ECLI:NL:RBUTR:2011:BR1243

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600098-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing en diefstal door een zoon van zijn moeder met psychische problemen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 30 mei 2011, staat de verdachte, de zoon van de benadeelde, terecht voor afpersing en diefstal. De zaak kwam aan het licht na een klacht en aangifte van de moeder van de verdachte, die op 19 januari 2011 door haar zoon werd afgeperst en mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder van de verdachte, ondanks haar eerdere twijfels, de vervolging wenste. De verdachte heeft zijn moeder op 25 januari 2011 in haar woning geslagen en haar gedwongen geld aan hem te geven. Dit werd bevestigd door getuigen, waaronder de broer van de verdachte en een pastoraal werker. De verdachte heeft ook een racefiets gestolen, wat hij tijdens de zitting heeft bekend. De rechtbank heeft deskundigen geraadpleegd die concludeerden dat de verdachte lijdt aan schizofrenie en andere psychische aandoeningen, waardoor hij ontoerekeningsvatbaar is. De rechtbank heeft de verdachte daarom ontslagen van alle rechtsvervolging, maar heeft wel een maatregel opgelegd voor gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar, om zowel de maatschappij als de verdachte te beschermen. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte vrijgesproken is van de schade die daaruit voortvloeit.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600098-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 mei 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1973] te [geboorteplaats]
Gedetineerd in PPC `s-Gravenhage
raadsman mr. R. Reumkes, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. primair: zijn moeder geld heeft afgeperst;
subsidiair: zijn moeder heeft mishandeld en/of spullen van haar kapot heeft gegooid;
2. primair: in de periode van 1 mei 2010 tot en met 26 november 2010 vier fietsen
heeft gestolen, subsidiair: deze fietsen heeft geheeld.
3 De voorvragen
3.1 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 1, primair, en feit 1subsidiair voorzover het betreft de aldaar tenlastegelegde vernieling, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hij heeft daartoe gesteld dat deze feiten klachtdelicten betreffen en het Openbaar Ministerie bij dergelijke delicten alleen na een klacht van het slachtoffer tot vervolging kan overgaan. Nu een door het slachtoffer, de moeder van verdachte, ingediende klacht ontbreekt en ook anderszins niet is gebleken dat het slachtoffer vervolging van verdachte wenst moet het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard, aldus de officier van justitie.
3.1.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging deelt voornoemd standpunt van de officier van justitie, en is daarnaast van mening dat het Openbaar Ministerie eveneens voor de, onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde mishandeling niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging.
3.1.3 Het oordeel van de rechtbank
Uit het bepaalde in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), in samenhang met het bepaalde in de artikelen 316 Sr en 319 Sr, volgt dat indien het in artikel 317 Sr omschreven misdrijf is begaan door een bloed- of aanverwant in de eerste graad, vervolging alleen plaatsheeft op een op de pleger gerichte klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd. Dit betekent voor de onderhavige zaak dat vervolging van het onder 1 primair ten laste gelegde feit alleen kan plaatsvinden indien [moeder verdachte] een klacht tegen verdachte, haar zoon, heeft ingediend, dan wel indien anderszins is gebleken dat zij vervolging van haar zoon wenst.
Uit het bepaalde in artikel 353 jo artikel 316 volgt dit eveneens ten aanzien van de onder 1 subsidiair tenlastegelegde vernieling. De aldaar tenlastgelegde mishandeling vereist geen klacht.
De rechtbank stelt vast dat de broer van verdachte, [broer verdachte], op 19 januari 2011 namens zijn moeder een klacht tegen verdachte heeft ingediend en op 31 januari 2011 namens zijn moeder aangifte heeft gedaan van afpersing door verdachte. Tevens heeft de moeder van verdachte, [moeder verdachte], op 16 februari 2011 een brief over verdachte aan de rechtbank geschreven. In deze brief geeft zij aan dat ze “(…) hoopt dat hij een goede psycholoog en goede begeleiding krijgt (…) En dat hij niet losgelaten wordt.”
