ECLI:NL:RBUTR:2011:BR1648

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-712001-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing door twee of meer verenigde personen met geweld

Op 16 mei 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afpersing. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 24 september 2010 in Zeist, waar de verdachte samen met een mededader de aangever met geweld en bedreiging probeerde te dwingen tot afgifte van geld. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling, onder andere door de ontkenning van de verdachte en twijfels over de aangifte van de aangever. De raadsvrouw van de verdachte stelde dat er geen fotoconfrontatie had plaatsgevonden en dat de medische verklaring van de aangever mogelijk niet betrouwbaar was, omdat deze pas twee dagen na het incident was opgemaakt. De rechtbank oordeelde dat de politie fouten had gemaakt bij de uitwerking van telefoontaps, maar dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte met een vuurwapen gelijkend voorwerp de aangever had bedreigd en hem had geslagen, en dat hij met opzet de aangever naar de locatie had geleid om hem te overvallen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 20 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, een zware straf rechtvaardigden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16-712001-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 mei 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1986] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] aan de [adres], [postcode],
gedetineerd in de PI Almere Binnen
Raadsvrouw mr. M.P. Hilhorst, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 2 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
zich op 24 september 2010 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld, in vereniging gepleegd en/of
op 24 september 2010 heeft geprobeerd [slachtoffer] af te persen.
3 De voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met geweld geprobeerd heeft om [slachtoffer] te overvallen. Zowel de ten laste gelegde poging tot diefstal met geweld in vereniging als de poging tot afpersing in vereniging, acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen.
De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte en de aanvullende verklaringen van [slachtoffer], waaruit blijkt dat [slachtoffer] via zijn contactpersoon in contact wordt gebracht met verdachte. Op aanwijzingen van de contactpersoon wordt [slachtoffer] naar een flatgebouw geleid, waar hij bij aankomst op de twaalfde verdieping, wordt opgewacht door twee mannen met een bivakmuts. [slachtoffer] wordt op dat moment met een vuurwapen op het hoofd geslagen. De medische verklaring in het dossier ondersteunt de verklaring van [slachtoffer] waarin hij aangeeft dat hij met een vuurwapen op zijn hoofd is geslagen. De tapgesprekken tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in het dossier laten zien dat, op het moment dat de contactpersoon [slachtoffer] de weg naar de twaalfde verdieping van de flat wees, er contact was tussen verdachte en de contactpersoon. Dit gesprek ging erover op welke verdieping de verdachte zich bevond. Tevens acht de officier van justitie de (tap)gesprekken tussen de medeverdachte en het slachtoffer na de overval van belang. In deze gesprekken komt naar voren dat de medeverdachte [medeverdachte] zich zorgen maakt over hetgeen [slachtoffer] aan de politie heeft verteld over hem. Ook de contacten tussen verdachte en medeverdachte worden door de officier van justitie aangehaald. Verder haalt de officier van justitie aan dat verdachte in de auto (Opel Insignia [kenteken]) is gezien die door [slachtoffer] genoemd wordt als de auto waarin hij verdachte voor het eerst heeft ontmoet. Tevens wordt in een (tap)gesprek door medeverdachte aan verdachte gemeld dat “ze” op zoek zijn naar zijn auto. Ook belt verdachte met het verhuurbedrijf om te verifiëren of er wellicht boetes zijn binnengekomen of dat er andere bijzonderheden zijn. De auto wordt dan plotseling ingeleverd bij het verhuurbedrijf. De officier van justitie meent dat er geen andere logische verklaring is voor het plotselinge inleveren van de auto, dan de angst om via de auto aan het misdrijf te worden gekoppeld.