken;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1, 2, 3, 4, 5 en 6;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 4 juni 2009 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/602719-08 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een jeugddetentie voor de duur van 1 maand.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mrs. M.J. Grapperhaus en N. van der Velden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 juli 2011.