De rechtbank verstaat deze brief aldus, dat de moeder van verdachte vervolging van verdachte wenst. In het midden kan dus blijven of de op 19 januari 2011 door de broer van verdachte ingediende klacht rechtsgeldig is. Hieruit volgt dat het Openbaar Ministerie zowel ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit als ten aanzien van de onder 1 subsidiair tenlastegelegde feiten ontvankelijk is in haar vervolging.
3.2 Overige voorvragen
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaken en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtui-gend bewezen dat verdachte zijn moeder in haar gezicht heeft gestompt en baseert zich daarbij op de verklaringen van de broer van verdachte, de verklaring van [pastoraal werker] als-mede op hetgeen de moeder van verdachte in haar brief van 16 februari 2011 aan de recht-bank heeft geschreven. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde acht de officier van justitie alleen de diefstal van een racefiets van het merk Trek bewezen. Van het overige onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de verdediging vrijspraak bepleit en gesteld dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. De verdediging heeft er hierbij op gewezen dat verdachte heeft verklaard dat hij zijn moeder per ongeluk met zijn hand tegen haar lip heeft geraakt en dat hij niet de opzet heeft gehad om haar te mishandelen. Met betrekking tot een mandje met inhoud dat verdachte zou hebben vernield heeft de verde-diging eveneens vrijspraak bepleit, nu geen van de getuigen uit eigen wetenschap hierom-trent heeft verklaard en verdachte dit feit ontkent. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de verdediging gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken nu het bewijs in deze zaak op onrechtmatige wijze is verkregen. De verdediging heeft er hierbij op gewezen dat de verbalisant zonder toestemming van verdachte zijn tuin en zijn schuur heeft betreden, waarbij een viertal fietsen zijn aangetroffen. De verklaringen van verdachte vloeien voort uit dit onrechtmatig verkregen bewijs en kunnen derhalve niet voor het bewijs worden gebruikt.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en grondt haar oordeel op het volgende.
[broer verdachte], broer van verdachte, heeft verklaard dat hij op 26 januari 2011 van zijn moe-der hoorde dat [verdachte] haar in haar woning te [woonplaats] op 25 januari 2011 opzettelijk in haar gezicht heeft geslagen. Hij zag dat zijn moeder voordeed hoe [verdachte] met zijn rechter-vuist hard tegen haar lip sloeg. Hij zag een dikke plek op haar bovenlip en hoorde zijn moe-der zeggen dat [verdachte] dat gedaan had omdat hij geld van haar wilde hebben.
Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [pastoraal werker]. Zij is pastoraal werkster en bezoekt in die hoedanigheid de moeder van verdachte regelmatig. Zij verklaart dat zij op 26 januari 2011 van mevrouw [moeder verdachte] hoorde dat ze op 25 januari 2011 door haar zoon [verdachte] in haar gezicht was geslagen, omdat ze geen geld voor hem had. Ze zag dat mevrouw [moeder verdachte] een wond en rode plek op haar linkeronderlip had en dat er daarom-heen een blauwe plek was ontstaan. Ze hoorde dat mevrouw [moeder verdachte] zei dat ze dat pijnlijk vond. Tevens hoorde ze mevrouw [moeder verdachte] zeggen dat [verdachte] op 25 januari 2011 een mandje met goederen die ze naar haar dochter in Canada wilde verzenden had vernield. Zij zag op 26 januari 2011, toen zij bij mevrouw [moeder verdachte] was, dat er allemaal spullen van haar waren vernield, dat deze goederen op de grond en op het aanrecht lagen en dat er koffieprut over was gegooid. Zij verklaart verder dat ze diverse malen gezien heeft dat verdachte agressief werd tegen zijn moeder. Hij neemt dan een dreigende houding aan in haar richting, hij gaat heel dichtbij haar staan en staat ondertussen druk met zijn armen in haar richting te zwaaien. Toen zij op 5 januari 2011 bij mevrouw [moeder verdachte] op bezoek was hoorde zij [verdachte] tegen haar zeggen dat hij geld van haar wilde hebben. Toen mevrouw [moeder verdachte] zei dat ze geen geld had, zag ze dat [verdachte] agressief tegen haar begon te schreeuwen. Zij zag dat mevrouw [moeder verdachte] geld uit haar portemonnee haalde. Ze zag dat [verdachte] dat niet genoeg vond en hoorde hem tegen haar schreeuwen: “Ik ben toch niet helemaal hier gekomen voor zo’n klein beetje geld. Je gaat nu naar de bank om geld voor mij te halen.”