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op de ontkennende houding van verdachte bij de politie en zijn ontkenning ter zitting. Tevens zet de raadsvrouw van verdachte vraagtekens bij de aangifte, omdat de aangever zich vermoedelijk vaker inlaat met oneerlijke handel en daardoor mogelijk valse aangifte heeft gedaan. De raadsvrouw vindt het vreemd dat geen fotoconfrontatie heeft plaatsgevonden waarbij de aangever de dader zou kunnen herkennen, dan wel dat er wel een fotoconfrontatie heeft plaatsgevonden. Mogelijk zijn deze stukken niet aan het dossier toegevoegd, omdat die ontlastend zijn voor verdachte. Tevens vindt de raadsvrouw opmerkelijk dat de medische verklaring twee dagen na het ten laste gelegde feit is opgemaakt. Het letsel van de aangever, dat in de medische verklaring wordt vermeld, zou daarom ook door een ander voorval teweeg kunnen zijn gebracht. De politie heeft fouten gemaakt bij de uitwerking van de telefoontaps. Op pagina 81 van het dossier vindt een wisseling van het telefoonnummer eindigend op 1023 naar 1648 plaats. De raadsvrouw is het niet eens met de officier van justitie dat dit een kennelijke verschrijving lijkt te zijn. De raadsvrouw stelt zich de vraag of er dan wellicht nog meer fouten het dossier staan die ook niet kunnen worden geduid als kennelijke verschrijving. Volgens de raadsvrouw is er geen wettig en overtuigend bewijs voor handen om tot een veroordeling van verdachte te kunnen komen. Het is volgens de verdediging ook niet vast te stellen dat het afgeluisterde telefoonnummer op de momenten dat er getapt werd, in gebruik was door verdachte. De persoon op de taps wordt wel [verdachte] genoemd, maar de achternaam wordt niet genoemd. De raadsvrouw wijst op de paallocaties waarop het telefoonnummer van verdachte (1648) is aangestraald ten tijde en kort voor en na het ten laste gelegde feit. Als verdachte deze telefoon al in gebruik had, dan was hij niet in de buurt van de [adres], waar het ten laste gelegde feit heeft plaatsgevonden. Cliënt heeft volgens de raadsvrouw ook duidelijk uitgelegd dat iedereen van de genoemde auto, de Opel Insignia, gebruik kon maken en het is daarom volgens de raadsvrouw dus niet vast komen te staan dat verdachte die dag in die auto heeft gereden. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij via een contactpersoon, te bereiken op het telefoonnummer [telefoonnummer], contact heeft gehad met twee jongens bij de McDonald’s. Hij is daar samen met zijn contactpersoon bij deze twee jongens in de auto, een grijze Opel Insignia, gestapt om te overleggen over een scooterdeal. Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie erkend dat hij de persoon was die contact had met de Turkse man die bij de politie heeft verklaard over een deal met betrekking tot scootmobielen. Uit deze feiten leidt de rechtbank af dat [medeverdachte] de contactpersoon was en de gebruiker was van het telefoonnummer eindigend op 1611. [slachtoffer] krijgt in een telefoongesprek met [medeverdachte] te horen dat hij geld mee moet nemen als hij naar de scooters komt kijken. Er werd een afspraak gemaakt voor een ontmoeting op vrijdag 24 september 2010 in een flatgebouw in Zeist. [slachtoffer] verklaart dat hij door [medeverdachte] naar deze flat wordt gebracht waar [medeverdachte] hem naar de twaalfde verdieping brengt en hem daar in contact brengt met twee mannen. Op het moment dat [slachtoffer] de lift uitkomt, komen er twee mannen met bivakmutsen op hem aflopen, die beiden een pistool op hem gericht houden. Vervolgens verklaart [slachtoffer] dat hij door een van beide mannen met de achterkant van een pistool tegen zijn hoofd wordt geslagen en dat hij direct pijn voelt en zag dat er direct bloed op zijn kleding zat. De verwondingen aan het hoofd van [slachtoffer], een snee in het voorhoofd, zijn terug te vinden in de medische gegevens van [slachtoffer]. [slachtoffer] hoorde een van de mannen roepen “schiet hem, schiet hem” en “geld geld”. [slachtoffer] geeft in zijn aangifte aan dat hij tijdens het gebeuren op de twaalfde verdieping de stem herkende van een van de mannen bij wie hij in de auto heeft gezeten.
In een telefoongesprek tussen telefoonnummer [telefoonnummer], zijnde het nummer van [medeverdachte], en het telefoonnummer [telefoonnummer] zegt [medeverdachte] tegen degene met wie hij belt dat die man hem heeft herkend. De man met het telefoonnummer eindigend op 1648 vraagt daarop aan [medeverdachte] hoe dat mogelijk is omdat hij een ‘bivie’ aan had. [slachtoffer] verklaart dat de twee daders bivakmutsen op hadden tijdens de overval. Gelet hierop begrijpt de rechtbank de opmerkingen van de man met het telefoonnummer eindigend op 1648 dat hij een ‘bivie’ op had als dat hij een bivakmuts op had. Tevens meent de rechtbank, anders dan de raadsvrouw van verdachte, dat kan worden vastgesteld dat het afgeluisterde telefoonnummer, eindigend op 1648, in gebruik was bij verdachte [verdachte]. Zij is tot deze vaststelling gekomen, omdat duidelijk de naam [verdachte] wordt genoemd en ook uit tapgesprekken en sms-berichten blijkt dat de gebruiker van dit nummer de echtgenoot is van mevrouw [echtgenote verdachte]. Verdachte bekent tijdens de terechtzitting dat [echtgenote verdachte] inderdaad zijn echtgenote betreft die een sms heeft gestuurd en dat deze sms voor hem bedoeld was.
