parketnummer: 16-600106-11 en 16-601454-07 (TUL) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 mei 2011
[verdachte]
geboren op [1973] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats] aan de [adres], [woonplaats],
gedetineerd in het Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht.
Raadsman mr. A.C.J. Nettenbreijers, advocaat te Veenendaal.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 2 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 op 26 januari 2011 te [woonplaats], de broek van zijn echtgenote, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt;
feit 2 op 26 januari 2011 te [woonplaats] zijn echtgenote heeft mishandeld;
feit 3 op 26 januari 2011 te [woonplaats] zijn echtgenote heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans zware mishandeling.
3 De voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de broek van mevrouw [slachtoffer] heeft vernield zoals dit onder feit 1 ten laste is gelegd. De officier baseert zich hierbij op de bekentenis van verdachte ter zitting en uit het proces-verbaal van verhoor van verdachte.
Tevens is de officier van justitie van mening dat verdachte zijn echtgenote, mevrouw [slachtoffer], opzettelijk heeft mishandeld door met de hand op de borst te drukken en met de hand op de mond te drukken en sleutels uit de handen van mevrouw [slachtoffer] te rukken zoals dit onder feit 2 in de tenlastelegging staat vermeld. De officier van justitie baseert zich daarbij op de verklaring van verdachte zelf ter zitting, waarin hij aangeeft dat hij zijn hand op de borst van mevrouw [slachtoffer] heeft gedrukt en haar daarbij mogelijk pijn heeft gedaan. Tevens heeft de officier van justitie hierbij gelet op de aangifte van mevrouw [slachtoffer] en het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat mevrouw [slachtoffer] diverse wondjes op haar handen heeft. Wat betreft het uit de hand trekken van de telefoon meent de officier van justitie dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Tevens dient verdachte te worden vrijgesproken van het met de hand op de keel of neus drukken zoals onder feit 2 ten laste wordt gelegd, aldus de officier van justitie.
Ten aanzien van de, onder feit 3, ten laste gelegde belediging meent de officier van justitie dat hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Echter zou er volgens de officier van justitie bij het bepalen van de strafmaat wel rekening moeten worden gehouden met de verstandelijke beperking van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het standpunt van de officier van justitie met betrekking tot de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten.
De verdediging is van mening dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte mevrouw [slachtoffer] heeft mishandeld zoals ten laste gelegd onder het tweede deel van de tenlastelegging. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat vraagtekens bij de geloofwaardigheid van de aangifte van mevrouw [slachtoffer] dienen te worden geplaatst. De raadsman geeft bovendien aan dat verdachte een andere verklaring heeft voor de wondjes op de handen van mevrouw [slachtoffer], namelijk het verschonen van het konijnenhok.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de broekzak van mevrouw [slachtoffer] heeft beschadigd. De bewijsmiddelen die de rechtbank hierbij van belang acht zijn de aangifte van mevrouw [slachtoffer] en de bekentenis van verdachte in het proces-verbaal van verhoor en ter terechtzitting .
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
De rechtbank komt tot een gedeeltelijke bewezenverklaring. De rechtbank stelt voorop dat zij, gelet op eerdere meldingen en aangiftes in het verleden van [slachtoffer] jegens verdachte, met de nodige behoedzaamheid omgaat met haar verklaringen ten aanzien van de huidige ten laste gelegde feiten.
Het bewijs ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 26 januri 2011 in [woonplaats] ruzie had met verdachte. Verdachte pakte haar vast. Verdachte rukte de telefoon uit haar hand. [slachtoffer] had nagelafdrukken in haar hand. Haar hand bloedde op verschillende plaatsen. Verbalisanten hebben op 27 januari 2011 gezien dat [slachtoffer] diverse kleine wondjes had aan haar handen.
Aanvullende bewijsoverweging
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat de telefoon beneden zou liggen en dat het letsel op de handen door het konijn zou zijn aangericht, onaannemelijk en verwerpt dit verweer.
Vrijspraak
Ten aanzien van het overige tenlastegelegde is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende bewijs aanwezig is voor het drukken met de hand op de neus en de keel. Verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij zijn hand op de borst van zijn (toenmalige) echtgenote heeft gelegd toen zij op bed lag, echter er kan niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid worden vastgesteld dat de pijn die aangeefster later verklaart te hebben hierdoor is ontstaan. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat aangeefster tijdens haar aangifte klaagde over de pijn op haar borst. Zij kon toen niet precies aangeven waar deze pijn vandaan kwam. Gebleken is dat aangeefster een beginnend hartinfarct had. Uit een later proces-verbaal blijkt dat aangeefster ‘nog meer vernauwingen’ had.
Gelet op de kapotte broekzak en de verklaring van verdachte dat hij sleutels uit de broekzak van [slachtoffer] heeft gepakt, acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, het onaannemelijk dat verdachte ook de sleutels uit de handen van [slachtoffer] heeft gerukt. Vorengaande in overweging nemende, acht de rechtbank het overige tenlastegelegde onder feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
Ten aanzien van hetgeen onder feit 3 ten laste is gelegd, kortheidshalve de bedreiging, komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring. Naast de aangifte is geen aanvullend bewijs voorhanden dat de rechtbank tot de overtuiging hiervan brengt dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij zal verdachte hiervan vrijspreken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 26 januari 2011 te [woonplaats] opzettelijk en wederrechtelijk een broekzak toebehorende aan [slachtoffer] heeft beschadigd door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk die broekzak stuk te trekken;
2.