Mevrouw [moeder verdachte] heeft in haar brief aan de rechtbank van 16 februari 2011 geschreven dat verdachte haar een week voordat hij werd opgepakt (opmerking rechtbank: verdachte is op 31 januari 2011 aangehouden) een stomp in haar gezicht had gegeven.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij zijn moeder verschillende malen om geld heeft gevraagd en dat zij steeds een beetje geld aan hem geeft en dat hij zijn moeder op 25 januari 2011 per ongeluk tegen haar lip heeft geslagen.
Dat verdachte, zoals door de verdediging gesteld, zijn moeder per ongeluk zou hebben geslagen, acht de rechtbank gelet op voornoemde bewijsmiddelen niet aannemelijk.
Feit 2
Op 26 november 2011 is verbalisant [verbalisant], samen met een medewerker van het GAVO naar de woning van verdachte te [woonplaats] gegaan, omdat verdachte niet meer was verschenen op afspraken bij zijn casemanager van het GAVO. De verbalisant en de mede-werker hebben de schuttingdeur van verdachte geopend en zijn de tuin ingelopen. In de tuin zagen zij een fiets staan waarvan het slot geforceerd was. Tevens hoorden zij van verdachte dat er in de schuur ook nog fietsen stonden die niet van hem waren. In de schuur werden een drietal fietsen aangetroffen, waaronder een racefiets van het merk Trek.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de racefiets van het merk Trek heeft gestolen, en dat hij de andere fietsen die bij hem zijn aangetroffen heeft gekregen c.q. gevonden.
In het midden kan blijven of de verbalisant met de medewerker van het GAVO bevoegd waren zonder toestemming van verdachte zijn achtertuin te betreden, nu verdachte ter terechtzitting heeft bekend dat hij een racefiets van het merk Trek heeft gestolen. Verdachte heeft deze verklaring afgelegd nadat hem door de voorzitter van de rechtbank was medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht is. Met betrekking tot de overige aangetroffen fietsen kan niet worden vastgesteld of verdachte deze fietsen heeft gestolen. Verdachte zal van diefstal van deze overige drie fietsen worden vrijgesproken.
Nu verdachte, gelet op het voorgaande, voor het primair ten laste gelegde voor de diefstal van één fiets zal worden worden veroordeeld en heling subsidiair en alternatief ten laste is gelegd, behoeft de vraag of sprake was van heling van deze drie fietsen geen bespreking.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
op meer tijdstippen in de periode van 4 januari 2011 tot en met 31 januari 2011 te [woonplaats] (telkens) met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [moeder verdachte] heeft gedwongen tot de afgifte van geldbedragen geheel toebehorende aan [moeder verdachte] welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, opzettelijk dreigend met zijn lichaam dicht op die [moeder verdachte] is gaan staan en met zijn armen zwaaiende bewegingen in de richting van die [moeder verdachte] heeft gemaakt en die [moeder verdachte] in het gezicht heeft gestompt en een mandje met inhoud van die [moeder verdachte] kapot heeft gegooid en (daarbij) agressieve en intimiderende taal tegen die [moeder verdachte] heeft geuit door onder andere te zeggen: "Ik ben toch niet helemaal hier gekomen voor zo'n klein beetje geld! Je gaat nu naar de bank om geld voor mij te halen!";
2.
