4.3. Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij via een contactpersoon, te bereiken op het telefoonnummer [telefoonnummer], contact heeft gehad met twee jongens bij de McDonald’s. Hij is daar samen met zijn contactpersoon bij deze twee jongens in de auto, een grijze Opel Insignia, gestapt om te overleggen over een scooterdeal. Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie erkend dat hij de persoon was die contact had met de Turkse man die bij de politie heeft verklaard over een deal met betrekking tot scootmobielen. Uit deze feiten leidt de rechtbank af dat [medeverdachte] de contactpersoon was en de gebruiker was van het telefoonnummer eindigend op 1611. [slachtoffer] krijgt in een telefoongesprek met [medeverdachte] te horen dat hij geld mee moet nemen als hij naar de scooters komt kijken. Er werd een afspraak gemaakt voor een ontmoeting op vrijdag 24 september 2010 in een flatgebouw in Zeist. [slachtoffer] verklaart dat hij door [medeverdachte] naar deze flat wordt gebracht waar [medeverdachte] hem naar de twaalfde verdieping brengt en hem daar in contact brengt met twee mannen. Op het moment dat [slachtoffer] de lift uitkomt, komen er twee mannen met bivakmutsen op hem aflopen, die beiden een pistool op hem gericht houden. Vervolgens verklaart [slachtoffer] dat hij door een van beide mannen met de achterkant van een pistool tegen zijn hoofd wordt geslagen en dat hij direct pijn voelt en zag dat er direct bloed op zijn kleding zat. De verwondingen aan het hoofd van [slachtoffer], een snee in het voorhoofd, zijn terug te vinden in de medische gegevens van [slachtoffer]. [slachtoffer] hoorde een van de mannen roepen “schiet hem, schiet hem” en “geld geld”. [slachtoffer] geeft in zijn aangifte aan dat hij tijdens het gebeuren op de twaalfde verdieping de stem herkende van een van de mannen bij wie hij in de auto heeft gezeten.
In een telefoongesprek tussen telefoonnummer [telefoonnummer], zijnde het nummer van [medeverdachte], en het telefoonnummer [telefoonnummer] zegt [medeverdachte] tegen degene met wie hij belt dat die man hem heeft herkend. De man met het telefoonnummer eindigend op 1648 vraagt daarop aan [medeverdachte] hoe dat mogelijk is omdat hij een ‘bivie’ aan had. [slachtoffer] verklaart dat de twee daders bivakmutsen op hadden tijdens de overval. Gelet hierop begrijpt de rechtbank de opmerkingen van de man met het telefoonnummer eindigend op 1648 dat hij een ‘bivie’ op had als dat hij een bivakmuts op had. Tevens meent de rechtbank, anders dan de raadsvrouw van verdachte, dat kan worden vastgesteld dat het afgeluisterde telefoonnummer, eindigend op 1648, in gebruik was bij verdachte [verdachte]. Zij is tot deze vaststelling gekomen, omdat duidelijk de naam [verdachte] wordt genoemd en ook uit tapgesprekken en sms-berichten blijkt dat de gebruiker van dit nummer de echtgenoot is van mevrouw [echtgenote verdachte]. Verdachte bekent tijdens de terechtzitting dat [echtgenote verdachte] inderdaad zijn echtgenote betreft die een sms heeft gestuurd en dat deze sms voor hem bedoeld was.
Enkele passages uit de tapgesprekken acht de rechtbank zwaarwegend en relevant voor het bewijs. Zo is een gesprek opgenomen op de dag van het ten laste gelegde feit, tussen de man met het telefoonnummer eindigend op 1611, zijnde zoals hierboven weergegeven, het nummer van [medeverdachte], en de man met het telefoonnummer eindigend op 1648, zijnde het nummer van [verdachte], over waarom het zo lang duurde om boven te komen met de lift, namelijk omdat een vrouw in de lift met kinderen zat waardoor [medeverdachte] op vier hoog uitstapte. Dit komt overeen met het verhaal van aangever [slachtoffer] dat op het moment dat de lift kwam een vrouw met twee kinderen in de lift stonden en hij daarom met zijn contactpersoon op de vierde etage is uitgestapt. Op het moment dat [slachtoffer] en [medeverdachte] uit de lift waren gestapt, ging de telefoon van [medeverdachte] en hoorde hij hem zeggen “Waar zijn jullie? O, op de twaalfde verdieping.” In een ander gesprek vraagt [verdachte] aan [medeverdachte] waarom hij niet gewoon zegt “Dit waren niet de jongens van gisteren”. De rechtbank acht voor het bewijs tevens relevant dat op 24 september 2010 om 3.00 uur verbalisant [verdachte] in een grijze Opel Insignia (met kenteken [kenteken]) heeft gezien met [medeverdachte]. Dit correspondeert met de omschrijving van de auto waarin [slachtoffer] heeft gezeten met de twee mannen en [medeverdachte] bij de eerste ontmoeting bij de McDonald’s. [slachtoffer] verklaart dat het om een grijze Opel Insignia ging.