op 26 januari 2011 in de gemeente [woonplaats], opzettelijk mishandelend [slachtoffer] een telefoon uit een hand heeft gerukt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Feit 2: Mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het beknopte reclasseringsadvies van 17 februari 2011 van M. van Elst ten aanzien van verdachte, waarin wordt gesteld dat het lijkt alsof verdachte een verstandelijke beperking heeft. Hieromtrent is echter geen onderzoek verricht dat dit vermoeden kan bevestigen. Nu niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is verdachte strafbaar. Er is geen psychologisch of psychiatrisch rapport waaruit blijkt dat verdachte verstandelijk beperkt is, derhalve heeft de rechtbank, zoals ook door de officier van justitie is betoogd, geen aanknopingspunt om aan te nemen dat verdachte verminderd, dan wel volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen 150 dagen gevangenisstraf waarvan 49 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met de volgende bijzondere voorwaarden:
- een contactverbod met mevrouw [slachtoffer]. Dit verbod bestaat uit een verbod om mevrouw [slachtoffer] actief te benaderen en de verplichting om niet te reageren indien mevrouw [slachtoffer] contact met verdachte opneemt;
- een straatverbod voor de [adres] te [woonplaats], de straat waar mevrouw [slachtoffer] woonachtig is;
- reclasseringstoezicht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt dat verdachte relatief lang in de gevangenis heeft gezeten voor het feit dat nu door verdachte is gepleegd. Volgens de raadsman dient er rekening gehouden te worden met de persoonlijkheid van zowel verdachte als aangeefster welke volgens hem beiden verbaal tamelijk onmachtig zijn. Er is hier volgens de raadsman sprake van een uitlokkende aangeefster. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht acht de raadsman ruim voldoende voor feit 1 en ook voor feit 1 en 2 tezamen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft de broek van mevrouw [slachtoffer] uitgescheurd. Tevens heeft verdachte een telefoon uit de handen van mevrouw [slachtoffer] gerukt, met als gevolg dat er wondjes op haar handen zijn ontstaan. Verdachte heeft hierdoor inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van mevrouw [slachtoffer].
Verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank niet verminderd, noch volledig ontoerekeningsvatbaar worden geacht omdat zij hiervoor geen aanknopingspunten heeft in het dossier. Uit het reclasseringsrapport blijkt enkel dat het lijkt alsof verdachte een verstandelijke beperking heeft. De rechtbank is van mening dat hieruit niet kan worden afgeleid dat er sprake is van verminderde, dan wel volledige ontoerekeningsvatbaarheid.
Bij de strafoplegging van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het grote aantal feiten waarvoor verdachte in het verleden is veroordeeld, die blijken uit de justitiële documentatie van verdachte van 17 maart 2011, waaronder ten minste drie mishandelingen en een veroordeling voor huiselijk geweld. Tevens heeft de rechtbank het reclasseringsrapport van 17 februari 2011, opgemaakt door reclasseringsmedewerker M. van Elst, in aanmerking genomen. Ook heeft de rechtbank heeft gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte bij de beoordeling van de strafmaat. Verdachte heeft schulden die hij aan het afbetalen is. Zijn salaris wordt beheerd door Stadsgeldbeheer.
De rechtbank acht, alles afwegende, een taakstraf van 20 uren te vervangen door 10 dagen hechtenis als na te melden passend en geboden.
De rechtbank is tot een lagere strafoplegging gekomen dan welke de officier van justitie heeft geëist, gelet op straffen die door de politierechter in soortgelijke zaken wordt opgelegd. Daarbij is ook van belang dat de rechtbank minder onderdelen van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen heeft geacht.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
Bij onherroepelijk geworden vonnis op 22 juli 2008 van de politierechter in deze rechtbank (parketnummer 16-601454-07) is de verdachte veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de tijd van 8 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Bij vonnis van 30 september 2009 is de proeftijd voor de duur van 1 jaar verlengd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het restant van de voorwaardelijke straf van 4 maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 22 juli 2008 ten uitvoer zal worden gelegd. Van de 4 maanden voorwaardelijke hechtenis is reeds 20 dagen ten uitvoer gelegd in de vorm van 40 uren werkstraf. Voor het overige deel, 100 dagen hechtenis, vordert de officier van justitie de tenuitvoerlegging.
Ten aanzien van de tenuitvoerlegging stelt de verdediging zich op het standpunt dat de resterende maanden, die nog openstaan van de voorwaardelijke straf, omgezet dienen te worden in een werkstraf van 120 uren, omdat dit recht doet aan de lange voorlopige hechtenis die verdachte heeft ondergaan.
De rechtbank komt, gelet op hetgeen nu is bewezen verklaard, en de aanzienlijke duur van het voorarrest dat verdachte heeft ondergaan, tot het oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen.
Wel ziet de rechtbank aanleiding de bijzondere voorwaarden die aan de eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf was verbonden, te wijzigen in de zin dat naast de reeds opgelegde bijzondere voorwaarden een straatverbod en een contactverbod worden opgenomen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 14f, 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 3 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 : Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
Feit 2: mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een werkstraf van 20 uren te vervangen door 10 dagen hechtenis indien deze straf niet of niet naar behoren wordt verricht, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag;
Vordering tenuitvoerlegging
wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af, maar wijzigt de daaraan verbonden voorwaarden in die zin dat aan de bijzondere voorwaarden wordt toegevoegd dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd wordt verboden om zich in de [adres] te [woonplaats] te bevinden en;
- geen contact mag hebben met mevrouw [slachtoffer], wonende aan de [adres], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. van den Brink, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 mei 2011.
Mrs. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn en E. van den Brink zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.