Primair
hij op een tijdstip in de periode van 1 mei 2010 tot en met 26 november 2010 te [woonplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fiets (merk: Trek, type: racefiets) geheel of te dele toebehorende aan een tot op heden onbekend gebleven persoon, waarbij verdachte die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking van het slot.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
1. Primair: afpersing;
2. Primair: diefstal.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Er is een tweetal gedragskundige rapportages uitgebracht over verdachte.
Ten eerste door L.R. Sutorius, GZ-psycholoog. In het door deze deskundige op 5 april 2011 uitgebrachte rapport wordt geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie, middelenafhankelijkheid en een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale trekken. Hiervan was ook sprake ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Geadviseerd wordt verdachte als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen en verdachte met toepassing van artikel 37 Sr te laten opnemen op een gesloten afdeling van Zon en Schild, FPA Roosenburg of een soortgelijke instelling. Als verdachte niet gedwongen wordt opgenomen is de kans op recidive volgens deze deskundige zeer groot.
Op 14 april 2011 heeft G.H.E. van Hoecke, psychiater, over verdachte gerapporteerd. Hij concludeert dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis, met name van schizofrenie van het paranoïde type, dat er bij verdachte sprake is van middelenafhankelijkheid en verdachte trekken heeft van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Geadviseerd wordt verdachte voor het ten laste gelegde volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen. De deskundige acht het aangewezen dat het gedrag van verdachte wordt gestabiliseerd door een opname van langere duur en deze zorg te starten in een gedwongen kader met toepassing van artikel 37 Sr. Hij heeft hierbij aangegeven dat het gedrag van verdachte dermate symptomatisch is, dat het niet mogelijk is consistente afspraken met hem te maken met betrekking tot behandeling in deze fase van het zorgtraject. Daarnaast is - mede gezien zijn ernstige symptomatologie – op dit moment het recidiverisico nog hoog.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen, die met elkaar overeenstemmen, over voor wat betreft de ontoerekeningsvatbaarheid en is dus van oordeel dat verdachte niet strafbaar is voor datgene wat hem ten laste is gelegd. Verdachte zal daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van voornoemde rapporten van de deskundigen, gevorderd verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en hem de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar op te leggen.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis met toepassing van artikel 37 Sr niet aan de orde is. In dit kader heeft de verde-diging er onder meer op gewezen verdachte sinds 2006 geen relevante documentatie heeft opgebouwd en derhalve niet geoordeeld kan worden dat sprake zou zijn van een hoog reci-diverisico. Verdachte wil terug naar zijn woning en weer gaan werken op de zorgboerderij.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van ver-dachte.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zijn moeder heeft afgeperst en een fiets heeft gestolen. Deze op zichzelf strafbare feiten kunnen verdachte niet worden toegerekend, maar de maat-schappij moet wel tegen verdachte worden beschermd. Tevens dient verdachte tegen zich-zelf te worden beschermd. De reclassering adviseert blijkens het op 14 april 2011 uitge-brachte voorlichtingsrapport om verdachte met toepassing van artikel 37 Sr gedwongen op te nemen bij Zon en Schild, FPA Roosenburg of een soortgelijke instelling. De reclassering heeft er in haar rapport op gewezen dat verdachte van november 2006 tot november 2009 met een rechterlijke machtiging opgenomen is geweest in Zon en Schild, afdeling Symfora, dat verdachte hier goed functioneerde en de laatste 1,5 jaar clean was. Uit het strafblad van verdachte d.d. 25 maart 2011 volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogens-delicten, laatstelijk in oktober 2010 en voor geweldsdelicten, laatstelijk in september 2006.
Gelet op de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten, met name de afpersing van zijn moeder en rekening houdend met het feit dat hij ontoerekeningsvatbaar moet wor-den beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde en door de deskundigen geadviseerde maatregel, te weten plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar, passend is.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 344,95 voor de diefstal van een Batavus fiets, type Tornino, zoals ten laste gelegd onder feit 2.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37, 39, 57, 310 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
1. Primair: afpersing;
2. Primair: diefstal.
- verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar;
Benadeelde partij
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.P.H.M. Severeijns, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C.J. Evers, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 mei 2011.