Enkele passages uit de tapgesprekken acht de rechtbank zwaarwegend en relevant voor het bewijs. Zo is een gesprek opgenomen op de dag van het ten laste gelegde feit, tussen de man met het telefoonnummer eindigend op 1611, zijnde zoals hierboven weergegeven, het nummer van [medeverdachte], en de man met het telefoonnummer eindigend op 1648, zijnde het nummer van [verdachte], over waarom het zo lang duurde om boven te komen met de lift, namelijk omdat een vrouw in de lift met kinderen zat waardoor [medeverdachte] op vier hoog uitstapte. Dit komt overeen met het verhaal van aangever [slachtoffer] dat op het moment dat de lift kwam een vrouw met twee kinderen in de lift stonden en hij daarom met zijn contactpersoon op de vierde etage is uitgestapt. Op het moment dat [slachtoffer] en [medeverdachte] uit de lift waren gestapt, ging de telefoon van [medeverdachte] en hoorde hij hem zeggen “Waar zijn jullie? O, op de twaalfde verdieping.” In een ander gesprek vraagt [verdachte] aan [medeverdachte] waarom hij niet gewoon zegt “Dit waren niet de jongens van gisteren”. De rechtbank acht voor het bewijs tevens relevant dat op 24 september 2010 om 3.00 uur verbalisant [verdachte] in een grijze Opel Insignia (met kenteken [kenteken]) heeft gezien met [medeverdachte]. Dit correspondeert met de omschrijving van de auto waarin [slachtoffer] heeft gezeten met de twee mannen en [medeverdachte] bij de eerste ontmoeting bij de McDonald’s. [slachtoffer] verklaart dat het om een grijze Opel Insignia ging.
Aanvullende bewijsoverweging
Anders dan de verdediging heeft betoogd, volgt uit de het feit dat het nummer eindigend op 1648 omstreeks het tijdstip van de overval de mast Geelgorslaan aanstraalde, niet dat verdachte niet bij de overval aanwezig is geweest. Op grond van het hiervoor weergegeven bewijs moet immers worden vastgesteld dat de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op 1611 zich bevond op de overvallocatie, terwijl door dat nummer een zendmast wordt aangestraald op de Zandbergenlaan. Deze zendmast bevindt zich op een vergelijkbare afstand van de overvallocatie als de zendmast Geelgorslaan. De afstand van de overvallocatie tot de aangestraalde mast aan de Geelgorslaan is naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig dat daaruit volgt dat de gebruiker niet op de overvallocatie aanwezig kan zijn geweest.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 24 september 2010 te Zeist, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], tezamen en in vereniging met een ander, als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- met [slachtoffer] afspraken laten maken en een ontmoeting laten regelen en
- rond de plek van de ontmoeting een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op [slachtoffer] gericht en
- met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp [slachtoffer] tegen het hoofd geslagen en
- geroepen “geld, geld” en “schiet hem, schiet hem”,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen 30 maanden gevangenisstraf met aftrek van de voorlopige hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om te komen tot veroordeling voor het tenlastegelegde en verzoekt daarom om vrijspraak van verdachte.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich met zijn mededader schuldig gemaakt aan het plegen van een poging tot afpersing. Verdachte heeft aangever met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd geslagen, waardoor aangever gewond is geraakt. Verdachte wist dat de aangever veel geld bij zich had en heeft hem naar een locatie laten brengen waar verdachte hem onder dreiging met geweld probeerde te dwingen het geld af te staan. Verdachte heeft hiermee inbreuk willen maken op het vermogen van aangever en heeft de integriteit van het menselijk lichaam van aangever niet gerespecteerd. Tevens heeft verdachte hiermee inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid van aangever. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 18 maart 2011, waaruit blijkt dat verdachte reeds meerdere malen is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Gelet op het feit dat verdachte zijn medewerking niet heeft willen verlenen aan het opstellen van een reclasseringsadvies heeft de rechtbank slechts beperkt inzicht in de persoon van verdachte kunnen krijgen. Wel zal de rechtbank bij de op te leggen straf, ten gunste van verdachte, rekening houden met de omstandigheid dat aannemelijk is geworden dat het hier niet gaat om een weerloos onschuldig slachtoffer. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank zal daarom een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf noodzakelijk is. De rechtbank zal een gevangenisstraf opleggen van twintig (20) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 20 maanden gevangenisstraf;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. van den Brink, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 mei 2011.
Mrs. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn en E. van den Brink zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging